ECLI:NL:GHSHE:2016:4497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200.195.433/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toepassing van de schuldsaneringsregeling en tekortkomingen in de informatie- en sollicitatieplicht

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor de appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 2 juli 2013 de schuldsaneringsregeling voor de appellante uitgesproken, maar oordeelde later dat zij toerekenbaar tekortgeschoten was in haar verplichtingen, met name de informatie- en sollicitatieplicht. De rechtbank verlengde de termijn van de schuldsaneringsregeling tot 2 juli 2017, wat de appellante niet kon accepteren. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 28 september 2016 gehouden, waarbij de appellante en haar bewindvoerder zijn gehoord. De appellante voerde aan dat de rechtbank ten onrechte niet had meegewogen dat zij vrijwilligerswerk had verricht en dat zij niet voldoende was gewezen op haar tekortkomingen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling op de hoogte was van haar verplichtingen, maar dat zij deze niet is nagekomen. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van de appellante niet van geringe betekenis zijn en dat er geen aanleiding is om deze buiten beschouwing te laten. De appellante heeft slechts een klein bedrag gespaard voor haar schuldeisers en heeft niet voldaan aan de sollicitatieplicht. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank en verlengt de termijn van de schuldsaneringsregeling met een jaar, tot 2 juli 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 oktober 2016
Zaaknummer : 200.195.433/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/391 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 5 juli 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 juli 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair te verklaren dat [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling na 36 maanden vanaf de toepassing van de schuldsaneringsregeling, zoals bepaald door vonnis d.d. 2 juli 2013, met een schone lei heeft afgesloten.
Het hof merkt hierbij op dat geen subsidiair verzoek is gedaan.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Raaijmakers.
- mevrouw mr. [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 juni 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 augustus 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 7 september 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 2 juli 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij op grond van het bepaalde in artikel 349a Fw de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] gewijzigd (verlengd) en vastgesteld op 4 jaar, tot 2 juli 2017.
3.3.
De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat, nu de bewindvoerder ter zitting verklaard heeft te verwachten dat [appellante] bij een verlenging van een looptijd de tekortkoming in nakoming van de arbeidsverplichting alsnog kan wegnemen, zij van oordeel is dat [appellante] nog een kans dient te krijgen. De rechtbank merkte op dat [appellante] zich tijdens de resterende looptijd stipt dient te houden aan de arbeids- en sollicitatieverplichtingen en dat ook de overige verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling onverminderd van kracht blijven.
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Ten onrechte heeft de rechtbank de uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 22 juni 2016 op het bezwaar van [appellante] tegen de door de gemeente Brunssum gelegde maatregel op de uitkering van [appellante] voor een maand wegens vermeend onvoldoende meewerken aan het reintegratietraject niet meegewogen in haar beslissing.
Ten onrechte heeft de rechtbank de vraag of [appellante] niet meer had kunnen doen om de re-integratie te kunnen bevorderen open gelaten alvorens te beoordelen of er sprake is van een tekortkoming waardoor schuldeisers financieel zijn benadeeld, welke de verlenging rechtvaardigt.
[appellante] heeft gedurende de periode ten grondslag liggende aan het bestreden besluit waarnaar wordt verwezen in r.o. 2.2. vrijwilligerswerk verricht waardoor zij heeft voldaan aan haar verplichtingen tot sociale activering. De werkzaamheden die [appellante] destijds verrichtte en waarvoor zij zich heeft ziekgemeld waren niet gericht op arbeidsinschakeling of werkhervatting.
3.5.
Met verwijzing naar de bijlagen nrs. 1 t/m 10 (zie brief bewindvoerder d.d. 7 september 2016) stelt de bewindvoerder - zakelijk weergegeven - dat daaruit is af te leiden dat er gedurende een groot deel van de wsnp ondanks vele verzoeken en waarschuwingen door [appellante] niet voldoende aan de sollicitatie- c.q. informatieverplichting is voldaan. De bewindvoerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met 12 maanden, zoals door de rechtbank uitgesproken, op zijn plaats is.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
Artikel 349a Fw biedt aan de rechter de mogelijkheid tot verlenging van de termijn van de schuldsanering.
3.6.2.
Het hof overweegt in de eerste plaats dat niet ter discussie staat dat [appellante] vanaf de datum dat zij is toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, op de hoogte is van de in de kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling aan haar opgelegde kernverplichtingen, waaronder de inspanningsverplichting. Deze inspanningsverplichting houdt ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen in dat een schuldenaar gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) dient te verrichten alsmede ingeschreven dient te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en bij drie á vier uitzendbureaus.
Uit de inhoud van de processtukken en uit hetgeen door en namens [appellante] en de bewindvoerder over en weer naar voren is gebracht, is het hof van oordeel dat [appellante] zich niet heeft gehouden aan de aan haar opgelegde uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht. Dit heeft er onder meer toe geleid dat op verzoek van de bewindvoerder de rechter-commissaris op 15 augustus 2014 aan [appellante] een waarschuwingsbrief heeft gezonden, waarin zij andermaal op haar sollicitatieplicht is gewezen. Blijkens het voortgangsverslag van de bewindvoerder d.d. 12 januari 2016 voldeed [appellante] gedurende een korte periode aan haar informatie- en sollicitatieplicht, doch over de periode juli-december 2015 heeft [appellante] opnieuw niet aan haar sollicitatieplicht en informatieplicht voldaan. Daarop heeft de bewindvoerder zich aanvankelijk op het standpunt gesteld dat de schuldsaneringsregeling tussentijds diende te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei (en dus zonder verlenging van de termijn). Daar komt nog bij dat [appellante] zich in april 2016 ziek heeft gemeld voor de uitvoering van haar verplichtingen ingevolge het reïntegratietraject van de gemeente maar zij desondanks in diezelfde periode wel werkzaamheden ingevolge vrijwilligerswerk heeft uitgevoerd.
3.6.3.
Het hof stelt vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
Het enkele feit dat de voorzieningenrechter bij uitspraak van 22 juni 2016 het verzoek van [appellante] tot gegrondverklaring van haar bezwaar tegen het besluit van de gemeente van 29 april 2016 – de gemeente heeft de bijstandsuitkering van [appellante] over de maand mei 2016 verlaagd met 100% omdat [appellante] onvoldoende zou hebben meegewerkt aan een re-integratietraject – maakt dit niet anders. Immers de gedragingen van [appellante] , het herhaaldelijk niet dan wel onvoldoende nakomen van de aan haar opgelegde sollicitatieplicht en informatieplicht -zelfs bezien zonder rekening te houden met die maatregel- had kunnen leiden tot een tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, met als gevolg dat [appellante] gedurende een periode van 10 jaar geen hernieuwd verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling kan indienen.
3.6.4.
Nu [appellante] met een totale schuldenlast van bijna € 48.000,-- gedurende de tot nu toe verstreken looptijd van de schuldsaneringsregeling slechts € 2.451,32 heeft gespaard voor haar schuldeisers en zij medio oktober/november 2016 in het kader van een re-integratietraject betaalde arbeid gaat verrichten bij Nedcar en derhalve meer kan afdragen aan de boedel acht het hof, evenals de rechtbank, een verlenging van de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met een jaar op zijn plaats is.
3.7.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.