In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter, waarbij de kantonrechter zich onbevoegd verklaarde om van de vordering van de appellante, een maatschap van advocaten, kennis te nemen. De appellante had de geïntimeerde, een cliënt, in rechte betrokken voor betaling van een bedrag van € 4.599,70, maar de geïntimeerde betwistte de hoogte van de vordering en stelde dat er een fixed fee-afspraak van € 3.500,- was gemaakt. De kantonrechter oordeelde dat de begrotingsprocedure gevolgd moest worden, maar deze procedure was inmiddels afgeschaft. Het hof oordeelt dat de burgerlijke rechter nu bevoegd is om het geschil te behandelen, aangezien de begrotingsprocedure niet meer van toepassing is. Het hof verwijst de zaak terug naar de rol voor verdere behandeling en het overleggen van de relevante declaraties. De appellante moet zich uitlaten over de terugverwijzing en de hoogte van de declaraties, en het hof overweegt een deskundige te benoemen voor de begroting van de werkzaamheden van de appellante. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en stelt een datum vast voor de rol.