3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende – door de kantonrechter in het bestreden vonnis weergegeven en niet betwiste – feiten.
[geïntimeerde 2] is wethouder bij de gemeente (geweest). Hij is en/of was in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de uitvoering van het zogenoemde ‘Masterplan Brunssum ’, zijnde een plan op het gebied van de ruimtelijke ontwikkeling in het centrum van Brunssum .
[appellant] is advocaat van beroep en werkt met name in de regio Parkstad, waar ook de gemeente Brunssum deel van uit maakt.
[appellant] is de zoon van mr. [senior] (hierna te noemen: [senior] ). Deze is raadslid bij de gemeente (geweest) en voormalig wethouder van de gemeente Brunssum met de portefeuille die [geïntimeerde 2] thans heeft. [senior] . heeft een column in het huis-aan-huis-blad het Parelnieuws, dat in de gemeente Brunssum wordt verspreid. In deze column heeft [senior] . zich kritisch uitgelaten over onder meer het mede door [geïntimeerde 2] uitgevoerde beleid van de gemeente ten aanzien van het Masterplan Brunssum . [appellant] is daarnaast de neef van mr. [oom] . Deze voert een juridisch advieskantoor onder de naam [appellant] & [appellant] associates. Dit advieskantoor houdt zich vooral bezig met vraagstukken op het gebied van ruimtelijke ordening en milieu. Mr. [oom] is als gemachtigde betrokken geweest bij gerechtelijke procedures tegen de gemeente, waarbij is geageerd tegen het Masterplan Brunssum .
Op 14 maart 2012 heeft [geïntimeerde 2] een artikel in het Parelnieuws geplaatst met betrekking tot een onderdeel van het Masterplan. In dit artikel is de navolgende passage opgenomen:
“Door de rug recht te houden is het uiteindelijk gelukt om deze winkelformule te laten landen in het kernwinkelgebied. Waardoor een versterking gaat optreden. Tenminste als de [appellant] -clan dit niet met juridische procedures dusdanig vertraagt dat partijen alsnog gaan afhaken”.
Naar aanleiding van deze passage heeft de toenmalige gemachtigde van [appellant] en tevens diens kantoorgenoot, mr. Van Geelkerken, op 16 maart 2012 een brief geschreven aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente (hierna te noemen: het college van B&W) en daarin verzocht – en voor zover nodig gesommeerd – om publiekelijk, tijdens de eerstvolgende raadsvergadering, afstand te nemen van de uitlatingen van [geïntimeerde 2] . Bij schrijven van 11 april 2012 heeft het college van B&W meegedeeld geen aanleiding te zien om aan voormeld verzoek/sommatie gehoor te geven. De brief van 16 maart 2012 heeft mr. Van Geelkerken in afschrift aan alle gemeenteraadsfracties gezonden.
Op 21 maart 2012 is een krantenartikel verschenen in het Limburgs Dagblad met als titel: “Advocaat [appellant] : [geïntimeerde 2] gaat te ver”. In dit artikel is een passage opgenomen die luidt als volgt:
“Het was de wethouder opgevallen dat bezwaarmakers tegen gemeentelijke plannen waar raadslid [senior](lees: [senior] )
ook tegen is, doorgaans worden bijgestaan door de zoon of de broer van diezelfde [appellant] . In de raad sprak [geïntimeerde 2] al tegen dat hij advocaten in een kwaad daglicht had gesteld. Clan verwijst niet naar mafia, stelde [geïntimeerde 2] . ‘Clan betekent dat er nauwe familiebanden zijn. Dat is een feit’.”
Namens [appellant] heeft mr. Van Geelkerken op 22 maart 2012 een klacht ingediend bij het college van B&W. De klacht heeft betrekking op het in het Parelnieuws gepubliceerde artikel van 14 maart 2012.
Voormelde klacht is op 13 april 2012 behandeld tijdens een hoorzitting van de klachtencommissie van de gemeente. Naar aanleiding van die hoorzitting heeft de klachtencommissie op 19 april 2012 geadviseerd de klacht gegrond te verklaren. Ter motivering van dit advies stelt de klachtencommissie dat door het gebruik van de term ‘ [appellant] -clan’ [appellant] al dan niet bewust wordt betrokken bij zaken waarbij hij niet betrokken is (geweest). De klachtencommissie stelt dat het woord ‘clan’ neutraal wordt beschreven in de Van Dale, maar dat het artikel van 14 maart 2012 in zijn volledige context een negatieve emotie bij [appellant] kan oproepen. Om die reden acht de klachtencommissie het gebruik van het woord ‘clan’ minder passend. Tot slot is de commissie van mening dat [geïntimeerde 2] zich beter had dienen te realiseren dat in het algemeen advocaten namens een ander procedures voeren en dat [appellant] , voor zover bij de commissie bekend, in het geheel geen politieke rol in Brunssum speelt. Door de uitlatingen van [geïntimeerde 2] in het artikel van 14 maart 2012, zou een andere indruk kunnen worden gewekt. Ook op dit punt wordt geadviseerd de klacht gegrond te verklaren.
Bij brief aan mr. Van Geelkeren van 26 juni 2012 heeft het college van B&W te kennen gegeven dat de klachten van [appellant] , in navolging van het advies van de klachtencommissie, gegrond werden verklaard.
In het Limburgs Dagblad verschijnt op 30 juni 2012 het bericht met als titel: ‘Wethouder op vingers getikt’. In dit artikel is de volgende passage opgenomen:
“ [geïntimeerde 2] zelf benadrukte gisteren met het woord ‘clan’ niets negatiefs te hebben bedoeld. (…) Volgens de wethouder heeft hij zich ook “meer gericht op [oom] , dan op [appellant] ”.”
Mr. Van Geelkerken heeft naar aanleiding van deze publicatie op 25 juli 2012 namens [appellant] een tweede klacht ingediend bij het college van B&W.
Op 3 oktober 2012 heeft de klachtencommissie een hoorzitting gehouden. Bij advies van 9 oktober 2012 heeft de klachtencommissie geadviseerd om de klacht gegrond te verklaren. De commissie is van mening dat het gebruik van het woord ‘clan’ in de publicatie van 30 juni 2012, gelet op de uitleg van [geïntimeerde 2] daaromtrent, niet klachtwaardig is. Echter, die uitleg in samenhang bezien met de daarop volgende opmerking van [geïntimeerde 2] dat “hij zich meer heeft gericht op [oom] dan op [appellant] ” acht de klachtencommissie, mede gezien de eerdere publicatie van 14 maart 2012, wel klachtwaardig. [geïntimeerde 2] had zich volgens de klachtencommissie dienen te realiseren dat het beantwoorden van vragen van een journalist over deze kwestie weer reacties zou kunnen oproepen. Gelet op hetgeen namens [appellant] tijdens de hoorzitting is aangegeven, acht de commissie in dit geval een rectificatie in het Limburgs Dagblad aan de orde.
Het college van B&W heeft bij besluit van 4 december 2012 de klacht, in navolging van het advies van de klachtenadviescommissie, gegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat in het Limburgs Dagblad een rectificatie zal worden geplaatst met de volgende tekst:
“Op 30 juni 2012 stond in deze kant een interview met een lid van ons college. Daarbij zijn namen genoemd in een context die als negatief ervaren is. Het college betreurt dit ten zeerste.”
Deze tekst is op 7 december 2012 in het Limburgs Dagblad gepubliceerd.
[appellant] acht de rectificatie onvoldoende. Om die reden heeft mr. Van Geelkerken bij brief van 3 januari 2013 een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman, waarbij de Nationale Ombudsman is verzocht er zorg voor te dragen dat alsnog een – meer passende – rectificatie zal plaatsvinden. De Nationale Ombudsman heeft echter bij ongedateerd schrijven laten weten geen verder onderzoek te zullen instellen naar de klacht.
Op 9 april 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden ten einde een minnelijke regeling te beproeven. Bij deze bespreking was [appellant] met zijn toenmalige gemachtigde aanwezig. Aan de zijde van [geïntimeerde 2] waren bij dit gesprek aanwezig de heer [burgemeester] – burgemeester van de gemeente Brunssum – en de heer [vertegenwoordiger] . Dit gesprek heeft niet geleid tot een minnelijke regeling. Bij brief van 12 juni 2013 (productie 16 bij de inleidende dagvaarding) heeft het college van B&W laten weten dat het van mening is dat er geen reden bestaat om schadevergoeding te betalen aan [appellant] .
3.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd:
- een verklaring voor recht dat de gemeente en [geïntimeerde 2] als gevolg van de uitlatingen van [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens [appellant] hebben gehandeld en ten gevolge daarvan schadeplichtig zijn geworden;
- de gemeente en [geïntimeerde 2] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis een rectificatie te plaatsen in Dagblad de Limburger, althans het Limburgs Dagblad, op de voorpagina van de regiokatern Parkstad alsook in het Parelnieuws, met een tekst zoals vermeld in de dagvaarding, althans met woorden van gelijke aard en strekking, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat de gemeente en [geïntimeerde 2] in gebreke blijven, en met een maximum van € 25.000,-;
- de gemeente en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 5.500,- ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van een bedrag van € 786,50 aan buitengerechtelijke kosten, subsidiair tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat, met veroordeling van de gemeente en [geïntimeerde 2] tot betaling van een voorschot van € 1.500,- en de buitengerechtelijke kosten ad € 786,50, althans een in goede justitie te betalen bedrag dat de kantoncompetentie niet overschrijdt.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde 2] heeft, in zijn hoedanigheid van wethouder, willens en wetens bij meerdere gelegenheden bij het lokale publiek de schijn gewekt dat er tussen [appellant] en [senior] . een twee-eenheid bestaat en dat [appellant] in zijn hoedanigheid van advocaat in zaken tegen de gemeente vanuit eigenbelang zou handelen, althans niet slechts vanuit het belang van zijn cliënt.
[appellant] stelt dat hij door de uitlatingen van [geïntimeerde 2] in onderlinge samenhang bezien, in zijn eer en goede naam zowel als privépersoon als in zijn hoedanigheid van advocaat is aangetast. Daardoor is eveneens sprake van een aantasting van de persoonlijke levenssfeer van [appellant] . [appellant] stelt dat [geïntimeerde 2] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, als bedoeld in artikel 6:162 BW.
[appellant] stelt op grond van artikel 6:106 sub b BW aanspraak te maken op immateriële schadevergoeding van € 2.000,-, alsmede op vergoeding van juridische bijstand van € 1.500,- en € 2.000,- terzake van gederfde winst.