In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie en verzoeken tot gijzeling. De man, appellant in principaal appel, heeft verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 maart 2015 te vernietigen. Hij verzoekt de alimentatieverplichting voor zijn kinderen te verlagen naar nihil, en om terugbetaling van onverschuldigd betaalde alimentatie. De vrouw, verweerster in principaal appel, heeft incidenteel appel ingesteld en verzoekt om gijzeling van de man totdat hij aan zijn betalingsverplichtingen voldoet. De rechtbank heeft de verzoeken van de man afgewezen en de verzoeken van de vrouw eveneens. Beide partijen zijn in hoger beroep gegaan.
Tijdens de mondelinge behandelingen heeft het hof de ontvankelijkheid van het appel en de verzoeken van beide partijen besproken. De man heeft aangevoerd dat de rechtbank onjuiste gegevens heeft gebruikt bij de vaststelling van de alimentatie en dat hij niet goed vertegenwoordigd is door zijn advocaat. Het hof heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht de verzoeken van de man heeft afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die tot een ander oordeel zouden leiden. De vrouw heeft ook grieven ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat deze grieven bij gebrek aan belang geen verdere bespreking behoeven.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 november 2016.