ECLI:NL:GHSHE:2016:4500

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
200.196.054/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning van de schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 oktober 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had in eerste aanleg verzocht om zijn schuldsaneringsregeling te beëindigen met toekenning van de schone lei, of subsidiair om de regeling met zes maanden te verlengen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 28 juni 2016 geoordeeld dat de appellant toerekenbaar tekort was geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor geen schone lei kon worden verleend.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks eerdere verlengingen van de schuldsaneringsregeling, niet in staat was om zijn schulden en boedelachterstand af te lossen. De appellant had een boedelachterstand van ruim € 1.200,00 en een nieuwe schuld aan de Belastingdienst van circa € 4.300,00. Het hof oordeelde dat de tekortkomingen van de appellant aan hem konden worden toegerekend, en dat er geen aanleiding was om de tekortkomingen buiten beschouwing te laten. De appellant had geen realistisch plan van aanpak overgelegd en had verzuimd om de exacte omvang van zijn medische kosten inzichtelijk te maken.

Het hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellant moest worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei. De uitspraak van de rechtbank werd bekrachtigd, en de appellant werd geconfronteerd met de gevolgen van zijn financiële situatie en de tekortkomingen in zijn verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 6 oktober 2016
Zaaknummer : 200.196.054/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/12/585 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. C. Car te 's-Gravenhage.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 28 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2016, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en primair te bepalen dat zijn schuldsaneringsregeling wordt beëindigd met toekenning van de schone lei, subsidiair te bepalen dat zijn schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een periode van zes maanden.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 september 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Car,
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg d.d. 26 januari 2016, 25 maart 2016 en 14 juni 2016;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 5 september 2016 en 27 september 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 september 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 16 juli 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Bij vonnis van 13 juli 2015 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling met een periode van 11 maanden verlengd.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellant] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellant] geen “schone lei” is verleend.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Met hetgeen door de bewindvoerder is gesteld en door de schuldenaar is erkend, staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenaar een, gelet op zijn leefgeld, bovenmatige schuld van € 3.790,= heeft laten ontstaan, alsmede een boedelachterstand van ongeveer
€ 1.300,=. (…)
De rechtbank is van oordeel dat deze tekortkomingen aan schuldenaar kunnen worden toegerekend, nu – zo volgt uit hetgeen schuldenaar ter gelegenheid van de zitting heeft verklaard – de schuld is ontstaan doordat hij de belastingaangiften onjuist heeft ingevuld en hij sinds twee jaar niet meer afdraagt aan de boedel, omdat hij ervoor kiest de ziektekosten van zijn partner te voldoen. (…)
De rechtbank acht een verlenging van de regeling niet passend. Naast de ernst van het verwijt dat schuldenaar kan worden gemaakt, heeft de rechtbank in overweging genomen dat voldoende aannemelijk is geworden dat schuldenaar niet in staat is genoemde schuld en boedelachterstand gedurende een maximale verlenging van de regeling in te lopen.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] is van mening dat hem het ontstaan van de nieuwe schulden en boedelachterstand niet kan worden verweten nu hij opdraait voor de extra en uitzonderlijk hoge ziektekosten voor zijn vrouw en deze kosten niet uit de teruggave inkomstenbelasting betaald mochten worden. Daarnaast heeft [appellant] ook de mantelzorg voor zijn vrouw zodat hij niet fulltime kan werken. Daarbij komt dat de rechter-commissaris gedurende de periode dat zijn vrouw in de schuldsaneringsregeling zat steeds bepaald heeft dat zij de teruggave inkomstenbelasting zelf mocht behouden. Na haar schone lei zitting in juni 2015 bepaalde de rechter-commissaris evenwel dat deze teruggave in de boedel diende te vloeien. Dat [appellant] nog met een teruggave inkomstenbelasting van € 350,00 zat werd daarbij terzijde geschoven, dit terwijl deze bedragen bij normale toeslagpartners met elkaar worden verrekend. Door deze nieuwe regeling zijn alle extra kosten die [appellant] heeft moeten maken voor zijn rekening gebleven en moet hij bloeden voor zowel zijn belastingschulden als die (en ziektekosten) van zijn vrouw. [appellant] is dan ook van mening dat gelet op de bijzondere aard van deze kosten en mede in het licht van alle omstandigheden van het geval het ontstaan van de nieuwe schulden en de boedelachterstand hem niet kunnen worden verweten. Tot slot kondigt [appellant] een plan van aanpak aan waaruit blijkt dat hij wel in staat is om binnen de duur van een maximaal verlengde schuldsaneringsregeling de nieuwe schulden en de boedelachterstand geheel in te lopen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat zijn huidige arbeidsbetrekking tenminste met één jaar is verlengd, zijn salaris daarbij is verhoogd en het aantal uren mogelijk zal worden uitgebreid. Stukken waaruit dit blijkt heeft hij evenwel niet voorhanden. Voorts geeft [appellant] aan dat hij met de Belastingdienst een (af)betalingsregeling heeft getroffen en dat hij, daarbij verwijzend naar het door hem in het geding gebrachte plan van aanpak, in staat moet worden geacht om binnen de duur van een daartoe maximaal verlengde looptijd zowel de nieuwe schulden als de boedelachterstand geheel in te lopen. Tot slot stelt [appellant] dat hij destijds pas kort voor de eerste beëindigingszitting op de hoogte raakte van zijn nieuwe schuld aan de Belastingdienst van circa € 1.500,00, maar dat deze schuld volgens hem evenwel niet nieuw was maar al veel langer bestond. De bewindvoerder was volgens [appellant] ook al in een veel eerder stadium van het bestaan van deze schuld op de hoogte.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 8 september 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de ontstane boedelachterstand merkt de bewindvoerder op dat [appellant] , nadat Randstad Uitzendbureau gestopt was met de boedelafdrachten tot 29 april 2016, nimmer meer zelfstandig een afdracht heeft verricht, gevolgd door een storting van € 100,00 op 25 juli 2016. Daarbij is het de bewindvoerder nog steeds onduidelijk of [appellant] de boedelachterstand, welke inmiddels € 1.222,44 bedraagt, daadwerkelijk wenst in te lopen met de door hem en zijn echtgenote ontvangen belastingteruggave. Ten aanzien van de nieuwe schuld aan de Belastingdienst stelt de bewindvoerder dat hij op 8 september 2016 telefonisch contact heeft gehad met Landelijk Incasso Centrum van de Belastingdienst en gebleken is dat de schuld thans € 3.790,00 bedraagt. Samengevat stelt de bewindvoerder dat [appellant] feitelijk andere prioriteiten gekozen heeft, voor [appellant] wellicht begrijpelijk, maar in het licht van artikel 354 lid 1 Fw niet. Daarbij wijst de bewindvoerder erop dat de schuldeisers, samen goed voor een schuld van circa € 42.000,00, niets uit deze regeling zullen ontvangen. Tot slot merkt de bewindvoerder met het oog op het subsidiaire verzoek van [appellant] tot het verlengen van zijn schuldsaneringsregeling op dat [appellant] vooralsnog geen plan van aanpak heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij de nieuwe schulden, de boedelachterstand en het bewindvoerdersalaris ook daadwerkelijk volledig zal kunnen gaan voldoen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat de schuld aan de Belastingdienst inmiddels al weer is opgelopen tot circa € 4.300,00, er tevens sprake is van een nieuwe schuld aan het VGZ en er op de boedelachterstand nog steeds niet wordt afgelost. Daarbij stelt de bewindvoerder niets te zien in een tweede verlenging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] omdat het ingediende plan van aanpak niet realistisch is. Zo is er in dit plan geen rekening gehouden met de kosten van levensonderhoud en brandstof voor de auto. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling thans te beëindigen zonder toekenning van de schone lei dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Bij vonnis van 13 juli 2015 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] met een periode van 11 maanden verlengd teneinde [appellant] onder meer in de gelegenheid te stellen om de betalingsregeling voor de destijds ontstane nieuwe schuld aan de Belastingdienst van circa € 1.500,00, welke regeling zou lopen tot 31 mei 2016, geheel af te maken en daarbij voornoemde schuld geheel af te lossen. Thans blijkt evenwel dat de schuld aan de Belastingdienst nog immer bestaat en zelfs is opgelopen tot een bedrag van circa € 4.300,00, hetgeen ook door [appellant] is erkend. Dat [appellant] voornoemde regeling naar eigen zeggen niet naar behoren na heeft kunnen komen omdat hij zich genoodzaakt zag om de medische kosten van zijn echtgenote te voldoen maakt dit geenszins anders, temeer niet nu [appellant] verzuimd heeft om de exacte omvang van deze medische kosten middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins afdoende inzichtelijk te maken, daargelaten nog dat hij de keuze om vanwege deze medische kosten zijn betalingsregeling met de Belastingdienst niet goed na te komen niet (vooraf) met zijn bewindvoerder heeft besproken. Daarbij komt dat de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat de destijds reeds bestaande schuld aan het VGZ ook nog steeds niet door [appellant] is voldaan.
3.8.3.
Bij voornoemde verlenging van de schuldsaneringsregeling was [appellant] eveneens in de gelegenheid gesteld om ook de destijds ontstane boedelachterstand binnen de duur van de daartoe verlengde regeling geheel in te lopen. Gebleken is dat [appellant] sindsdien evenwel slechts éénmaal een boedelafdracht heeft verricht, en wel op 17 juli 2015 voor een bedrag van € 100,00. De boedelachterstand bestaat derhalve nog steeds en is inmiddels zelfs opgelopen tot een bedrag van ruim € 1.200,00.
3.8.4.
Voornoemde tekortkomingen klemmen des temeer nu een door de echtgenote van [appellant] ontvangen teruggave inkomstenbelasting van ruim € 1.600,00, welke door de bewindvoerder van [appellant] was ontvangen en vervolgens volledig (hoewel wettelijk bezien met het oog op de periode dat de schuldsaneringsregeling voor de echtgenote van [appellant] nog van kracht was een gedeelte hiervan ter grootte van ruim € 874,00 aan de boedel had dienen toe te komen) is teruggestort op de rekening van de echtgenote van [appellant] , klaarblijkelijk niet is aangewend om op de (nieuwe) schulden dan wel op de boedelachterstand in te lossen. Daarbij merkt het hof op dat de bewindvoerder de fiscale terugvorderingstoeslagen al negatief had gecorrigeerd op de spaarcapaciteit van [appellant] waardoor de huidige boedelachterstand een stuk lager is. Naar het oordeel van het hof had het onder die omstandigheden nadrukkelijk op de weg van [appellant] gelegen om deze correctie op zijn spaarcapaciteit aan te wenden voor het voldoen van de fiscale terugvorderingen, hetgeen eveneens niet is geschied. Het hof is gelet op het vorengaande dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.8.5.
Nu, tevens doordat de schuldsaneringsregeling van [appellant] al eens is verlengd en [appellant] de hem daarbij geboden laatste kans om zijn schuldsaneringsregeling alsnog met een schone lei te beëindigen nadrukkelijk onbenut heeft gelaten, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellant] , zoals subsidiair door hem is verzocht, te verlengen. Bij dit oordeel is meegewogen dat het hof van oordeel is dat het door [appellant] overgelegde financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand niet realistisch moet worden geacht. Binnen dit plan van aanpak is, zoals door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook is erkend, immers geen rekening gehouden met het leefgeld voor [appellant] en zijn echtgenote alsmede met het gedeelte van de brandstofkosten dat niet door de ziektekostenverzekering of de werkgever van [appellant] wordt vergoed. Nu [appellant] blijkens het door hem overgelegde plan van aanpak maandelijks een bedrag van
€ 175,00 overhoudt betekent dit voor hem en zijn echtgenote een wekelijks leefgeld van slechts € 40,00 waarvan dan ook nog het salaris van de bewindvoerder zou moeten worden voldaan. Daar komt bij dat [appellant] in zijn plan van aanpak is uitgegaan van een verlenging van zijn arbeidscontract onder de condities zoals deze hem naar eigen zeggen door zijn werkgever zijn voorgehouden. [appellant] heeft evenwel verzuimd om deze door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gestelde verlenging van zijn arbeidscontract alsmede de daaraan volgens [appellant] verbonden (financiële) condities middels verificatoire bescheiden dan wel anderszins afdoende aannemelijk te maken.
3.8.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2016.