ECLI:NL:GHSHE:2016:4687

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
18 oktober 2016
Zaaknummer
200.174.924_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de toereikendheid van specificatie van facturen door belastingadviseur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [Groep] Groep B.V. en VC Investments B.V. tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had geoordeeld dat de ondertekening van een betalingsregeling geen onvoorwaardelijke erkenning van de juistheid van de uitstaande facturen inhoudt. De appellanten betwisten de hoogte van de facturen en stellen dat de specificaties onvoldoende zijn. Het hof overweegt dat de appellanten niet hebben onderbouwd dat de specificaties niet voldoen aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. Het hof bevestigt dat de specificaties, waarin een kwartier als kleinste rekeneenheid wordt gehanteerd, niet per definitie ontoereikend zijn. De appellanten kunnen zich niet beroepen op afspraken die zij mogelijk eerder met een andere partij hebben gemaakt, aangezien deze geen gelding hebben in de relatie met de belastingadviseur BTB. Het hof wijst de grief van appellanten af en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de appellanten worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.174.924/01
arrest van 18 oktober 2016
in de zaak van

1.[Groep] Groep B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. VC Investments B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,
tegen:
[BTB] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J.A. Dil te Utrecht,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 mei 2015 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch gewezen vonnissen van 28 mei 2014 en 11 maart 2015 tussen appellanten (en vijf andere vennootschappen) als gedaagden in conventie en geïntimeerde - BTB - als eiseres in conventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/275132/HA ZA 14-142)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 28 mei 2015;
- de memorie van grieven van appellanten van 17 november 2015 met producties en eiswijziging;
- de memorie van antwoord van BTB van 26 januari 2016;
- de akte van appellanten van 9 februari 2016;
- de antwoordakte van BTB van 8 maart 2016.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grief van appellanten verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Tegen het tussenvonnis van 28 mei 2014 staat op grond van artikel 131 Rv geen hoger beroep open, zodat appellanten in hun hoger beroep tegen dat vonnis niet-ontvankelijk verklaard zullen worden.
4.2
In eerste aanleg betrof de procedure naast appellanten tevens de volgende vennootschappen: BV De Binckhof, BV Zorgresidentie, BV Zorgresidentie Zorg, BV Zorgresidentie Facilitair en Juwo Joco BV. Deze vijf vennootschappen zijn in dit hoger beroep niet betrokken. De zeven vennootschappen worden gezamenlijk aangeduid als [Groep] Groep c.s.
4.3
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 11 maart 2015 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding):
a. BTB heeft in opdracht en voor rekening van [Groep] Groep c.s. c.q. een of meer hunner accountswerkzaamheden en (belasting)advieswerkzaamheden uitgevoerd. De navolgende bedragen - in totaal € 113.099,11 - zijn in rekening gebracht en nog niet betaald:
- [Groep] Groep € 84.985,51
- VC Investments € 15.092,18
- Juwo Joco € 405,93
- de Binckhof € 4.939,99
- Zorgresidentie € 2.915,50
- Zorgresidentie Facilitair € 2.380,=
- Zorgresidentie Zorg € 2.380,=
Het gaat hierbij om facturen van 2 maart 2012 tot en met 19 december 2012.
Op 18 juli 2012 heeft er een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen [medewerker van BTB] van BTB en [medewerker 1 van de Groep] . [medewerker van BTB] refereert aan de toen openstaande vorderingen op [Groep] Groep BV, VC Investments BV, de Binckhof en BV Zorgresidentie en een getroffen betalingsregeling, inhoudende:
“- de facturen van BV Zorgresidentie worden op reguliere basis voldaan; dat wil zeggen binnen een betalingstermijn van maximaal 60 dagen;
- de facturen van BV Binckhof worden ook op reguliere basis voldaan; dat wil zeggen binnen een betalingstermijn van maximaal 60 dagen;
- voor de openstaande facturen van [Groep] Groep BV en VC Investments BV ad € 92.029,= spraken we af dat jullie met onmiddellijke ingang € 5.000,= per maand overmaken;”
[medewerker 1 van de Groep] heeft daarop geantwoord:
“Ik kan niet voor BV Zorgresidentie en VC Investments BV de afspraak maken want die verantwoordelijkheid ligt bij [veantwoordelijke] . Zoals ook afgesproken afgelopen maandag ontvang ik nog een gedetailleerde specificatie van alle rekeningen. Ik ga akkoord met een betalingsregeling van € 5.000,= per maand.”
[medewerker van BTB] heeft toegezegd een gedetailleerde specificatie van de rekeningen te verschaffen. De betalingsregeling is getekend door [medewerker 2 van de Groep] .
Vervolgens is er in totaal € 28.000,= (5 x € 5.000,= en vervolgens nog € 3.000,=) betaald, welk bedrag in mindering is gebracht op de oudste facturen aan [Groep] Groep BV. Na 18 juli 2012 zijn weer nieuwe facturen uitgegaan.
Bij dagvaarding van 4 februari 2014 heeft BTB de onderhavige procedure tegen [Groep] Groep BV, VC Investments BV en de overige vijf vennootschappen aanhangig gemaakt.
4.4
In deze procedure stelt BTB dat [Groep] Groep c.s. gehouden zijn tot betaling van de werkzaamheden die BTB in opdracht en voor rekening van hen heeft uitgevoerd. Volgens BTB blijkt uit de tot stand gekomen betalingsregeling dat de toen openstaande facturen werden erkend. Op grond daarvan vorderde BTB in eerste aanleg in conventie primair hoofdelijke veroordeling van [Groep] Groep c.s. tot betaling van het totaalbedrag van € 113.099,11 en subsidiair veroordeling van de afzonderlijke vennootschappen tot betaling van het hiervoor in 4.3 onder a) vermelde bedrag, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. [Groep] Groep c.s. hebben deze vorderingen bestreden.
4.5
Bij tussenvonnis van 28 mei 2014 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 19 september 2014 plaatsgevonden.
Bij eindvonnis van 11 maart 2015 heeft de rechtbank geoordeeld dat de ondertekening van de betalingsregeling geen onvoorwaardelijke erkenning van de juistheid van de uitstaande facturen inhoudt. Het verweer van [Groep] Groep c.s. tegen de hoogte van de facturen en met name het gebrek aan specificatie daarvan heeft de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd verworpen (r.o. 2.8.2). Bij haar primaire vordering baseerde BTB de door haar aangevoerde hoofdelijkheid op haar algemene voorwaarden; deze zijn door de rechtbank niet van toepassing geoordeeld, zodat de primaire vordering van BTB werd afgewezen. De subsidiaire vordering is toegewezen met de wettelijke handelsrente vanaf 20 oktober 2014 (30 dagen na het verstrekken van de specificaties van de facturen door BTB bij akte van 19 september 2014). De buitengerechtelijke incassokosten zijn afgewezen. [Groep] Groep c.s. zijn in conventie hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten met nakosten.
4.6
In eerste aanleg heeft appellante sub 1 in reconventie een vordering ingesteld tegen BTB, die door BTB is bestreden en door de rechtbank is afgewezen. Hierop heeft het hoger beroep geen betrekking zodat deze reconventionele vordering verder buiten beschouwing blijft.
Tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vorderingen heeft BTB niet (incidenteel) geappelleerd, zodat in dit hoger beroep haar vorderingen aan de orde zijn voor zover deze door de rechtbank zijn toegewezen.
Tegen de ieder van hen betreffende toewijzing van de vorderingen van BTB in conventie zijn BV De Binckhof, BV Zorgresidentie, BV Zorgresidentie Zorg, BV Zorgresidentie Facilitair en Juwo Joco BV niet in hoger beroep gekomen, zodat die vorderingen in dit hoger beroep verder niet aan de orde zijn.
De eiswijziging van appellanten in hun memorie van grieven houdt in dat zij terugbetaling vorderen van hetgeen zij uit hoofde van het vonnis van 11 maart 2015 (te veel) hebben betaald aan BTB, vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
Kortom: het gaat in dit hoger beroep alleen om de vorderingen van BTB jegens [Groep] Groep BV en VC Investments BV, voor zover deze door de rechtbank zijn toegewezen, en om hun terugbetalingsvordering.
4.7
De grief van appellanten richt zich tegen rechtsoverweging 2.8.2 van het eindvonnis van 11 maart 2015, waarin de rechtbank het verweer van [Groep] Groep c.s. inzake de hoogte van de facturen heeft verworpen. Volgens appellanten dient BTB haar facturen behoorlijk te onderbouwen en kan pas daarna een meer gedetailleerde betwisting van appellanten worden verwacht. Hierbij dient volgens appellanten in aanmerking genomen te worden dat zij niet over hun administratie beschikken omdat deze door de FIOD in beslag is genomen. De specificaties zijn bovendien al medio 2012 gevraagd en eerst bij akte van 19 september 2014 verstrekt. Wanneer de specificaties eerder zouden zijn verstrekt, zouden appellanten volgens hen meer mogelijkheid hebben gehad om de betwisting van de facturen nader te onderbouwen. De verstrekte specificaties achten appellanten te grof nu deze niet uitgaan van tijdseenheden van vijf of zes minuten zoals bijvoorbeeld in de advocatuur gebruikelijk is.
Appellanten stellen zich bij hun betwisting van de afzonderlijke facturen op het standpunt dat voor het 'jaarwerk' een vast bedrag was afgesproken, waarover geen discussie is. Volgens hen wijst een analyse van de overige onderdelen facturen uit dat de navolgende uren, met de daarbij opgenomen omschrijving, in rekening zijn gebracht:
uren omschrijving
261,25 bezwaarschriften
18,5 interne besprekingen
31,5 bespreking met [medewerker van Mazars] (Mazars) + versturen info naar [medewerker van Mazars] via e-mail
31,25 besprekingen met [Groep] en VC (incl. 5,5 uren met [betrokkene] )
7,25 bespreking BD
8,9 verzoeken uitstel BD
23,50 BEAT-S fiscaal
17 diversen
20,25 aangifte VPB
39,75 controle VPB
9,25 aangifte IB
Volgens appellanten ligt het op de weg van BTB om duidelijk te maken dat deze uren daadwerkelijk zijn besteed, dat die nuttig en nodig waren, dat er opdracht voor gegeven is en dat voor het inzetten van de betreffende personen opdracht is gegeven. Volgens appellanten dient BTB het volledige dossier in het geding te brengen zodat beoordeeld kan worden, eventueel via een deskundige, of aan de door appellanten genoemde criteria is voldaan. Bij de verschillende onderdelen die appellanten hebben opgesomd stellen zij vraagtekens en wensen zij meer duidelijkheid. Verder voeren appellanten aan dat met Bluestone, rechtsvoorgangster van BTB, bepaalde afspraken zijn gemaakt over aanvullende werkzaamheden waar ook BTB aan had moeten voldoen. Nu dat niet is gebeurd, dienen volgens appellanten alle gevorderde bedragen die de
fixed feete boven gaan, afgewezen te worden.
4.8
BTB betwist dat de specificaties niet voldoen aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. Zij voert hierbij aan dat de wijze waarop zij haar werkzaamheden heeft verantwoord overeenstemt met wat in de branche gebruikelijk is en aansluit bij de uitgangspunten die door de Nederlandse orde van Belastingadviseurs worden gehanteerd. Volgens BTB verlangen appellanten een nadere toelichting maar betwisten zij niet dat de specificaties aan genoemde uitgangspunten voldoen. Verder voert BTB aan dat de rechtbank heeft vastgesteld dat BTB niet de rechtsverhouding tussen appellante sub 1 en Bluestone heeft overgenomen (r.o. 2.12). De omstandigheid dat de dossiers van appellanten door de FIOD in beslag zijn genomen, komt voor hun eigen risico en kan niet aan BTB worden tegengeworpen, aldus BTB.
4.9
Het hof overweegt hierover het volgende. Door appellanten is niet onderbouwd dat tussen partijen is afgesproken dat specificaties aan bepaalde vereisten zouden voldoen of dat de specificaties zoals BTB die heeft verstrekt niet voldoen aan de eisen die daaraan in de branche van BTB worden gesteld. Specificaties waarin, zoals in dit geval, een kwartier als kleinste rekeneenheid wordt gehanteerd zijn niet per definitie ontoereikend om de opdrachtgever van een belastingadviseur inzicht te geven in de bestede tijd. Door appellanten zijn in ieder geval geen argumenten aangedragen die een dergelijk standpunt kunnen dragen.
4.1
De afspraken die appellante sub 1 mogelijk eerder heeft gemaakt met Bluestone hebben geen gelding in de relatie tussen haar en BTB, zoals voortvloeit uit de door BTB aangehaalde en door appellanten niet afzonderlijk bestreden rechtsoverweging 2.12 van het eindvonnis van 11 maart 2015. Appellanten kunnen zich mitsdien ter betwisting van (een deel van) de door BTB toegezonden facturen niet beroepen op de inhoud van de opdracht die appellante sub 1 destijds aan Bluestone heeft verstrekt. Dat dienovereenkomstig afspraken met BTB zouden zijn gemaakt, is gesteld noch gebleken.
4.11
Appellanten verklaren hun beperkte betwisting van de specificaties uit de omstandigheid dat zij niet over hun dossiers beschikken in verband met het beslag daarop door de FIOD. Deze verklaring kan appellanten evenwel niet baten. Dat de dossiers door de FIOD in beslag zijn genomen, is een omstandigheid waarvan zij de gevolgen niet op BTB kunnen afwentelen, maar een gegeven dat in hun eigen risicosfeer ligt. Overigens is door appellanten niets gesteld over eventuele pogingen van hun kant om met het oog op de onderhavige procedure toegang te verkrijgen tot deze dossiers.
4.12
Aan appellanten kan worden toegegeven dat de specificaties lang op zich hebben laten wachten. Door hen wordt evenwel niet aangegeven in welk opzicht dit hun betwisting van de specificaties heeft bemoeilijkt en welke mogelijkheden tot betwisting zij bij een eerder verstrekken van de specificaties wel gehad zouden hebben die zij nu niet hebben, terwijl dat wel op hun weg lag nu zij zich op dit tijdsverloop beroepen als factor die ten nadele van BTB zou moeten strekken.
4.13
Appellanten hebben een opsomming gegeven van aantallen uren en daarbij behorende omschrijvingen die volgens hen vragen oproepen en/of niet juist kunnen zijn. Deze opsomming is volgens hen het resultaat van een analyse van de specificaties maar enig inzicht in die analyse wordt door hen niet verstrekt terwijl evenmin wordt aangegeven welk onderdeel van deze opsomming verband houdt met welke specificatie. Het hof acht het niet zijn taak om dat zelf uit te zoeken. De door appellanten gegeven opsomming van bezwaren/vraagpunten biedt aldus een onvoldoende onderbouwing van hun betwisting van de door BTB verstrekte specificaties.
4.14
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat BTB met de overgelegde specificaties heeft voldaan aan haar verplichtingen als opdrachtnemer en dat het op de weg van appellanten lag om hun betwisting van deze specificaties van een deugdelijke onderbouwing te voorzien. Dat hebben zij evenwel nagelaten. Bij deze stand van zaken is er geen grond om BTB te gelasten de dossiers van hun werkzaamheden ten behoeve van appellanten volledig in het geding te brengen en eventueel door een deskundige te laten onderzoeken. Voor bewijslevering als door appelanten aangeboden is bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting van hun kant evenmin grond aanwezig.
4.15
De conclusie van dit alles is dat de grief van appellanten wordt verworpen.
4.16
Nu de grief van appellanten tegen het eindvonnis van 11 maart 2015 is verworpen, wordt dit vonnis bekrachtigd. Voor terugbetaling van hetgeen appellanten uit hoofde van dat vonnis hebben betaald, is geen grond aanwezig zodat hun desbetreffende vordering wordt afgewezen. Appellanten worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met inbegrip van de gevorderde nakosten.

5.De uitspraak

Het hof:
verklaart [Groep] Groep BV en VC Investments BV niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen het tussenvonnis van 28 mei 2014;
bekrachtigt het eindvonnis van 11 maart 2015 voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt appelanten in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van BTB begroot op € 5.160,= aan vast recht en op € 3.948,= aan salaris advocaat, deze bedragen te vermeerderen wat betreft de nakosten met € 131,= indien geen betekening plaatsvindt, dan wel met € 199,= vermeerderd met de explootkosten indien betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.
griffier rolraadsheer