ECLI:NL:GHSHE:2016:4283

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
200.148.150_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T. Rothuizen-van Dijk
  • J.Th. Begheyn
  • J.M.H. Evers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid van rechtspersonen in het kader van meststoffenwet overtredingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de Staat der Nederlanden tegen verschillende rechtspersonen en hun leidinggevenden. De Staat vorderde schadevergoeding van in totaal € 914.556,14, als gevolg van onrechtmatige daden die door de betrokken rechtspersonen zijn gepleegd in het kader van overtredingen van de Meststoffenwet. Het hof oordeelde dat de leidinggevenden, [erflater] en [geïntimeerde 2], misbruik hebben gemaakt van het identiteitsverschil tussen de verschillende rechtspersonen binnen hun groep. Dit misbruik werd gekarakteriseerd als een onrechtmatige daad, die verplicht tot schadevergoeding aan de Staat. Het hof stelde vast dat de betrokken rechtspersonen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die door dit misbruik is veroorzaakt. De uitspraak volgt op een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die de vorderingen van de Staat had afgewezen. Het hof vernietigde deze uitspraak en veroordeelde de geïntimeerden tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werden de proceskosten aan de Staat toegewezen. De zaak illustreert de verantwoordelijkheden van leidinggevenden en rechtspersonen bij het overtreden van wetgeving en de gevolgen van dergelijk onrechtmatig handelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.148.150/01
arrest van 27 september 2016
in de zaak van
De Staat der Nederlanden (Ministerie van Economische Zaken; Dienst Regelingen),
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellant,
hierna aan te duiden als de Staat,
advocaat: mr. F.L. Bolkestein te 's-Gravenhage,
tegen

1.de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater ] ,laatstelijk wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] (i.l.),gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[geïntimeerde 4](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5.
[geïntimeerde 5](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6.
[geïntimeerde 6](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
7.
[geïntimeerde 7](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
8.
[geïntimeerde 8](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
9.
[geïntimeerde 9](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
10.
[geïntimeerde 10](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11.
[geïntimeerde 11](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
12.
[geïntimeerde 12](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
13.
[geïntimeerde 13] (i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14.
[geïntimeerde 14](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15.
[geïntimeerde 15],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
16.
[geïntimeerde 16],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
16a.
de heer mr. Egbertus Gerardus Maria van Ewijk qq, i.d.h.v. curator in het faillissement van [geïntimeerde 16] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
17.
[geïntimeerde 17],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
17a.
de heer mr. Egbertus Gerardus Maria van Ewijk qq, i.d.h.v. curator in het faillissement van [geïntimeerde 16] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
18.
[geïntimeerde 18],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
19.
[geïntimeerde 19],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
20.
[geïntimeerde 20],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
21.
[geïntimeerde 21],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
21a.
de heer mr. Patricius Cornelis Hermanus Hubertus Kager qq, i.d.h.v. curator in het faillissement van [geïntimeerde 21] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
22.
[geïntimeerde 22](i.l.) (voorheen genaamd [Personeel] ),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
23.
[geïntimeerde 23](i.l.) (voorheen genaamd [transportmiddelen] ),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
24.
[geïntimeerde 24](i.l.),
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] (Polen),
25.
[geïntimeerde 25],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
26
. [geïntimeerde 26],
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
- geïntimeerden sub 16, 16a, 17, 17a, 21 en 21a zijn niet verschenen, tegen hen is verstek verleend, de zaak tegen deze geïntimeerden is van rechtswege geschorst;
-geïntimeerden sub 1, 2, 15, 18, 19, 20 en 25 zijn vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.J. de Rooij te Tilburg (hierna: [geintimeerde sub 1 c.s.] );
- de overige geïntimeerden zijn wel verschenen, maar mr. De Rooij heeft zich daarna onttrokken aan de procesvertegenwoordiging van deze geïntimeerden;
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 30 augustus 2016 in het hoger beroep van het vonnis van 6 november 2013, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen tussen de Staat als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geintimeerde sub 1 c.s.] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 30 augustus 2016, waarin is vastgelegd dat de zaak tegen geïntimeerden 16 en 16a, 17 en 17a en 21 en 21a van rechtswege is geschorst en waarin voorts aan de geïntimeerden 3 tot en met 14, 22, 23 en 26 de gelegenheid is gegeven op de rol van 13 september 2016 een nieuwe advocaat te stellen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1
Geïntimeerden 3 tot en met 14, 22, 23 en 26 hebben op de rol van 13 september 2016 geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een nieuwe advocaat te stellen.
Het hof zal hierna - evenals in het tussenarrest - als geïntimeerden aanduiden alle geïntimeerden behoudens die onder de nummers 16 en 16a, 17 en 17a en 21 en 21a in hoger beroep zijn gedagvaard (zie ook slotzin 3.1 van het tussenarrest).
6.2
Behoudens grief 1 zijn er geen grieven gericht tegen de door de rechtbank in onderdeel 2 van het eindvonnis weergegeven feiten. Grief 1 strekt ertoe dat een aanvulling van de daar weergegeven feiten plaatsvindt. Nu [geintimeerde sub 1 c.s.] daartegen geen verweer voeren, zal het hof deze aanvulling in het onderstaande overzicht opnemen. Voorts staan nog enkele nieuwe feiten als enerzijds gesteld en anderzijds niet voldoende gemotiveerd betwist tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
6.2.1
De heer [erflater ] (hierna: [erflater ] ), overleden op 25 december 2012, is de vader van geïntimeerde sub 2 (hierna: [geïntimeerde 2] ). De overige geïntimeerden maken/maakten deel uit van drie (hierna in 6.2.2 tot en met 6.2.4 beschreven) takken van vennootschappen en stichtingen, die uiteindelijk (mede) bestuurd werden door [erflater ] en/of [geïntimeerde 2]
Het hof zal hierna – tenzij duidelijk anders aangegeven - de feitelijke situatie weergeven, zoals die gold in de voor deze procedure relevante periode, te weten 2007 tot en met 2010.
6.2.2
Geïntimeerde sub 15 (hierna [geïntimeerde 15] ) stond aan het hoofd van een aantal vennootschappen. Deze groep vennootschappen zal hierna aangeduid worden als
[tak vennootschappen].
[erflater ] en diens echtgenote [echtgenote van erflater] (hierna: mw. [echtgenote van erflater] ) waren de statutaire bestuurders van [geïntimeerde 15] . De aandelen waren voor 100% in handen van [erflater ]
[geïntimeerde 15] hield alle aandelen in de inmiddels gefailleerde geïntimeerden sub 16 en 17 (hierna respectievelijk: [geïntimeerde 16] en [geïntimeerde 17] ) en in twee niet bij deze procedure betrokken vennootschappen (hierna respectievelijk [vennootschap 1] en [vennootschap 2] ). Deze vier vennootschappen werden bestuurd door [geïntimeerde 15] . De overige vennootschappen uit de [tak vennootschappen] waren al eerder gefailleerd.
6.2.3
Geïntimeerde sub 18 (hierna: Stichting Beheer) stond aan het hoofd van een groep vennootschappen, die hierna aangeduid zal worden als
tak Stichting Beheer.
Stichting Beheer werd bestuurd door [erflater ] , mw. [echtgenote van geintimeerde 2] (echtgenote [geïntimeerde 2] , hierna: [echtgenote van geintimeerde 2] ) en [broer van geintimeerde 2] (broer van [geïntimeerde 2] ).
Stichting Beheer hield alle aandelen in en was bestuurder van geïntimeerde sub 19 (hierna: Beheermaatschappij [vestigingsnaam] ).
Eén van de vijf dochtermaatschappijen van Beheermaatschappij [vestigingsnaam] is geïntimeerde sub 20 (hierna: Internationale Varkenshandel), waarvan [erflater ] bestuurder was. De geïntimeerden 21, 22 en 23 waren eveneens dochtermaatschappijen van Beheermaatschappij [vestigingsnaam] en zijn thans gefailleerd. Beheermaatschappij [vestigingsnaam] hield voorts alle aandelen in de Zwitserse vennootschap [Zwitserse vennootschap] (niet in deze procedure betrokken); blijkens een uittreksel uit het Zwitserse Handelsregister waren [erflater ] en [geïntimeerde 2] beiden formeel indirect bestuurder van deze vennootschap. Ook deze vennootschap is inmiddels gefailleerd.
6.2.4
Geïntimeerde sub 3 (hierna: STAK) stond aan het hoofd van een groep vennootschappen, die hierna aangeduid zal worden als de
tak STAK.
STAK werd tot mei 2011 bestuurd door [geïntimeerde 2] ; laatstgenoemde was tot medio 2011 certificaathouder van STAK. STAK was aandeelhouder van geïntimeerde sub 5 (hierna: [geïntimeerde 5] ), waarvan [geïntimeerde 2] bestuurder was. [geïntimeerde 2] was ook direct of indirect via [geïntimeerde 5] bestuurder van de dochter- en kleindochtervennootschappen van [geïntimeerde 5] , waartoe onder meer behoorden geïntimeerden sub 6, 7, 10, 11, 13 en 24 (hierna respectievelijk: [geïntimeerde 6] , [geïntimeerde 7] , [geïntimeerde 10] , [geïntimeerde 11] , [geïntimeerde 13] en het [geïntimeerde 24] ) alsmede van geïntimeerden 8, 9, 12 en 14.
Sedert medio 2011 is [certificaathouder] certificaathouder en sedert 20 juni 2011 ook bestuurder van STAK en de STAK-vennootschappen. Vervolgens zijn alle onder de tak STAK vallende vennootschappen failliet gegaan of ontbonden door de Kamer van Koophandel en uitgeschreven uit het handelsregister.
6.2.5
[erflater ] was bestuurder van [geïntimeerde 26] en [geïntimeerde 25] (respectievelijk geïntimeerden sub 25 en 26). [geïntimeerde 26] is inmiddels - na het wijzen van het eindvonnis door de rechtbank - ontbonden.
6.2.6
In de periode van 22 oktober 2007 tot en met 6 december 2010 zijn de volgende bestuurlijke boetes opgelegd en dwangsommen verbeurd vanwege overtredingen van de meststoffenwet:
a. aan [geïntimeerde 16] werden 33 boetes van in totaal € 15.567,-- opgelegd, die ten tijde van de inleidende dagvaarding op € 200,-- na waren voldaan.
b. aan de STAK-vennootschappen werden in totaal € 614.000,-- aan boetes opgelegd en dwangsommen verbeurd, als volgt verdeeld:
- aan het [geïntimeerde 24] 449 boetes van in totaal € 138.500,--, één boete van € 225.000,--, één verbeurde dwangsom van € 4.400,--, derhalve in totaal € 367.900,--;
- aan [geïntimeerde 10] 23 boetes van in totaal € 6.700,-- en één boete van € 225.000,--, derhalve in totaal € 231.700,--;
- aan [geïntimeerde 6] 21 boetes van in totaal € 5.700,--;
- aan [geïntimeerde 11] 18 boetes van in totaal € 5.300,--;
- aan [geïntimeerde 7] één boete van € 300,--;
- aan [geïntimeerde 13] één boete van € 2.900,--;
c. aan [geïntimeerde 2] werden als leidinggevende van de STAK-vennootschappen 134 boetes van in totaal € 44.756,14 en twee boetes van in totaal € 45.000,-- opgelegd en 19 dwangsommen van in totaal € 210.800,-- verbeurd verklaard; het gaat derhalve in totaal om
€ 300.556,14.
6.2.7
Alle besluiten over de hiervoor genoemde boetes en verbeurde dwangsommen hebben inmiddels formele rechtskracht. De Staat heeft door het leggen van beslagen geprobeerd de openstaande boetes en dwangsommen van in totaal (€ 200,-- + € 614.000,-- + € 300.556,14 = ) € 914.556,14 te innen, maar dat heeft geen succes gehad.
6.2.8
Na het uitbrengen van de inleidende dagvaarding in deze procedure (8 december 2010) zijn nog de volgende boetes opgelegd, verschuldigd wegens het in 2007 en 2008 overtreden van de Meststoffenwet:
aan het [geïntimeerde 24] € 225.000,--, aan [geïntimeerde 2] € 90.000,--, aan [geïntimeerde 10] € 112.500,--, aan [geïntimeerde 6] € 112.500,--en aan [geïntimeerde 16] € 225.000,--.
De verschuldigdheid van de boetes blijkt uit een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 28 februari 2013 (prod. 59 mvg) en zijn thans nog onderwerp van een appelprocedure. [geïntimeerde 13] heeft voorts onherroepelijk een dwangsom van € 1.000,-- verbeurd wegens het in 2010 niet voldoen aan administratieve verplichtingen.
In totaal gaat het hier om een bedrag van € 766.000,--.
6.2.9
De Staat heeft na daartoe op 3 november 2010 verleend verlof diverse conservatoire beslagen gelegd ten laste van geïntimeerden.
6.2.10
[geïntimeerde 2] heeft sedertdien diverse nieuwe vennootschappen opgezet in (in ieder geval) Polen, België en Nederland (prod. 56 mvg).
6.3.1
In de procedure in eerste aanleg heeft de Staat - samengevat - in conventie gevorderd:
primair: de gedaagde (rechts)personen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 914.556,14, vermeerderd met rente;
subsidiair en meer subsidiair: de gedaagde (rechts)personen te veroordelen tot inzage in dan wel afschrift van de door de Staat gewenste bescheiden;
voorts primair en (meer) subsidiair: de gedaagde (rechts)personen te veroordelen in de proceskosten van de Staat.
6.3.2
In conventie hebben de gedaagde (rechts)personen verweer gevoerd.
In reconventie hebben voornoemde (rechts)personen gevorderd:
- gehele dan wel gedeeltelijke opheffing van de door de Staat ten laste van de gedaagde (rechts)personen gelegde beslagen, dan wel beperking van de omvang van de beslagen;
- veroordeling van de Staat om aan de gedaagde (rechts)personen schade te vergoeden, nader op te maken bij staat;
- veroordeling van de Staat in de proceskosten.
6.3.3
De Staat heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen in reconventie.
6.3.4
De rechtbank heeft in conventie overwogen dat door de gedaagde (rechts)personen voldaan is aan een ter comparitie met de Staat gemaakte afspraak tot het ter beschikking stellen aan de Staat van bepaalde stukken, waaronder jaarrekeningen. In verband daarmee heeft de rechtbank beslist dat bij gebrek aan belang de subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen in conventie worden afgewezen.
De rechtbank heeft voorts de primaire vordering van de Staat in conventie afgewezen en de Staat veroordeeld in de proceskosten in conventie.
6.3.5
Als gevolg van de beslissing in conventie heeft de rechtbank in reconventie de door de Staat op basis van het beslagverlof van 3 november 2010 ten laste van de gedaagde (rechts)personen gelegde beslagen opgeheven, met uitzondering van een beslag ten laste van [logistics] (geen procespartij in hoger beroep). Voorts heeft de rechtbank de Staat veroordeeld tot vergoeding aan de gedaagde (rechts)personen - met uitzondering van [logistics] - van de schade als gevolg van het leggen van deze beslagen, op te maken bij staat. Ten slotte is de Staat veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
6.4
Een groot aantal geïntimeerde rechtspersonen is inmiddels - na een faillissement - in liquidatie of ontbonden. De Staat heeft gesteld desalniettemin belang te hebben bij een veroordeling van deze geïntimeerden teneinde - na heropening van de vereffening - alsnog zijn vorderingen voldaan te krijgen. Het hof zal de Staat in zijn vordering jegens deze geïntimeerden ontvangen.
6.5
In hoger beroep heeft de Staat zijn eis vermeerderd in die zin dat thans een hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden wordt gevorderd van een bedrag van
€ 1.680.556,16 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente zoals vermeld in paragraaf 4.4 van de memorie van grieven en een hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten, zoals verwoord in het petitum.
Voornoemd schadebedrag van € 1.680.556,16 bestaat uit het bedrag van de onherroepelijk verschuldigde boetes en dwangsommen ad € 914.556,14 (zie rov 6.2.7) en de later opgelegde dwangsommen en boete van in totaal van € 766.000,- -(zie rov 6.2.8); het hof zal dit bedrag derhalve verbeterd lezen als € 1.680.556,14.
Voorts heeft de Staat in hoger beroep terugbetaling gevorderd van al hetgeen onverschuldigd is betaald aan geïntimeerden ter voldoening aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis. Ten slotte heeft de Staat gevorderd dat geïntimeerden worden veroordeeld in de proceskosten.
Het hof zal hierna de grieven tegen het beroepen vonnis gezamenlijk beoordelen.
6.6
De Staat heeft zijn vordering tot het betalen van schadevergoeding gebaseerd op een onrechtmatige daad van geïntimeerden.
Een van de stellingen waarmee de Staat deze grondslag onderbouwt, is de stelling dat geïntimeerden misbruik hebben gemaakt van de identiteitsverschillen tussen geïntimeerden door i) winsten weg te sluizen naar niet-beboete vennootschappen en ii) de activiteiten van beboete vennootschappen voort te zetten in andere vennootschappen en de beboete vennootschappen leeg achter te laten zonder verhaal voor de door de Staat opgelegde boetes en dwangsommen.
De rechtbank heeft deze grondslag van de vordering van de Staat in de overwegingen 4.6 tot en met 4.15 van het eindvonnis afgewezen. De grieven 2 tot en met 5 richten zich tegen een aantal overwegingen van de rechtbank, die tot dat oordeel hebben geleid. Het hof zal hierna deze grieven gezamenlijk behandelen door deze grondslag van de vordering opnieuw te beoordelen.
6.7
De Staat heeft ter onderbouwing van voornoemde grondslag kort weergegeven het volgende aangevoerd.
Een aantal geïntimeerden zijn in de voor deze procedure relevante periode zeer veel boetes en dwangsommen aan de Staat verschuldigd geworden, waarvoor de Staat geen verhaal kon halen bij de betrokken (rechts)personen. Ook nadat de boetes en dwangsommen verschuldigd waren geworden, hebben de beboete vennootschappen en [geïntimeerde 2] nog doorlopend betalingen gedaan aan andere groepsvennootschappen of hun statutair bestuurder. Het gaat hier in totaal om een bedrag van € 14.371.015,48 aan selectieve betalingen na het opleggen van de eerste boete/dwangsom. Dit bedrag betreft netto betalingen, derhalve gecorrigeerd voor de bedragen die door de betreffende ontvangende (rechts)persoon zijn terugbetaald aan de beboete vennootschappen. [geïntimeerde 2] en een groot aantal geïntimeerde rechtspersonen hebben deze selectieve betalingen ontvangen (zie staatje paragraaf 5.15 mvg). [erflater ] en [geïntimeerde 2] hebben als feitelijk leidinggevenden van deze groep vennootschappen gezamenlijk bewerkstelligd of toegelaten dat deze selectieve betalingen plaatsvonden zonder dat er verhaal mogelijk was voor de Staat voor de verschuldigde boetes en dwangsommen. Zij hebben gezamenlijk eenzelfde economisch belang bij deze groepsvennootschappen.
Deze handelwijze van [erflater ] en [geïntimeerde 2] geldt als een onrechtmatige daad, niet alleen van laatstgenoemden als handelende natuurlijke personen, maar ook van alle overige geïntimeerden, nu misbruik is gemaakt van het identiteitsverschil tussen de betrokken (rechts)personen. Er is sprake van het wegsluizen van gelden vanuit de geïntimeerde (rechts)personen naar de Zwitserse vennootschap [Zwitserse vennootschap] terwijl de beboete vennootschappen leeg zijn achtergelaten zonder dat deze verhaal boden voor de verschuldigde boetes en dwangsommen.
Hiertoe heeft de Staat nog gewezen op de volgende bijzondere omstandigheden:
a. Geïntimeerden behoren tot een (internationale) groep van bedrijven die zich bezig houdt met het houden van mestvarkens en het verhandelen en (internationaal) transporteren van varkens en mest. Terwijl [geïntimeerde 2] de formele bestuurder was van de tak STAK en [erflater ] van de [tak vennootschappen] en de tak Stichting Beheer hadden [erflater ] en [geïntimeerde 2] in het voor deze procedure relevante tijdvak gezamenlijk de leiding over geïntimeerden.
b. De financiering van geïntimeerden werd centraal - bij [geïntimeerde 15] - verkregen bij de Rabobank, waarna de verschillende rechtspersonen elkaar onderling financierden.
c. De geïntimeerden voerden ook een gezamenlijke administratie; de resultaten en de cashflow van de vennootschappen uit de verschillende takken werden ten behoeve van de interne administratie samengevoegd tot één resultaat en één cashflowoverzicht.
d. De activiteiten van de diverse rechtspersonen werden voor een belangrijk deel uitgevoerd en geregisseerd vanaf hetzelfde bedrijfsterrein in [vestigingsplaats] . De mesttransporten werden door diverse groepsvennootschappen uit verschillende takken in nauwe samenwerking uitgevoerd.
e. Ook uit een groot aantal andere – hierna nog te noemen – omstandigheden blijkt de onderlinge verwevenheid van de diverse groepsmaatschappijen.
6.8
Geïntimeerden hebben in eerste aanleg verweer gevoerd tegen deze vordering; in hoger beroep hebben [geintimeerde sub 1 c.s.] dit verweer voortgezet en nader ingevuld.
Dit verweer komt er kort gezegd op neer dat er geen sprake is van één (internationale) groep bedrijven, maar dat [erflater ] en [geïntimeerde 2] ieder het bestuur hadden van en een financieel belang hadden bij verschillende groepen vennootschappen. [geïntimeerde 2] richtte zich via de tak STAK op de mesthandel en op transport. De tak Stichting Beheer betrof werkmaatschappijen die diensten aan andere vennootschappen verleenden. [erflater ] hield zich via de [tak vennootschappen] bezig met de varkensmesterij en de handel in varkens en ander vee in Nederland. Er was geen sprake van het stelselmatig overtreden van de Meststoffenwet en er was geen sprake van het leeg achterlaten van beboete vennootschappen met het doel schuldeisers geen verhaalsmogelijkheden te beden. Voorts wordt betwist dat de opbrengst van de activiteiten van de beboete vennootschappen ten goede is gekomen aan andere (rechts)personen.
6.9
[geintimeerde sub 1 c.s.] voeren in de memorie van grieven als verweer aan dat de Staat geen belang meer heeft bij een vervolg van de procedure, nu vele geïntimeerden niet meer actief zijn en ook niet beschikken over activa. Daargelaten dat het ontbreken van een verhaalsmogelijkheid niet voldoende is om te oordelen dat de Staat geen belang heeft bij zijn vordering, geldt voorts dat er een hoofdelijke veroordeling wordt gevorderd, zodat niet van belang is of bij een dergelijke veroordeling enkele geïntimeerden geen verhaal zullen bieden. Het hof verwerpt derhalve dit verweer.
6.1
Met betrekking tot voornoemde door de Staat aangevoerde grondslag geldt het volgende.
Door degene die volledige of overheersende zeggenschap heeft over een aantal rechtspersonen, kan misbruik worden gemaakt van het identiteitsverschil tussen deze rechtspersonen of tussen de rechtspersonen en hemzelf als handelend natuurlijk persoon. Hetgeen met zodanig misbruik wordt beoogd, behoeft in rechte niet te worden gehonoreerd. Het maken van zodanig misbruik zal in de regel moeten worden aangemerkt als een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan derden wordt toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal dan niet alleen rusten op de persoon die met gebruikmaking van zijn zeggenschap de betrokken rechtspersoon tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen heeft gebracht, doch ook op deze rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degene die hen beheerst rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk van henzelf.
In casu gaat het volgens de Staat om misbruik van het identiteitsverschil, gezamenlijk gepleegd door twee natuurlijke personen, [erflater ] en [geïntimeerde 2]
6.11
Bij memorie van grieven heeft de Staat ter onderbouwing van zijn stellingen een proces-verbaal van bevindingen overgelegd betreffende het businessplan 2010 van [internationale groep] Internationale Groep (hierna: het businessplan, prod. 55 mvg). In dit proces-verbaal heeft opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] onderdelen van dit businessplan samengevat en bepaalde conclusies daaruit getrokken en deze weergegeven.
[geintimeerde sub 1 c.s.] hebben bij memorie van antwoord niet betwist dat dit “beweerdelijk” businessplan van hen afkomstig is doch hebben slechts de juistheid van de beschrijving van de opsporingsambtenaar betwist.
De Staat heeft ten behoeve van het pleidooi bij het hof het businessplan zelf overgelegd (prod. 75), ingekomen op 30 januari 2015 bij de griffie van dit hof. Bij pleidooi heeft de raadsman van [geintimeerde sub 1 c.s.] met betrekking tot dit businessplan aangevoerd dat dit is geschreven omdat [erflater ] gezondheidsproblemen kreeg.
In dit businessplan wordt [internationale groep] Internationale Groep aangeduid als “de Groep”. Het hof zal hierna deze aanduiding overnemen.
Het hof kan op grond van het voorgaande ervan uitgaan dat dit businessplan is opgesteld vanuit de leiding van de (rechts)personen, die onderdeel uitmaken van de Groep.
6.12.1
De stellingen van de Staat, zoals hierboven in rov. 6.7 sub a. weergegeven vinden naar het oordeel van het hof volledige onderbouwing in voornoemd businessplan. Waar het hof hierna verwijst naar een paragraaf, wordt - tenzij anders aangegeven - een paragraaf uit dit businessplan bedoeld.
De Groep betreft een groep bedrijven die actief is binnen de agrarische branche, met name gericht op de varkenssector: varkenshandel, mesthandel, varkenshouderij, agrarische dienstverlening (par. 2.1).
Blijkens bijlage 1 van dit businessplan bestaat de “
hoofdlaag van de Groep (…) uit een viertal stichtingen en 1 beheer bv”; de vier stichtingen betreffen STAK, Stichting Beheer, [geïntimeerde 26] en [geïntimeerde 25] .
De basis van de Groep wordt gevormd door [geïntimeerde 15] , STAK en Stichting Beheer (par. 2.4). Een organigram van de Groep stelt geheel aan de top de “Directie” (par. 2.4.3).
Paragraaf 3.2 houdt het volgende in:

Management
Het management van de Groep wordt gevormd door de familie [familie] , bestaande uit:
- [erflater ]
- [geïntimeerde 2]
Beide vormen de basis binnen het management. Zij nemen de strategische beslissingen binnen de Groep en zijn met name commercieel actief en bepalen op technisch gebied het beleid. De overige leden van het management hebben een adviserende rol:
- [broer van geintimeerde 2]
- [echtgenote van erflater]
- [echtgenote van geintimeerde 2]
Het management laat zich bij het besturen van de Groep ondersteunen door de medewerkers binnen de Groep in de breedste zin des woord. De medewerkers krijgen zeer veel ruimte bij de invulling van hun taken. Bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden zoveel mogelijk gedelegeerd naar de medewerkers, echter de eindverantwoordelijkheid blijft altijd liggen bij het management.”
6.12.2
Naar het oordeel van het hof hebben geïntimeerden tegenover deze feitelijke, gedetailleerde en met stukken van geïntimeerden zelf onderbouwde stellingen van de Staat mede gelet op de vaststaande feiten niet voldoende gemotiveerd betwist hetgeen de feitelijke basis vormt van de stelling van de Staat in dit kader. De enkele omstandigheid dat [geïntimeerde 2] niet de formele bestuurder is van Stichting Beheer en van [geïntimeerde 15] doet immers niet af aan hetgeen in het businessplan van de zijde van de Groep zelf is vermeld. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat [erflater ] niet de formele bestuurder is van STAK. Het hof wijst in dit kader voorts nog op de verklaringen van [erflater ] en [geïntimeerde 2] , zoals weergegeven in rov. 1.3 (feiten) van de uitspraak d.d. 28 februari 2013 van de rechtbank Oost-Brabant (afdeling bestuursrecht) (prod. 59), die dit beeld bevestigen en voorts op de omstandigheid dat [geïntimeerde 2] formeel bestuurder was van [Zwitserse vennootschap] , welke vennootschap onderdeel uitmaakte van de tak Stichting Beheer.
6.12.3
Derhalve acht het hof de conclusie gerechtvaardigd dat [erflater ] en [geïntimeerde 2] tezamen volledige of overheersende zeggenschap hebben over de tot de Groep behorende rechtspersonen.
6.13.1
In par. 2.4.1 van het businessplan staat onder meer het volgende vermeld:
“Stichting Administratiekantoor [internationale groep] (hof: STAK)
Hier zijn de risicovolle activiteiten ondergebracht. Hoofdzakelijk zijn dit alle activiteiten die betrekking hebben op de mesthandel. De definitie van ‘risicovol’ in deze is dat de overheid een mestbeleid hanteert die een belemmerende en beperkende werking heeft op normale bedrijfsuitoefening. Daarnaast laat het beleid en de daarbij behorende wetgeving ruimte voor discussie. Het gevolg hiervan is dat de wet op meerdere manieren te interpreteren is, met als gevolg een continu discussie met de overheid (Ministerie van LNV, DR, VWA, AID) over de invulling van de bedrijfsvoering.“
In par. 2.4.2 staat onder meer het volgende vermeld:
“Stichting Beheer [geïntimeerde 18]
Onder deze stichting zijn de niet risicovolle activiteiten ondergebracht; de varkenshandel en de varkenshouderij. Gezien de risico’s die de mesthandel met zich meebrengen werd in overleg met GS/Linssen besloten om de varkenshandel en varkenshouderij af te zonderen van de mesthandel. (…) Het uitgangspunt bij de oprichting van de Stichting waren:
1. Binnen de Stichting dient het familiekapitaal gevormd te worden.
2. Continuïteit ondernemingen waarborgen.
3. STAK geeft onvoldoende bescherming bij persoonlijk faillissement. Hierbij werd het nadeel geaccepteert dat het kapitaal zeer moeilijk uit de stichting te halen is.”
In par. 3.1.1.2 tot en met 3.1.1.4 van de bijlage bij het businessplan staat het volgende vermeld:
“ [geïntimeerde 6] bv
Het risico op claims binnen de mesthandel is dermate hoog dat er vanaf 2007 ieder jaar een nieuwe bv opgericht wordt waar deze activiteiten in ondergebracht worden. Binnen deze bv zijn in 2008 de activiteiten met betrekking tot de mesthandel ondergebracht geweest.
3.1.1.3 [geïntimeerde 10] bv
Binnen deze bv zijn vanaf medio 2006 tot einde 2007 de activiteiten met betrekking tot de mesthandel ondergebracht geweest.
3.1.1.4 [geïntimeerde 8] Handelsmaatschappij bv (hof: geïntimeerde 8)
Binnen deze bv zijn de activiteiten met betrekking tot de mesthandel ondergebracht geweest tot medio 2006.”
6.13.2
Van de zijde van geïntimeerden is niet aangevoerd dat deze citaten niet stroken met de werkelijke gang van zaken binnen de Groep. Het hof zal derhalve ervan uitgaan dat hetgeen hiervoor is geciteerd het beleid is geweest van het management van de Groep in de voor deze procedure relevante periode.
6.13.3
Gelet op de zeer grote aantallen boetes die gedurende een lange periode aan voornoemde vennootschappen in de mesthandel zijn opgelegd en de grote hoeveelheid dwangsommen die verbeurd zijn door een aantal van die vennootschappen en door [geïntimeerde 2] acht het hof de conclusie gerechtvaardigd dat het beleid van de directie van de Groep gericht was op het structureel negeren en/of overtreden van de bepalingen van de Meststoffenwet teneinde haar positie tegenover de concurrentie te versterken óf op het opzoeken van de grenzen van het mogelijke met het op de koop toenemen van de eventuele boetes. De mesthandel viel immers onder de directe leiding van het management van de Groep (par. 3.4.2), terwijl de Groep blijkens het businessplan prijszetter binnen de mesthandel was, een agressieve prijspolitiek voerde en lagere prijzen hanteerde dan de concurrentie vanwege het grote volume “en de flexibele instelling van medewerkers” (par. 3.5).
6.13.4
Naar het oordeel van het hof hebben geïntimeerden niet voldoende gemotiveerd betwist dat de Staat de boetes en dwangsommen niet heeft kunnen innen bij de rechtspersonen aan wie deze boetes en dwangsommen zijn opgelegd. De betrokken vennootschappen zijn immers inmiddels in staat van faillissement verklaard of ontbonden, terwijl de verschuldigde bedragen niet betaald zijn.
6.13.5
Gelet op de omstandigheid dat deze boetes en dwangsommen niet op de betrokken rechtspersonen konden worden verhaald, acht het hof gelet op het voorgaande de conclusie gerechtvaardigd dat het beleid van de directie van de Groep voorts gericht was op het telkens onttrekken van gelden aan de beboete vennootschappen teneinde het verhaal door de Staat onmogelijk te maken. Dat lijkt te worden bevestigd door de opmerking van [geïntimeerde 2] tijdens de comparitie bij de rechtbank dat hij het niet eens was met de boetes (voor het transportbedrijf) en dat daarom (in dat bedrijf) geen geld is gereserveerd voor de betaling van eventuele boetes.
Deze conclusie wordt voorts bevestigd door de omstandigheid dat blijkens het staatje in paragraaf 5.6 van de memorie van grieven en de daaraan ten grondslag liggende producties 66A t/m 66G de beboete vennootschappen, nadat aan hen boetes waren opgelegd of zij dwangsommen verschuldigd waren geraakt, die boetes en dwangsommen in het geheel niet hebben betaald terwijl zij wel zeer grote (netto, d.w.z. gecorrigeerd voor bedragen die door de betreffende ontvangende vennootschap zijn terugbetaald) betalingen hebben gedaan aan andere vennootschappen binnen de Groep. Geïntimeerden hebben de juistheid van de betalingen, zoals deze blijkens uit voornoemde producties, niet voldoende gemotiveerd betwist.
6.14
Gelet op het voorgaande acht het hof de conclusie gerechtvaardigd dat [erflater ] en [geïntimeerde 2] tezamen als leiding van de vennootschappen binnen de Groep misbruik hebben gemaakt van het identiteitsverschil tussen de verschillende rechtspersonen van de Groep. Dit misbruik behoeft in rechte niet te worden gehonoreerd. Het maken van dit misbruik vormt naar het oordeel van het hof een onrechtmatige daad, die verplicht tot het vergoeden van de schade die door het misbruik aan de Staat is toegebracht. Deze verplichting tot schadevergoeding zal niet alleen rusten op de twee personen die met gebruikmaking van hun zeggenschap de betrokken rechtspersonen tot medewerking aan dat onrechtmatig handelen hebben gebracht, maar ook op de rechtspersonen zelf, omdat het ongeoorloofde oogmerk van degenen die hen beheersen rechtens dient te worden aangemerkt als een oogmerk van henzelf.
Dit betekent dat alle geïntimeerden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de Staat geleden schade ten gevolge van deze onrechtmatige daad.
Het hof passeert de bewijsaanbieding van geïntimeerden, nu dit bewijsaanbod niet voldoende specifiek en/of niet ter zake dienend is, zodat het hof daaraan voorbijgaat.
6.15
Met betrekking tot de omvang van de schade overweegt het hof het volgende.
Boetes en dwangsommen tot een bedrag van in totaal € 914.556,14 zijn onherroepelijk verschuldigd geworden door de in 6.2.6 van dit arrest genoemde geïntimeerden. Naar het oordeel van het hof is vormt dit bedrag schade ten gevolge van voornoemd onrechtmatig handelen. Het hof zal hierover de wettelijke rente toewijzen, zoals uiteengezet in paragraaf 4.4 van de memorie van grieven, derhalve
- over het bedrag van de in 2007 opgelegde boetes en verbeurde dwangsommen de wettelijke rente vanaf 1 januari 2008,
- over het bedrag van de in 2008 opgelegde boetes en verbeurde dwangsommen de wettelijke rente vanaf 1 januari 2009,
- over het bedrag van de in 2009 opgelegde boetes en verbeurde dwangsommen de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010,
- over het bedrag van de in 2010 opgelegde boetes en verbeurde dwangsommen de wettelijke rente vanaf 1 januari 2011.
Voor zover thans bekend staat nog niet onherroepelijk vast dat ook de boetes tot een bedrag van € 766.000,-- verschuldigd zijn geworden (zie 6.2.8 van dit arrest). In zoverre zal het hof de gevorderde schadevergoeding afwijzen, maar de zaak in zoverre verwijzen naar de schadestaatprocedure.
6.16
Het voorgaande brengt mee dat de grieven van de Staat doel treffen. Het beroepen vonnis zal vernietigd worden voor zover gewezen tussen de Staat en alle geïntimeerden, behoudens die genoemd onder 16 en 16a, 17 en 17a en 21 en 21a . Eerstgenoemde geïntimeerden zullen alsnog hoofdelijk veroordeeld worden in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie en in reconventie. Zoals gevorderd zal het hof deze geïntimeerden ook hoofdelijk veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van € 11.230,-- en van € 2.580,--, welke bedragen de Staat uit hoofde van het vonnis in conventie en reconventie heeft betaald aan geïntimeerden, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der betaling door de Staat.
Ten slotte zullen bedoelde geïntimeerden hoofdelijk veroordeeld worden in de kosten van de appelprocedure en in de nakosten.
De veroordeling tot het betalen van proceskosten zal zoals gevorderd worden vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest.

7.De uitspraak

Het hof:
ten aanzien van de geïntimeerden 16, 16a, 17, 17a, 21 en 21a:
verstaat dat de procedure is geschort;
ten aanzien van de geïntimeerden 1 t/m 15, 18 t/m 20 en 22 t/m 26:
vernietigt het vonnis d.d. 6 november 2013 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, voor zover gewezen tussen de Staat en deze geïntimeerden, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt deze geïntimeerden hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot het betalen van een bedrag van € 914.556,14 aan de Staat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, vanaf de datum zoals weergegeven in rechtsoverweging 6.15 van dit arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt deze geïntimeerden vanwege de in 6.14 van dit arrest genoemde onrechtmatige daad hoofdelijk tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt deze geïntimeerden tot terugbetaling aan de Staat van een bedrag van € 11.230,-- en een bedrag van € 2.580,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag der betaling door de Staat tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt deze geïntimeerden hoofdelijk in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie en in reconventie en in die van het hoger beroep, welke kosten het hof tot op heden begroot:
voor de eerste aanleg in conventie op € 3.119,86 voor verschotten en op € 2.580,-- voor salaris advocaat,
voor de eerste aanleg in reconventie op € 2.580,-- voor salaris advocaat;
voor het hoger beroep op € 5.389,88 voor verschotten en op € 13.743,-- voor salaris advocaat,
en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.Th. Begheyn en J.M.H. Evers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 september 2016.
griffier rolraadsheer