ECLI:NL:GHSHE:2016:4205

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
26 september 2016
Zaaknummer
200.174.123/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huwelijkse voorwaarden en verrekening van vergoedingsrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de echtscheiding is uitgesproken en de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden is geregeld. De man heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, die betrekking hebben op de verrekening van de huwelijkse voorwaarden, vergoedingsrechten, het gemeenschappelijk vermogensbestanddeel en de inboedelgoederen. De man verzoekt onder andere om de verkoop van de voormalige echtelijke woning en een herziening van de verdeling van de vermogensbestanddelen. De vrouw heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om bekrachtiging. Het hof heeft de zaak behandeld en de grieven van de man besproken. Het hof oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft bepaald dat de verkoopopbrengst van de woning in de verrekening moet worden betrokken. Ook heeft het hof geoordeeld dat de man de contante waarde van een polis bij ABN AMRO moet opvragen en deze in de verrekening moet betrekken. De vrouw heeft recht op een deel van de spaarrekening, en het hof heeft bepaald dat de man de vergoedingsrechten moet verantwoorden. De beslissing is aangehouden voor bewijslevering door de man.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 22 september 2016
Zaaknummer: 200.174.123/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/275198 / FA RK 13/8088
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te
[woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Zwamborn,
tegen
[verweerster],
wonende te
[woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.A.M. van Dooren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 29 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 juli 2015, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
a. te bepalen dat de voormalige echtelijke woning, staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning), zal worden verkocht en dat de verkoopopbrengst, na aftrek van het saldo van hypothecaire geldleningen, inclusief het spaargedeelte van de Spaarhypotheek en de kosten van verkoop, tussen partijen zal worden verdeeld;
te bepalen dat de eigenaars- en gebruikerslasten van de woning, tot het moment van levering volledig voor rekening komen van de vrouw, zulks onder vrijwaring van de man;
de vrouw te bevelen om aan de man opgave te doen van haar bank- en spaartegoeden op de peildatum, meer in het bijzonder van de spaarrekening onder nummer [spaarrekeningnummer] , en de vrouw voorts te bevelen aan de man toereikende bewijsstukken te verstrekken met betrekking tot deze bank- en spaartegoeden, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of een gedeelte van een dag dat de vrouw nalaat aan dit bevel te voldoen;
de vrouw te bevelen om binnen zeven dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen
beschikking, de helft van de saldi van haar bank- en spaartegoeden op de peildatum, meer in het bijzonder de spaarrekening onder nummer [spaarrekeningnummer] , aan de man te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van dit beroepschrift tot de dag der algehele voldoening;
te verklaren voor recht dat de man uit hoofde van (vermeende) vergoedingsrechten in voege als vermeld onder de punten 26 tot en met 34 niets aan de vrouw verschuldigd is en daarbij te bepalen dat de vrouw aan de man voldoet, binnen zeven dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking, een bedrag ad. € 5.923,-, als genoemd onder punt 32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van dit beroepschrift tot de dag der algehele voldoening;
de inboedelgoederen als genoemd onder punt 35 aan de man toe te delen en de vrouw te
bevelen deze binnen zeven dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking aan de man af te geven zulks op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag of een gedeelte van een dag dat de vrouw nalaat aan dit bevel te voldoen;
de vrouw te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen de man op grond van de bestreden beschikking aan haar eventueel mocht hebben betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der betaling door de man tot de dag der terugbetaling door de vrouw;
Subsidiair, indien hetgeen onder f. is verzocht wordt afgewezen:
te verklaren voor recht dat de man uit hoofde van de vermeende vergoedingsrechten in voege als vermeld onder de punten 26 tot en met 34 niets aan de vrouw verschuldigd is en daarbij te bepalen dat de vrouw aan de man voldoet, binnen zeven dagen na dagtekening van de ten deze te wijzen beschikking, een bedrag van – zoals gecorrigeerd ter zitting – € 29.417,14 als genoemd onder punt 34, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagtekening van dit beroepschrift tot de dag der algehele voldoening;
Zowel primair als subsidiair:
i. kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2015, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2016.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Zwamborn;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Van Dooren.

3.De beoordeling

3.1.1.
Partijen zijn op 8 september 2006 na het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd.
3.1.2.
De huwelijkse voorwaarden houden onder meer het volgende in:

2. UITSLUITING GEMEENSCHAP VAN GOEDEREN
De echtgenoten zijn gehuwd buiten elke gemeenschap van goederen.
3. DRAAGPLICHT VAN DE KOSTEN VAN DE HUISHOUDING
1. De kosten van de gemeenschappelijk gevoerde huishouding moeten door beide echtgenoten worden betaald naar evenredigheid van hun inkomen. Voor zover die inkomens ontoereikend zijn, komen die kosten ten laste van de inkomens uit vermogen, naar evenredigheid van die inkomsten. Voor zover ook die inkomsten ontoereikend zijn komen die kosten ten laste van de vermogens naar, naar evenredigheid van die vermogens.
(…)
4. JAARL1JKSE VERREKENING
1. Aan het eind van elk jaar delen de echtgenoten bij helfte wat van ieders inkomens over dat jaar onverteerd is gebleven.
(…)
6. FINALE VERREKENING BIJ EINDE ECHTSCHEIDING (…)
1. Bij echtscheiding (...) wordt verrekend alsof tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan, met inachtneming van het volgende.
In het geval dat wordt afgerekend op basis van dit artikel sluiten echtgenoten de verrekening zoals bedoeld in artikel 4 van deze huwelijkse voorwaarden, voor zover die nog niet heeft plaatsgevonden, en de verrekening op basis van artikel 1:141 Burgerlijk Wetboek, uitdrukkelijk uit.
2. Het vermogen van ieder van de echtgenoten bestaat uit het saldo van zijn bezittingen en schulden. (…)
4. Voor de bepaling van omvang en samenstelling van het verrekenplichtig vermogen wordt als peildatum aangemerkt het tijdstip waarop het verzoek tot echtscheiding (...) is ingediend.
(…)
6. In alle gevallen blijft buiten de verrekening:
  • wat door erfrecht of schenking door de echtgenoten werd verkregen, en
  • wat voor een en ander in de plaats is gekomen, naar rato van de eigen investeringen; en
  • het ondernemingsvermogen van een van de echtgenoten; en
  • aandelen in niet op de beurs genoteerde vennootschappen.
(…)
10. VERGOEDINGEN
Voor zover niet anders wordt overeengekomen moeten de echtgenoten elkaar vergoeden datgene wat wordt onttrokken aan het vermogen van een echtgenoot ten behoeve van de ander. (…)”
3.2.1.
Op 31 december 2013 heeft de vrouw het verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.2.2.
Bij de bestreden beschikking van 29 april 2015 is daarop de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 1 oktober 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.3.
Bij de de echtscheidingsbeschikking is voorts en zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad:
  • bepaald dat de man binnen zeven dagen na die beschikking vanuit zijn onderneming een bedrag van € 1.018,27 dient te storten op de gezamenlijke rekening van partijen bij SNS Bank met rekeningnummer [SNS-rekeningnummer] en dat na deze storting het saldo op deze rekening bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
  • de man uit hoofde van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (finaal verrekenbeding) veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 46.373,41;
  • de man uit hoofde van de vrouw toekomende vergoedingsrechten veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 43.670,83;
  • de verdeling gelast van het spaardeel van de op naam van partijen staande Spaarhypotheek bij de Direktbank met lening(deel)nummer [spaarhypotheek lening(deel)nummer] op de wijze zoals vermeld in rov. 4.17 van die beschikking;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
3.3.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man heeft in zijn hoger beroep vier grieven gericht tegen de bestreden beschikking, die zien op de volgende onderwerpen:
  • de verrekening conform artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden (grief 1);
  • vergoedingsrechten (grief 2);
  • het gemeenschappelijk vermogensbestanddeel (grief 3);
  • de inboedelgoederen (grief 4).
3.5.
Het hof zal de onderwerpen hierna bespreken.
3.6.
De verrekening conform artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden (grief 1)
3.6.1.
Ter zake van de verrekening conform artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 46.373,41. In dit verband heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“4.14. Artikel 6 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden gaat ervan uit dat partijen zodanig verrekenen dat zij elk financieel krijgen wat zij zouden hebben gekregen als zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd. Dat betekent dat eerst moet worden vastgesteld wat de waarde is van alle vermogensbestanddelen, voor zover die onder het bereik van dit artikel vallen; de (hiervoor besproken) bankrekening die partijen in weerwil van de huwelijkse voorwaarden gemeenschappelijk hadden, wordt daaronder niet gerekend. De totale waarde dient aan partijen ieder voor de helft toe te komen; als de feitelijk aan elk van partijen toekomende vermogensbestanddelen in waarde niet gelijkelijk zijn verdeeld, zal degene die meer heeft, aan de ander een zodanig bedrag dienen te betalen, dat de waarde die elk van partijen uiteindelijk heeft, gelijk is. In het navolgende zal eerst worden bezien wat de totale waarde van de aan elk van partijen toebehorende vermogensbestanddelen is.
Woning en hypotheek;
4.15.
De waarde van de sedert 9 februari 2004 aan de vrouw in eigendom toebehorende woning aan de [adres] te [woonplaats] [de woning, hof] dient bij de verrekening te worden betrokken. Partijen zijn ter zitting van 1 april 2015 overeengekomen dat de waarde van de woning per de peildatum van 1 januari 2014 € 188.000,= bedroeg. Voorts zijn partijen het erover eens dat de hoogte van de op hun beider naam staande aan de woning verbonden hypothecaire geldleningen bij (thans) de Direct Bank (voorheen ASR Bank N.V.) per 1 januari 2014 totaal € 264.000,= bedroeg. De rechtbank gaat ervan uit dat de vrouw de aan de aan haar in eigendom toebehorende woning verbonden hypotheek, welke thans op naam van beide partijen staat, zal overnemen, waarbij de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Per saldo dient uit hoofde van de woning een bedrag van - /- € 76.000, in de verrekening te worden betrokken. Het verzoek van de vrouw te bepalen dat bij verkoop van de woning de verkoopopbrengst na aftrek van de hypothecaire lening en de verkoopkosten (over- dan wel onderwaarde) gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld, zal worden afgewezen. De woning is eigendom van de vrouw. Het is aan de vrouw om te besluiten de woning al dan niet te koop te zetten. Thans is enkel de verrekening van de waarde van de aan ieder van partijen toekomende vermogensbestanddelen aan de orde.
Beleggersrekening ASR;
4.16.
Ter zitting is komen vast te staan dat de waarde van de aan de hypotheek verbonden beleggersrekening bij ASR Bank N.V. met nummer [ASR-rekeningnummer] per 1 januari 2014 € 0 bedroeg, aangezien partijen de waarde van die rekening ten bedrage van € 12.631,48 op 31 maart 2013 hebben ingebracht in de op 1 maart 2013 (in plaats van de hypotheek met nummer [leningsnummer] ) aangegane spaarhypotheek ten bedrage van € 114.000,=. Uit hoofde van
de beleggersrekening valt tussen partijen derhalve niets te verrekenen.
Spaargedeelte Spaarhypotheek;
4.17.
Partijen hebben de rechtbank, in weerwil van hetgeen ter zitting met partijen is afgesproken, na de zitting niet meer geïnformeerd over het in de verrekening te betrekken spaargedeelte van de op naam van beide partijen staande Spaarhypotheek met Lening(deel)nummer [spaarhypotheek lening(deel)nummer] per 1 januari 2014. De rechtbank is daarmee niet in staat om dit vermogen in de verrekening te betrekken. Omdat het spaargedeelte een vermogensbestanddeel betreft dat aan beide partijen toekomt, zal de rechtbank het spaargedeelte in de verdeling betrekken en bepalen dat het spaargedeelte wordt toegescheiden aan de vrouw waarbij zij de helft van de waarde van dit spaargedeelte per de peildatum 1 januari 2014 aan de man dient te voldoen.
ABN AMRO Vermogen Opbouw Polis;
4.18.
Vast staat tussen partijen dat de waarde van de op naam van de man staande ABN AMRO Vermogen Opbouw Polis met polisnummer [Opbouw Polisnummer] in de verrekening dient te worden betrokken. Uit het door mr. Wilgers bij brief van 15 april 2015 nagezonden Financieel Jaaroverzicht van AMB AMRO Bank blijkt dat het saldo van deze Polis per 31 december 2013 € 16.746,81 bedroeg. Dit bedrag dient in de verrekening te worden
betrokken.”
3.6.2.
De man stelt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag ad € 46.373,41 uit hoofde van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (finaal verrekenbeding). Daartoe voert de man – kort samengevat – het volgende aan.
De echtelijke woning
De wijze waarop de rechtbank de afwikkeling ten aanzien van de woning en de hypotheken heeft vastgesteld, doet geen recht aan de essentie van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft de waarde van de woning bepaald op € 188.000,-. Gelet op de totale hypotheekschuld van € 264.000,- wordt de onderwaarde vastgesteld op € 76.000,-. De man wordt vervolgens veroordeeld om de helft van dit bedrag, € 38.000,-, aan de vrouw te betalen c.q. dit bedrag wordt ten laste van de man meegenomen in de verrekening. De man kan zich absoluut niet met deze beslissing verenigen. De rechtbank gaat volledig voorbij aan het verzoek van (nota bene) de vrouw om de verrekening ter zake van de woning te laten plaatsvinden op het moment dat deze in de vrije markt is verkocht. Op dat moment staat de daadwerkelijke waarde van de woning vast (zijnde de verkoopopbrengst) en daarmee de onderwaarde na aflossing van de hypotheken. Derhalve verzoekt de man alsnog te bepalen dat de woning dient te worden verkocht en te bepalen dat als peildatum voor de verrekening van de waarde de datum van feitelijke verdeling heeft te gelden.
De beleggingsrekening bij ASR Bank (rekeningnummer [ASR-rekeningnummer] )
De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat deze beleggingsrekening op de peildatum geen waarde vertegenwoordigde.
Het spaargedeelte van de Spaarhypotheek bij ASR Bank (leningnummer [spaarhypotheek lening(deel)nummer] )
Nu de verrekening van de waarde van de woning naar de mening van de man dient plaats te vinden op het moment van feitelijke verdeling, stelt de man zich primair op het standpunt dat de waarde van het spaargedeelte tevens in die verrekening wordt meegenomen. De bank zal deze waarde immers in mindering brengen op het bewuste leningdeel.
De Vermogen Opbouw Polis bij ABN AMRO (nr. [Opbouw Polisnummer] )
Deze polis, die op naam staat van de man, zou oorspronkelijk dienst doen als pensioenvoorziening. De waarde van de polis is door de rechtbank vastgesteld aan de hand van een zijdens de man op 15 april 2015 ingebracht jaaroverzicht. Uit dat jaaroverzicht blijkt inderdaad dat de waarde per 31 december 2013 € 16.746,81 bedraagt. De man betwist evenwel dat dit de waarde is die in de verrekening ingevolge artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden dient te worden betrokken. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat het een beleggingsverzekering betreft die eerst tot uitkering komt in 2032, alsmede dat er op dat moment belasting over betaald zal moeten worden. De waarde die op het jaaroverzicht staat, betreft dan ook de bruto waarde op basis van de inleg tot en met 31 december 2013 en zeker niet de afkoopwaarde op dat moment. Die afkoopwaarde zal veel lager liggen. In de huidige verrekening, waarbij de man de helft van € 16.746,81 aan de vrouw moet voldoen, wordt de man fors benadeeld.
De spaarrekening ten name van de vrouw
Ten onrechte is bij de finale verrekening op grond van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden geen rekening gehouden met het saldo van de spaarrekening van de vrouw met rekeningnummer [spaarrekeningnummer] .
3.6.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank de man terecht uit hoofde van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden heeft veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 46.373,41. Ter zake van de spaarrekening van de vrouw, merkt de vrouw op dat het saldo van deze rekening per 31 december 2013 € 11.438,61 bedraagt. Het saldo van deze spaarrekening dient in beginsel in de verrekening te worden betrokken, zij het dat nadrukkelijk rekening dient te worden gehouden met het feit dat deze spaarrekening van de vrouw is gevoed met een tweetal schenkingen die zij van haar ouders heeft ontvangen.
3.6.4.
Het hof overweegt als volgt:
De woning
Het hof stelt vast dat geen volledig uitgewerkt proces-verbaal is overgelegd zodat het hof niet kan nagaan wat partijen ter zitting besproken hebben ten aanzien van de woning. Uit de beschikking van de rechtbank blijkt niet dat partijen het erover eens waren dat de vrouw de woning en bijbehorende hypotheken zou overnemen. Integendeel, het was ten tijde van de mondelinge behandeling in eerste aanleg reeds bekend, zo hebben partijen ter zitting van het hof bevestigd, dat de woning verkocht zou worden. Reden waarom de vrouw verzocht om te bepalen dat bij verkoop van de woning de verkoopopbrengst na aftrek van de hypothecaire lening en de verkoopkosten (over- dan wel onderwaarde) gelijkelijk tussen partijen zal worden verdeeld. Niet is gebleken dat zij dit verzoek heeft ingetrokken. In het licht van deze omstandigheden en gelet op het verzoek van de vrouw, had de rechtbank het verzoek zoals geformuleerd door de vrouw moeten toewijzen. De grief van de man slaagt derhalve. Het hof zal bepalen dat de verkoopopbrengst van de woning in de verrekening wordt betrokken in die zin dat de vrouw gehouden is de verkoopopbrengst na aftrek van de hypotheekschuld en de verkoopkosten en vermeerderd met het spaargedeelte van de Spaarhypotheek bij ASR (over-dan wel onderwaarde) met de man te verdelen.
ABN AMRO Vermogen Opbouw Polis
Ter zitting is gebleken dat afkoop van deze polis niet mogelijk is. Dat betekent, zoals de man ter zitting ook heeft betoogd, dat hij gehouden is de contante waarde per de peildatum met de vrouw te verrekenen. De man heeft geen gegevens overgelegd waaruit de contante waarde blijkt. Nu afkoop van de polis niet mogelijk is, zal het hof bepalen dat partijen gehouden zijn de contante waarde van de polis met elkaar te delen. Derhalve dient de man de contante waarde per de peildatum op te vragen en deze aan de vrouw mee te delen, en – zoals zojuist overwogen – deze contante waarde in de verrekening te betrekken. In zoverre slaagt de grief van de man.
Saldo spaarrekening vrouw
De vrouw heeft opgave gedaan van het saldo op haar spaarrekening met nummer [IBAN RABO] . Het saldo per de peildatum bedraagt: € 11.438,61. Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat dit saldo niet verdeeld hoeft te worden nu het saldo is gevormd door schenkingen die de vrouw heeft ontvangen. Deze stelling is namelijk strijdig met de stellingen van de vrouw ten aanzien van grief 2 van de man. Aldaar stelt de vrouw dat zij de door haar ontvangen schenkingen heeft aangewend om (zakelijke) betalingen ten behoeve van de man te voldoen. Daarmee is niet verenigbaar dat zoals de vrouw kennelijk betoogt – dat een deel van die schenkingen nog aanwezig is op de spaarrekening van de vrouw. Het saldo dient derhalve tussen partijen verdeeld te worden. Dit onderdeel van de grief van de man slaagt.
3.7.
Vergoedingsrechten (grief 2)
3.7.1.
Uit hoofde van de vrouw toekomende vergoedingsrechten heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 43.670,83. In dit verband heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Schenkingen en betalingen voor man;
4.19.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw op grond van de huwelijkse voorwaarden recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 42.399,83, nu zij op 9 oktober 2006 en 29 december 2008 van haar ouders op haar privé-rekeningen schenkingen heeft ontvangen van respectievelijk € 21.700,= en € 4.479,= en zij onder andere met deze bedragen voor de man diverse (zakelijke) betalingen heeft gedaan van in totaal € 42.399,83.
Belastingteruggave 2013;
4.20.
Partijen zijn het erover eens dat de door de man ontvangen belastingteruggave 2013 bij helfte dient te worden verdeeld. Uit de door mr. Wilgers bij brief 15 april 2015 overgelegde voorlopige aanslag 2013 blijkt dat de man een bedrag aan belastingteruggave over 2013 heeft ontvangen van € 2.542,=. De vrouw heeft recht op de helft van dit bedrag, zijnde € 1.271,=.
Kosten huishouding;
4.21.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij haar eerder ingenomen stelling dat zij een vordering op de man heeft uit hoofde van door haar vanaf 1januari 2014 betaalde hypotheeklasten en premies levensverzekering, niet langer handhaaft. De rechtbank beschouwt dit onderdeel van het verzoek van de vrouw dan ook als ingetrokken, zodat dit onderdeel geen verdere beoordeling en beslissing meer behoeft.
4.22.
Uit de laatstelijk bij brief van 25 februari 2015 door de man overgelegde stukken valt af te leiden dat de man van mening is dat de vrouw hem uit hoofde van door hem na de peildatum voldane kosten van de huishouding primair een bedrag van € 82.578,06 en subsidiair een bedrag van € 67.869,07 dient te vergoeden. Ter onderbouwing hiervan heeft de man door hem zelf opgestelde kostenoverzichten overgelegd. De man heeft nagelaten een zelfstandig verzoek ter zake in te dienen. Voor zover uit hetgeen is toegezonden en ter zitting is medegedeeld zou moeten worden opgemaakt dat de man zulks wenste te doen, constateert de rechtbank dat een toereikende onderbouwing van de aanspraak op enig bedrag ontbreekt. Op geen enkele wijze is duidelijk gemaakt hoe de opgesomde huishoudelijke kosten – in het licht van de huwelijkse voorwaarden – tot enige aanspraak op vergoeding zouden moeten leiden. Bovendien heeft de man zijn overzichten niet onderbouwd met bewijsstukken. Voor zover al sprake zou zijn van een verzoek op dit punt van de man, zou het alsnog in de gelegenheid stellen van de man om zijn verzoek te onderbouwen in strijd komen met een goede procesorde aangezien te verwachten is dat de behandeling ervan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden. De daartoe strekkende verzoeken van de man, voor zover daarvan al sprake is, zullen daarom worden afgewezen.”
3.7.2.
De man stelt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 43.670,83 uit hoofde van (vermeende) vergoedingsrechten. Daartoe voert hij het volgende aan:
Het grootste gedeelte van het bedrag dat de man uit hoofde van vergoedingsrechten aan de vrouw zou moeten betalen, betreft zakelijke betalingen die zij ten behoeve van de man c.q. zijn onderneming zou hebben gedaan. De aangewende middelen, in totaal € 42.399,83, zouden volgens de vrouw afkomstig zijn uit schenkingen die zij van haar ouders zou hebben ontvangen. Wat direct opvalt, aldus de man, is dat de twee schenkingen die de vrouw heeft aangetoond, ‘slechts’ een totaalbedrag van € 26.179,- vormen. De vrouw kan daarmee dus onmogelijk een bedrag van bijna € 43.000,- hebben betaald voor de man. Daarnaast valt op, aldus de man, dat de vrouw haar eerste schenking ontving op 9 oktober 2006, terwijl zij zelf met stukken beoogt aan te tonen op dat moment al meer dan € 17.000,- voor de man te hebben betaald. Ook de tweede schenking, die plaatsvindt op 29 december 2006, lijkt weinig met betalingen aan de man te maken te hebben. De man betwist derhalve dat de betalingen zijn gedaan met geschonken geld. De vrouw heeft ook nagelaten dit aan te tonen, bijvoorbeeld door rekeningafschriften van haar spaarrekening met rekeningnummer [spaarrekeningnummer] te tonen.
Het vorenstaande betekent overigens niet dat de man betwist dat de vrouw in het verleden regelmatig vanaf haar betaalrekening betalingen voor hem heeft gedaan, zowel privé als zakelijk. De rechtbank is evenwel volledig voorbij gegaan aan het feit dat partijen dit in overleg steeds verrekend hebben, staande hun huwelijk. Met name tijdens de opstartperiode van de (toenmalige) onderneming van de man, was er een tekort aan liquiditeit en omdat de vrouw over spaargeld beschikte, is afgesproken dat zij deze bedragen voor zou schieten. Dit is zowel voor als tijdens het huwelijk gebeurd. De afspraak was dat de man deze bedragen terug zou betalen vanuit zijn onderneming. Uit die inkomsten heeft de man een bedrag van € 33.033,05 aan persoonlijke kosten van de vrouw betaald. Daarnaast heeft de man een bedrag van € 32.860,92 aan zakelijke kosten voor de vrouw voldaan. De man is van mening dat hij ruimschoots aan de gemaakte afspraken heeft voldaan, waarbij hij tevens tussen 2003 en 2010 de volledige hypotheekrente ad € 77.153,17 heeft betaald en voor € 29.167,01 aan diverse kosten voor de echtelijke woning. Ook zonder die laatste twee bedragen, waarvan de man begrijpt dat ze tot de kosten van de huishouding behoren, heeft hij evident meer voor de vrouw betaald dan de vrouw voor hem. Desalniettemin stelt de man zich primair op het standpunt dat over en weer, uit hoofde van voornoemde betalingen, geen vergoedingsvorderingen resteren. Partijen zijn dit nu eenmaal onderling overeengekomen.
De man wenst aanvullend op te merken dat hij gedurende de relatie van partijen vanaf zijn zakelijke bankrekening een bedrag van € 5.923,- direct aan de vrouw heeft voldaan. Deze bedragen strekten ertoe de spaarrekening van de vrouw aan te vullen voor noodgevallen. De man is van mening dat dit bedrag zonder meer aan hem moet worden terugbetaald.
Indien en voor zover de vrouw voornoemde afspraken betwist, stelt de man subsidiair dat er een vergoedingsvordering van hem op de vrouw resteert. De man heeft gedurende de relatie in totaal een bedrag ad € 71.816,97 aan de vrouw (terug)betaald (€ 33.033,05 + € 32.860,92 + € 5.923,-), zowel direct als indirect in de vorm van het betalen van haar zakelijke en persoonlijke schulden. De bedragen zijn allemaal afkomstig uit het zakelijke vermogen van de man, dat ingevolge artikel 6 lid 6 van de huwelijkse voorwaarden buiten de verrekening blijft. De bedragen zijn zowel ten goede gekomen aan de vrouw in privé, als aan haar onderneming. De vrouw heeft voor de man een bedrag van € 42.399,83 betaald. Het verschil tussen die bedragen beloopt € 29.417,14. Subsidiair vraagt de man het hof de vrouw te veroordelen dit bedrag aan hem te voldoen.
3.7.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank de man terecht uit hoofde van aan de vrouw toekomende vergoedingsrechten heeft veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 43.670,83. De vrouw merkt op dat het verweer van de man mosterd na de maaltijd is. Verwezen wordt naar rov. 4.19 van de bestreden beschikking:
“Partijen zijn het er over eens dat de vrouw op grond van de huwelijkse voorwaarden recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 42.399,83, nu zij op 9 oktober 2006 en 29 december 2008 van haar ouders op haar privérekeningen schenkingen heeft ontvangen van respectievelijk € 21.700,00 en € 4.479,00, en zij onder andere met deze bedragen voor de man diverse (zakelijke) betalingen heeft gedaan van in totaal € 42.399,83.”Met andere woorden, de man heeft in aanwezigheid van zijn raadsman deze vordering van de vrouw ter zitting van 1 april 2015 erkend. Van verrekening staande het huwelijk is geen sprake geweest, en dit wordt door de man ook niet aangetoond of aannemelijk gemaakt. Door de man wordt dienaangaande geen bewijs geleverd en wordt opnieuw volstaan met zijn algemene opmerking dat hij beschikt over alle rekeningafschriften. De vrouw ontkent nadrukkelijk dat uit de door de man overgelegde bescheiden een vorderingsrecht van de man op de vrouw kan worden afgeleid zoals door de man wordt betoogd.
De vrouw weerspreekt dat de man vanaf zijn zakelijke bankrekening een bedrag van € 5.923,- direct aan de vrouw heeft voldaan en ook dat dit bedrag ertoe strekte de spaarrekening van de vrouw aan te vullen.
3.7.4.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat de man heeft erkend – hij heeft dat nogmaals ter zitting in hoger beroep bevestigd – dat de vrouw een vergoedingsrecht heeft ten bedrage van € 42.399,83. De man beroept zich echter op verrekening stellende primair dat partijen hebben afgesproken dat hetgeen de vrouw voor de man heeft betaald verrekend zou worden met door de man ten behoeve van de vrouw c.q. haar onderneming gedane betalingen. Er is in de visie van de man sprake van verrekening tijdens het huwelijk zodanig dat er niets meer te verrekenen valt. Subsidiair beroept de man zich erop dat hij van zijn kant ook een vergoedingsrecht heeft zodat de vorderingen over en weer met elkaar verrekend dienen te worden hetgeen erin resulteert dat de man per saldo nog een vordering op de vrouw heeft.
Nu de vrouw gemotiveerd heeft betwist dat partijen een verrekeningsafspraak hebben gemaakt zoals door de man gesteld en de man in appel geen bewijsaanbod heeft gedaan met betrekking tot deze afspraak, is deze afspraak naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan. Het eerste onderdeel van de grief van de man, inhoudende dat partijen hebben afgesproken staande huwelijk te verrekenen, faalt.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden (zie hiervóór) een recht op vergoeding kan bestaan. Ofschoon in zijn algemeenheid voor een vergoedingsrecht geen plaats is bij de afrekening op grond van een finaal verrekenbeding, zoals hier aan de orde, kan dit niettemin anders zijn als de vergoedingsaanspraak geen betrekking heeft op de te verrekenen pseudo-gemeenschap, maar op een vermogensbestanddeel van partijen dat buiten de finale verrekening valt. Het hof overweegt in dit verband dat op grond van artikel 6 lid 6 huwelijkse voorwaarden het ondernemingsvermogen van de echtgenoten buiten de verrekening blijft. Voor zo ver de man
tijdens de huwelijkse periodevanuit zijn ondernemingsvermogen betalingen heeft gedaan ten behoeve van de onderneming van de vrouw heeft de man dan een vergoedingsrecht en mag hij zijn vordering op grond van artikel 6:127 BW verrekenen met de door hem erkende vordering van de vrouw ten bedrage van € 42.399,83.
De man heeft een overzicht van “betalingen” overgelegd (productie 7 bij de memorie van grieven) die hij vóór en tijdens het huwelijk heeft verricht, onderverdeeld in hypotheek, huis diversen, [persoonlijk] persoonlijk en [onderneming van de vrouw] (de onderneming van de vrouw). Alleen de “betalingen” ten behoeve van de onderneming van de vrouw zijn aan te merken als onttrekkingen aan zijn vermogen ten behoeve van de vrouw die tot een vergoedingsrecht aanleiding kunnen geven. Dat de huwelijkse voorwaarden op dit punt anders zouden moeten worden begrepen, is gesteld noch gebleken. De andere betalingen zijn aan te merken als kosten van de huishouding (hypotheekrente, ziektekosten, wegenbelasting, Zeelandnet, Delta nuts enz.) die geen aanleiding geven tot een vergoedingsrecht. De man heeft aangegeven over alle rekeningafschriften te beschikken die aan productie 7 ten grondslag liggen, doch deze slechts in te dienen indien de vrouw het bestaan van de transacties betwist. Hij heeft uitdrukkelijk aangeboden op dit punt nader bewijs te leveren. Nu de vrouw heeft betwist dat de man wegens onttrekkingen aan zijn vermogen ten behoeve van de onderneming van de vrouw een vergoedingsrecht heeft, zal het hof de man toelaten tot het bewijs van zijn stelling, zoals door hem aangeboden, dat wil zeggen door middel van rekeningafschriften die vergezeld dienen te gaan van een concrete opstelling van de afzonderlijke onttrekkingen en het totaalbedrag daarvan, waarop hij aanspraak maakt uit hoofde van artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden.
Ten aanzien van de stelling van de man dat hij de spaarrekening van de vrouw vanuit zijn ondernemingsvermogen heeft aangevuld met een bedrag van € 5.923,- heeft te gelden dat hier geen sprake is van een vergoedingsrecht, omdat de gestelde vergoedingsaanspraak van de man betrekking heeft op een vermogensbestanddeel dat in de verrekening moet worden betrokken. Dit onderdeel van de grief faalt.
3.8.
Het gemeenschappelijk vermogensbestanddeel (grief 3)
3.8.1.
Ter zake van de gezamenlijke bankrekening bij de SNS Bank met nummer [SNS-rekeningnummer] heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Bankrekening;
4.13.
Van de gezamenlijk bankrekening (SNS Bank nummer [SNS-rekeningnummer] ) zal het saldo dienen te worden verdeeld, dan wel - als dat saldo negatief is - door ieder voor de helft moeten worden gedragen. Partijen zijn, zoals hiervoor onder 4.12. reeds overwogen, het erover eens dat als peildatum geldt 1 januari 2014.
Ten aanzien van deze bankrekening verzoekt de vrouw te bepalen dat de man vanuit zijn onderneming een bedrag van € 1.018,27 binnen zeven dagen na deze beschikking dient te storten naar deze gezamenlijke rekening van partijen en voorts te bepalen dat na deze storting het saldo op de deze gezamenlijke rekening bij helfte zal worden verdeeld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij tot september 2013 maandelijks een bedrag van € 930,=
en de man maandelijks een bedrag van € 1.070,= op deze rekening stortte, zodat vanaf deze rekening de autoverzekering van de zakelijke auto’s van partijen kon worden voldaan. De vrouw stelt voorts dat zij ter aanzuivering van deze rekening via haar onderneming een bedrag van € 1.174,12 op de rekening heeft gestort, doch dat de man in gebreke is gebleven de rekening aan te zuiveren met het bedrag dat vanaf deze rekening voor zijn zakelijke auto is voldaan, zijnde € 1.018,27. De rechtbank volgt de vrouw in haar stelling dat de man deze
rekening alsnog vanuit zijn onderneming dient aan te zuiveren met een bedrag van € 1.018,27 alvorens tot verdeling van het saldo per de peildatum van 1 januari 2014 kan worden overgegaan, nu de man de stellingen van de vrouw niet heeft weersproken. Voornoemd verzoek van de vrouw ligt dan ook voor toewijzing gereed. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat toescheiding van de rekening aan een van partijen niet aan de orde is omdat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat de rekening na verdeling wordt opgeheven.”
3.8.2.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat hij vanuit zijn onderneming een bedrag van € 1.018,27 dient te storten naar de gezamenlijke rekening van partijen bij de SNS Bank. Daartoe voert hij het volgende aan. De man betwist dat zijn onderneming uit hoofde van betaalde verzekeringspremies nog enig bedrag aan de eenvoudige gemeenschap c.q. de gezamenlijke rekening verschuldigd zou zijn. De man begrijpt niet waar de vrouw dit op baseert. Zoals door de vrouw terecht wordt opgemerkt stortten partijen tijdens (de laatste jaren van) hun relatie ieder een bedrag op de gezamenlijke rekening, waarvan vervolgens de vaste lasten zouden worden betaald. De vrouw betaalde in dat kader € 930,- en de man € 1.070,- per maand. De man stelt zich op het standpunt dat de verzekeringspremies voor zijn auto reeds in het termijnbedrag besloten zaten. Hij ziet derhalve niet in waarom hij dat bedrag ook nog zou moeten aanzuiveren.
3.8.3.
De vrouw heeft de grief van de man bestreden en is van mening dat de rechtbank op dit punt juist heeft geoordeeld.
3.8.4.
Het hof overweegt als volgt.
De vrouw heeft ter zitting toegelicht dat zij naast betaling van het bedrag van € 930,- diverse andere kosten voor haar rekening nam zoals telefoonkosten en de Waterschapsbelasting, zodat haar maandelijkse bijdrage in totaal ook € 1.070,- bedroeg. Los daarvan betaalde zij elke maand de door haar onderneming verschuldigde autoverzekeringspremie. De man heeft ter zitting niet betwist dat de vrouw in totaal ook € 1.070,- betaalde en daarnaast maandelijks het bedrag aan door haar onderneming verschuldigde autoverzekeringspremie op de rekening stortte. Het hof oordeelt dan ook dat de man gehouden is het door zijn onderneming verschuldigde bedrag aan verzekeringspremies ten bedrage van € 1.018,27 te voldoen. De grief van de man faalt.
3.9.
De inboedelgoederen (grief 4)
3.9.1.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte geen verdeling van de (gemeenschappelijke) inboedelgoederen heeft vastgesteld. Daartoe voert hij het volgende aan.
De man heeft meerdere malen aangedrongen bij de vrouw op verdeling van de inboedelgoederen die zich thans nog in de voormalige echtelijke woning bevinden. Ter illustratie verwijst hij naar een e-mailbericht van 21 april 2015 (productie 8). Daarnaast heeft hij aanspraak gemaakt op een aantal persoonlijke goederen. Nu de vrouw daar niet vrijwillig aan mee wil werken, rest de man geen andere weg dan het hof te vragen deze verdeling vast te stellen en de vrouw te verplichten de desbetreffende goederen af te geven. Het gaat om de navolgende zaken:
  • twee lampen, gekocht bij Moooi;
  • de wasdroger;
  • Philips TV;
  • gedeelte Itala servies;
  • wijnglazen;
  • een kopie van alle digitale foto’s van partijen;
  • de beelden uit Kenia;
  • tuingereedschap van de man.
3.9.2.
De vrouw merkt ter zake van het verzoek van de man op dat zij in beginsel geen bezwaren heeft tegen zijn verzoek, zij het dat zulks impliceert dat het resterende gedeelte van de inboedel dat thans nog in de woning is aan haar zal toekomen. De vrouw is bereid om de goederen aan de man beschikbaar te stellen, waarover partijen in onderling overleg afspraken kunnen maken.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Ter zitting hebben partijen afgesproken dat een vriend van de man op 5 of 6 mei 2016 de onder 3.9.1. genoemde inboedelgoederen komt ophalen. Nu partijen op dit punt overeenstemming hebben bereikt, behoeft deze grief geen nadere bespreking meer.
Conclusie
3.9.4.
Nu het hof de man in de gelegenheid zal stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat hij met privévermogen heeft geïnvesteerd in privévermogen van de vrouw, zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
laat de man toe tot het bewijs van zijn stelling dat hij gelden heeft onttrokken aan zijn vermogen ten behoeve van de onderneming van de vrouw (als nader omschreven in rov. 3.7.4);
bepaalt dat de man daartoe binnen twee weken na heden – op een voor een ieder inzichtelijke wijze – de bij de door hem gestelde betalingen behorende bankafschriften (en eventueel andere bewijsstukken) in het geding dient te brengen;
bepaalt dat de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld binnen twee weken daarna (dat wil zeggen uiterlijk op 20 oktober 2016) daarop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, G.J. Vossestein en
T.J. Mellema-Kranenburg en is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.