ECLI:NL:GHSHE:2016:4817

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 oktober 2016
Publicatiedatum
31 oktober 2016
Zaaknummer
200.175.595_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing en schoolinschrijving in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing en schoolinschrijving van de kinderen van de partijen. De moeder, appellante in principaal appel, heeft verzocht om vervangende toestemming om haar kinderen, [kind 1] en [kind 2], na de zomervakantie aan te melden op een basisschool in [woonplaats 1]. De vader, verweerder in principaal appel, heeft hiertegen bezwaar gemaakt en incidenteel appel ingesteld. De rechtbank Limburg had eerder de moeder toestemming verleend om te verhuizen, maar haar verzoek om de kinderen in te schrijven op een basisschool in [woonplaats 1] afgewezen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld, waarbij de belangen van de kinderen centraal stonden. Tijdens de mondelinge behandelingen zijn beide ouders en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft geconcludeerd dat de kinderen zich goed ontwikkelen in hun huidige situatie en dat een verhuizing naar [woonplaats 1] niet in hun belang zou zijn. De bestaande zorgregeling, waarbij de kinderen voornamelijk bij de moeder verblijven, blijft gehandhaafd. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling en hoofdverblijf afgewezen. De beslissing is op 27 oktober 2016 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 27 oktober 2016
Zaaknummer: 200.175.595/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/191822 / FA RK 14-1551
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Keybeck,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. B.A. Hocks.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend: de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 mei 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2015, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen in die zin dat aan de moeder alsnog vervangende toestemming wordt verleend om de hierna nader te noemen [kind 2] en [kind 1] na de zomervakantie aan te melden op een basisschool in [woonplaats 1] .
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 6 oktober 2015, heeft de vader verzocht de grieven van de moeder ongegrond te bevinden c.q. haar haar verzoeken te ontzeggen c.q. deze af te wijzen, aldus de bestreden beschikking in stand latende.
Tevens heeft de vader incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de afwijzing van de zelfstandige verzoeken van de vader in eerste aanleg en deze verzoeken alsnog toe te wijzen
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 1 december 2015, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in incidenteel appel althans dit verzoek af te wijzen.
2.3.
De eerste mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2016 in aanwezigheid van mr. H. van Winkel, raadsheer, tevens voorzitter, mr. C.D.M. Lamers, raadsheer, en mr. M.L.F.J. Schyns, raadsheer-plaatsvervanger.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Keybeck;
- de vader, bijgestaan door mr. Hocks;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad 1] .
2.4.
Bij die mondelinge behandeling heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen. Het hof heeft de verdere behandeling van de zaak vervolgens pro forma aangehouden. Van het verhandelde ter zitting is een verkort proces-verbaal opgemaakt.
2.5.
De tweede mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 2016 in aanwezigheid van mr. H. van Winkel, raadsheer, tevens voorzitter,
mr. M.C. Bijleveld-van der Slikke, raadsheer, en mr. H.J. Witkamp, raadsheer-plaatsvervanger.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Keybeck;
- de vader, bijgestaan door mr. Hocks;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 18 januari 2016;
- het rapport van de raad d.d. 9 mei 2016;
- het V8-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 24 mei 2016;
- het V8-formulier van de advocaat van de vader d.d. 25 mei 2016;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 9 september 2016.

3.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
3.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2000 met elkaar gehuwd.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen zijn geboren:
  • [kind 1] (hierna: [kind 1] ), op [geboortedatum 1] 2006 te [geboorteplaats] ,
  • [kind 2] (hierna: [kind 2] ), op [geboortedatum 2] 2008 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij beschikking van 27 november 2013, zoals verbeterd bij beschikking van 31 december 2013, heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 24 januari 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In die beschikking is opgenomen het door partijen ondertekende ouderschapsplan van 12 november 2013.
In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover thans van belang, overeengekomen dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en dat partijen bij een voorgenomen verhuizing vooraf met elkaar in overleg zullen treden. Het ouderschapsplan bevat voorts een gedetailleerde zorg- en contactregeling op grond waarvan [kind 1] en [kind 2] , voor zover hier van belang, eenmaal per veertien dagen vanaf woensdagmiddag aansluitend aan school tot en met zondag tussen 17.30 en 18.00 uur bij de vader zullen verblijven.
Ten aanzien van de schoolkeuze zijn partijen in artikel 3.3. van het ouderschapsplan het navolgende overeengekomen:
“Een keuze voor een (type) school maken de ouders gezamenlijk. De ouders zullen de kinderen afhankelijk van hun leeftijd en de omstandigheden betrekken bij deze keuze. Om de zorg en de omgang zo soepel mogelijk te laten verlopen hebben de ouders besloten dat de kinderen op hun huidige basisschool te [plaats] blijven. Dit betekent dat de ouders in (de nabijheid van) de huidige woonplaats blijven wonen. Deze afspraak geldt ook voor de verdere toekomst, namelijk de overgang naar het vervolgonderwijs.”
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming verleend om met [kind 1] en [kind 2] naar [woonplaats 1] te verhuizen.
Het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een basisschool in [woonplaats 1] , heeft de rechtbank afgewezen.
Voorts heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot primair de teruggeleiding van de kinderen naar [woonplaats 2] , subsidiair wijziging van het hoofdverblijf en de zorgregeling, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het betreft de afwijzing van de vervangende toestemming voor inschrijving van de kinderen op een basisschool in [woonplaats 1] en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De vader kan zich met deze beslissing voor zover daarbij zijn zelfstandig verzoek is afgewezen, niet verenigen en hij is hiervan in (incidenteel) hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat het volgende aan.
De verhuizing naar [woonplaats 1] zonder de voorafgaande toestemming van de vader verdient niet de schoonheidsprijs, maar dit is uiteindelijk de meest praktische oplossing gebleken voor het nieuwe gezin van de moeder en haar huidige echtgenoot. Dat zou het nog meer zijn indien [kind 2] en [kind 1] ook in [woonplaats 1] naar school zouden kunnen gaan. Zij hebben weliswaar kunnen wennen aan de reisafstand tussen [woonplaats 2] / [plaats] en [woonplaats 1] , maar het zou voor hen rustiger zijn als zij in [woonplaats 1] naar school zouden kunnen gaan. Heen en weer reizen hoeft dan niet meer, voor- en naschoolse opvang zou niet of nog maar beperkt nodig zijn.
[kind 2] en [kind 1] zijn de dupe van de onderhavige, al sinds begin 2014 spelende, problematiek. Voor [kind 2] is het niet mogelijk om op balletles te gaan, aangezien die wekelijks is en de vader daaraan niet wil meewerken; voor [kind 1] is het niet mogelijk om ieder week te voetballen, omdat de vader ook daaraan niet wil meewerken.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan.
Anders dan de rechtbank in het proces-verbaal van de zitting van 3 februari 2015, alsmede onder 6.3. van de bestreden beschikking uit de mond van de vader zegt te hebben opgetekend, heeft de vader nimmer verklaard zonder meer te kunnen instemmen met de verhuizing van de kinderen naar [woonplaats 1] . De vader heeft enkel verklaard dat hij niet voet bij stuk zou houden, mits het overige (de schoolkeuze) niet zou worden toegewezen.
De verhuizing van de moeder met de kinderen was een impuls en in strijd met het ouderschapsplan. De consequenties ervan zijn nooit met de vader besproken. De belangen van de kinderen zijn niet met deze verhuizing en de daaruit voortvloeiende perikelen gediend en hun verbondenheid met [woonplaats 2] is gebleven. Een terugverhuizing is geenszins een stap terug voor de kinderen. Immers zij hebben hun hele leven in [woonplaats 2] gewoond, gaan daar thans nog naar school en onderhouden er buitenschoolse contacten met vrienden en familie van zowel de vader als de moeder.
De rechtbank heeft op goede gronden gemeend dat (ook) nog een wisseling van de schoolkeuze als té ingrijpend voor de beide kinderen dient te worden beschouwd, te meer nu er voor de moeder redelijke alternatieven zijn, zoals op kortere afstand van de huidige scholen gaan leven en het in gesprek gaan met de vader over een uitbreiding van zijn zorgtaken naar co-ouderschap.
3.7.
De raad heeft in voornoemd rapport d.d. 9 mei 2016 geadviseerd om het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en [kind 2] af te wijzen. De raad heeft voorts geadviseerd om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, inhoudende dat de kinderen eenmaal per 14 dagen van woensdag aansluitend school tot zondagavond, alsmede de helft van de schoolvakanties en feestdagen bij de vader verblijven, ongewijzigd te laten.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd.
Teruggeleiding
3.9.1.
Gezamenlijke gezagsuitoefening brengt mee dat een ouder voor het wijzigen van de woonplaats van de kinderen in beginsel toestemming van de andere ouder behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
In de onderhavige zaak is de moeder in mei 2014 zonder toestemming van de vader met [kind 1] en [kind 2] ingetrokken bij haar partner in [woonplaats 1] . Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de moeder vervangende toestemming voor die verhuizing verleend en het verzoek van de vader tot - kort gezegd - terugverhuizing van [kind 1] en [kind 2] naar de gemeente [woonplaats 2] afgewezen.
Inmiddels wonen [kind 1] en [kind 2] bijna 2,5 jaar in het gezin van de moeder in [woonplaats 1] . Zij zijn gewend aan de situatie. Uit het onderzoek van de raad is niet gebleken dat de kinderen bij de moeder niet goed gedijen of dat hun ontwikkeling door de verhuizing wordt geschaad. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een nieuwe verhuizing, ook al betreft dit een terugkeer naar een voor de kinderen vertrouwde omgeving waar zij ook naar school gaan, niet in het belang van de kinderen is. Het hof zal het daartoe strekkende verzoek van de vader dan ook afwijzen.
Wijziging zorgregeling en hoofdverblijf
3.10.1.
Het hof is van oordeel dat een wijzing van de bestaande verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen eveneens niet in het belang is van de kinderen. Deze regeling, waarbij beide partijen zorg- en opvoedingstaken hebben, loopt al sinds de scheiding van partijen en, zo blijkt uit het rapport van de raad, de kinderen ontwikkelen zich goed hierbij.
Nu [kind 1] en [kind 2] conform deze regeling het merendeel van de tijd bij de moeder verblijven, acht het hof het niet aangewezen hun hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen.
3.10.2.
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de vader tot wijziging van de zorgregeling en het hoofdverblijf eveneens afwijzen.
Vervangende toestemming school
3.11.
Het hof overweegt dat niet valt te miskennen dat het dagelijks brengen en halen van de kinderen naar en van school in [woonplaats 2] / [plaats] zowel voor de kinderen als voor de moeder een belasting vormt. Het hof acht het niettemin, evenals de rechtbank, in het belang van de kinderen wenselijk dat zij de hun vertrouwde basisschool in [plaats] blijven bezoeken. Het hof kent hierbij een zwaarwegend belang toe aan de instandhouding van voormelde tussen partijen overeengekomen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, nu is gebleken dat de kinderen zich hierbij goed ontwikkelen. Het hof neemt hierbij in aanmerking hetgeen partijen in het ouderschapsplan zijn overeengekomen omtrent de schoolkeuze van de kinderen. Mede gelet op het verhandelde ter zitting, acht het hof de angst van de vader gewettigd dat zijn rol in de bestaande zorgregeling in het gedrang komt en dat hij op termijn nog slechts een weekendvader zal zijn indien de kinderen in [woonplaats 1] op school zouden gaan, niettegenstaande de door de moeder gedane toezeggingen daaromtrent. Het hof overweegt voorts dat ter zitting al is gebleken dat het op woensdag brengen van de kinderen naar de vader nu reeds een probleem zou vormen. Het hof acht het in het belang van de kinderen noch in dat van de vader, dat de rol van de vader bij de uitoefening van de zorgtaken voor de kinderen sterk wordt beperkt.
Voorts neemt het hof in overweging dat de situatie waarbij de kinderen dagelijks de afstand van [woonplaats 1] naar hun school in [plaats] overbruggen reeds langere tijd bestaat en niet is gebleken dat dit voor hen onoverkomelijk is. In de gegeven situatie heeft [kind 2] zelfs nog aangegeven liever niet naar een andere school te gaan. Daarbij komt dat [kind 1] al in groep 7 zit en na dit jaar nog maar één jaar basisschool heeft te gaan.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 mei 2015;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2016.