ECLI:NL:GHSHE:2016:4184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
20 september 2016
Zaaknummer
200.194.940_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in een spoedappel betreffende een verhuisverbod en omgangsregeling voor een minderjarig kind

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een spoedappel dat is ingeleid door de moeder van een minderjarig kind, geboren in 2010, tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W.A. Verhaard, heeft in eerste aanleg verzocht om wijziging van het hoofdverblijf van het kind, dat bij de vader woont. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.J. Nijssen, heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen de moeder, omdat zij het kind niet terugbracht na een omgangsweekend. De voorzieningenrechter heeft de moeder veroordeeld tot nakoming van de beschikking van 9 maart 2016, waarin was bepaald dat het kind bij de vader moest verblijven.

In hoger beroep heeft de moeder één grief aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van haar vorderingen. De moeder heeft zorgen geuit over de veiligheid van het kind bij de vader, waarbij zij meldde dat het kind mogelijk mishandeld wordt. De vader heeft deze beschuldigingen betwist en stelt dat de moeder onterecht handelt. Het hof heeft de feiten vastgesteld en geconcludeerd dat er geen spoedeisend belang is voor wijziging van de hoofdverblijfplaats van het kind. Het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, omdat de zorgen van de moeder onvoldoende zijn onderbouwd en er geen dringende redenen zijn om de hoofdverblijfplaats van het kind te wijzigen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.194.940/01
arrest van 20 september 2016 in spoedappel
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de moeder,
advocaat: mr. M.W.A. Verhaard te Vlissingen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de vader,
advocaat: mr. S.J. Nijssen te Zierikzee,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 juli 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 10 juni 2016, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, gewezen tussen de moeder als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en de vader als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/316592 / KG ZA 16-372)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de beslissing van de rolraadsheer om het hoger beroep te behandelen als een spoedappel in de zin van § 9.1 van het Procesreglement per 1 januari 2013 voor de pilot civiele dagvaardingszaken bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Tegen de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis zijn geen grieven gericht, noch is daartegen anderszins bezwaar gemaakt. Gelet daarop gaat ook het hof uit van deze door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten. Het gaat in deze zaak om het volgende:
a. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is het thans nog minderjarige kind geboren:
- [het kind] (hierna: [het kind] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2010.
De vader heeft [het kind] erkend.
De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [het kind] .
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 maart 2016 is bepaald dat [het kind] zijn hoofdverblijf bij de vader heeft. Voorts is bepaald dat [het kind] in het kader van de zorgregeling gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag 17.00 uur tot zondagmiddag 16.30 uur bij de moeder verblijft, een en ander te bereiken volgens de in de beschikking nader aangeduide opbouwregeling en voorwaarden.
Genoemde zorgregeling is tot het weekend van 4 en 5 juni 2016 goed verlopen. Op zondag 5 juni 2016 heeft de moeder [het kind] niet teruggebracht naar de vader.
Op 8 juni 2016 heeft de moeder bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf ingediend.
3.2.1.
De vader vordert in eerste aanleg:
1. de moeder te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 9 maart 2016, op verbeurte van:
primair: lijfsdwang van drie dagen per keer dat de moeder in gebreke blijft aan de beschikking van 9 maart 2016 te voldoen voor wat betreft het hoofdverblijf;
subsidiair: een dwangsom van € 500,- per dag dat de moeder in gebreke blijft aan de beschikking van 9 maart 2016 te voldoen voor wat betreft het hoofdverblijf, met een maximum van € 10.000,-;
2. hem te machtigen het vonnis zelf ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
3. de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure.
Kort gezegd legt de vader aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. De moeder houdt [het kind] op oneigenlijke gronden bij zich en handelt daarmee in strijd met de beschikking van 9 maart 2016. De vader betwist dat sprake is van de door de moeder gestelde mishandeling van [het kind] . Volgens de vader zijn de blauwe plekken van [het kind] veroorzaakt door vallen of stoten tijdens het (buiten) spelen. Intervence heeft inmiddels een onderzoek ingesteld en uit haar voorlopige bevindingen blijkt ook dat er geen sprake is van mishandeling.
De vader stelt spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering. [het kind] gaat op dit moment niet naar school. Dat is niet in zijn belang. Hij heeft door toedoen van de moeder ook al een schoolreisje gemist.
3.2.2.
De moeder vordert in eerste aanleg:
1. primair:
a. [het kind] voorlopig toe te vertrouwen aan haar, in afwachting van de uitkomst in de bodemzaak en het strafrechtelijk onderzoek,
b. de vader te verplichten zijn medewerking te verlenen aan de inschrijving van [het kind] in het BPR van de gemeente [woonplaats 1] ;
c. de vader te verplichten zijn medewerking te verlenen aan de (tijdelijke) inschrijving van [het kind] bij de basisschool de [basisschool] in [woonplaats 1] ;
d. alles op verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag;
subsidiair:
e. een zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter in het belang van [het kind] nodig acht;
2) de Raad voor de Kinderbescherming opdracht te geven tot het verrichten van een onderzoek.
Kort gezegd legt de moeder aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Zij maakt zich ernstig zorgen omdat [het kind] vertelt dat hij wordt geslagen door de vader en diens nieuwe partner. Het weekend van 4 en 5 juni 2016 heeft de moeder bij [het kind] diverse blauwe plekken en verkleuringen geconstateerd op zijn rug, armen en benen. De moeder heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie. Een arts van de GGD heeft foto’s gemaakt en sluit in zijn conclusie mishandeling niet uit. De vader heeft zich in het verleden tegenover de moeder en andere partners agressief gedragen. Vanwege de veiligheid van [het kind] heeft de moeder besloten om hem bij zich te houden. De moeder heeft inmiddels bij de rechtbank een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf ingediend, omdat de vader niet instemt met een tijdelijk verblijf van [het kind] bij de moeder, in afwachting van het politieonderzoek. De moeder voert voorts aan dat [het kind] vanaf maandag 13 juni 2016 tijdelijk naar een school in [woonplaats 1] zou kunnen gaan. De vader heeft echter zijn medewerking daaraan geweigerd.
3.2.3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de moeder in conventie veroordeeld tot nakoming van de beschikking van die rechtbank van 9 maart 2016, in die zin dat de moeder [het kind] na een omgangsweekend terugbrengt bij de vader. Voor het overige heeft de voorzieningenrechter de vorderingen over en weer afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.4.
De moeder heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. Zij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de vader en tot het alsnog toewijzen van haar vorderingen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure in beide instanties.
3.5.
In hoger beroep heeft de moeder voorts nog het volgende aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Na de zitting in eerste aanleg heeft zij het besprekingsverslag van een netwerkbijeenkomst over [het kind] ontvangen waarin de zorgen van de moeder door de diverse instanties worden bevestigd. Zo heeft Allevo, die de huidige partner van de vader ondersteunt, bij [het kind] een blauw oog geconstateerd. Ook wordt bevestigd dat sprake is van huiselijk geweld in het bijzijn van [het kind] . Allevo weet ook dat de vader onverzekerd en zonder rijbewijs met [het kind] in een auto rondrijdt. Verder wordt geconstateerd dat er door de (stief) ouders alcohol en speed wordt gebruikt. De politie Zeeland heeft contact met een anonieme melder die een blauwe plek op het gezicht van [het kind] heeft gezien. De moeder is van mening dat langer verblijf van [het kind] bij de vader niet in zijn belang en ook gevaarlijk is. [het kind] geeft namelijk al langer aan dat hij door zijn vader en/of diens partner wordt geslagen. De moeder heeft hiervan melding gemaakt bij Intervence, maar die heeft hier niet op gereageerd.
De moeder heeft vernomen dat de crisisdienst van Allevo en Intervence is ingeschakeld. Op verzoek van Intervence heeft [het kind] tekeningen gemaakt waaruit volgt dat hij liever bij de moeder dan bij de vader en diens partner is. Verder geeft [het kind] aan dat hij een slechte band met de partner van de vader heeft.
3.6.
De vader heeft de stellingen van de moeder betwist en in hoofdzaak het volgende aangevoerd. Er is bij de moeder geen sprake van een spoedeisend belang. Ook is van een dreigende situatie bij de vader geen sprake; de veiligheid van [het kind] bij de vader is niet in geding. De moeder mag niet voor eigen rechter spelen. De inhoud van het verslag van de netwerkbijeenkomst is onjuist. Allevo heeft geen blauw oog geconstateerd. Ook is geen sprake van gebruik van speed of van huiselijk geweld. Het gebruik van alcohol wordt door de vader niet ontkend, maar dat gebruik is zeer beperkt. De vader kan zich niet verweren tegen een anonieme melder die een blauwe plek in het gezicht van [het kind] heeft gezien. De zorgen die de moeder heeft, worden niet door het verslag bevestigd. De moeder zal altijd zorgen blijven houden. Zij is het nu eenmaal niet eens met het feit dat [het kind] bij de vader woont en niet bij haar. De moeder kan dit niet accepteren en zal de vader blijven beschuldigen om op die wijze er voor te zorgen dat [het kind] bij haar komt wonen. De moeder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 9 maart 2016 en probeert nu op oneigenlijke gronden alsnog haar gelijk te halen. De crisisdienst van Allevo is ingeschakeld, omdat dit tijdens de zitting in eerste aanleg zo is afgesproken. Er waren zorgen die onderzocht dienden te worden en de vader heeft ingestemd met dat onderzoek.
3.7.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. Het spoedeisend belang is, gelet op de aard van de gevorderde voorziening, aanwezig.
3.7.1.
In deze zaak vordert de moeder voorlopige toevertrouwing van [het kind] aan haar, in afwachting van de uitkomst in de bodemzaak en het strafrechtelijk onderzoek en en voorts dat de man wordt verplicht mee te werken aan inschrijving van [het kind] op het adres van de moeder en inschrijving op basisschool De [basisschool] in [woonplaats 1] . Het hof is van oordeel dat de grief van de moeder faalt en dat het beroepen vonnis op de daarin vermelde gronden, die het hof na eigen afweging en waardering overneemt en tot de zijne maakt, dient te worden bekrachtigd. Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.7.2.
In het raadsrapport van 30 april 2015 heeft de raad geconcludeerd dat wijziging van het hoofdverblijfplaats een te grote inbreuk op het leven van [het kind] zou betekenen. Het leven van [het kind] speelt zich af bij de vader in [woonplaats 2] . [het kind] gaat daar naar school, heeft er vriendjes en begint langzaamaan zijn draai te vinden in de kleine gemeenschap aldaar. De raad geeft in voornoemd rapport voorts aan dat er geen dusdanige zorgelijke kindsignalen binnen de opvoedsituatie bij de vader zijn geconstateerd dat die een ingrijpende wijziging van de hoofdverblijfplaats zouden rechtvaardigen. Ook heeft de vader in reactie op de gestelde doelen in het vorige raadsonderzoek een positieve ontwikkeling laten zien. De vader komt de afspraken rondom alcoholgebruik volgens Intervence en Allevo na. De zorgen rondom de gebrekkige opvoedingsvaardigheden van de stiefmoeder, waarvan gedurende het vorige raadsonderzoek nog sprake was, zijn voldoende onder controle. Er is voldoende hulp voorhanden en zowel de vader als de stiefmoeder tonen zich gemotiveerd en coöperatief, aldus de raad.
3.7.3.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de moeder haar beschuldigingen van kindermishandeling, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, onvoldoende heeft onderbouwd. Ook het door de moeder in hoger beroep overgelegde besprekingsverslag onderbouwt de door de moeder geuite zorgen niet. Zoals hiervoor al is omschreven heeft de raad geen zorgen meer over het alcoholgebruik door de vader. In het gezin van de vader is hulpverlening aanwezig en uit het raadsrapport blijkt dat de vader en de stiefmoeder zich coöperatief opstellen. De in het gezin aanwezige hulpverlening ziet en benoemt de door de moeder geuite zorgen niet.
Daarbij komt dat de moeder inmiddels bij de rechtbank een bodemprocedure is gestart om de hoofdverblijfplaats van [het kind] te doen wijzigen. Er zijn onvoldoende omstandigheden gesteld en gebleken die ertoe noodzaken om op de beslissing in deze bodemprocedure vooruit te lopen door het treffen van een tijdelijke ordenende maatregel bij wege van een voorlopige voorziening.
3.8.
Het bovenstaande leidt er toe, zoals reeds overwogen, dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd en dat de vorderingen van de moeder ook in hoger beroep worden afgewezen.
3.9.
Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H. van Winkel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 september 2016.
griffier rolraadsheer