ECLI:NL:GHSHE:2016:5000

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
200 185 376_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van huwelijksgemeenschap en huurschuld in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen werd bepaald. De man heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling van de gemeenschappelijke goederen, met name de waarde van de Volkswagen Polo, de huurschuld en een krediet bij een kredietverlener. De vrouw heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 26 oktober 2016, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven van de advocaten van beide partijen. De man heeft drie grieven aangevoerd, die betrekking hebben op de waarde van de Volkswagen Polo, de huurschuld en het krediet bij de kredietverlener.

Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de Volkswagen Polo een lagere waarde had dan door de rechtbank was vastgesteld. Wat betreft de huurschuld heeft het hof geoordeeld dat de vrouw verantwoordelijk is voor de totale huurschuld, omdat zij de woning heeft ontruimd en de man niet op de hoogte heeft gesteld van haar betalingsachterstanden. De grief van de man met betrekking tot het krediet is afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de kredietovereenkomst.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de huurschuld, maar de overige beslissingen bekrachtigd. De beschikking is gegeven door de rechters G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en H.J. Witkamp en is openbaar uitgesproken op 10 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak (bij vervroeging): 10 november 2016
Zaaknummer: 200.185.376/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/292271 / FA RK 14-8579
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.C.M. Dirven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.N.R. Nasrullah.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda van 3 november 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 februari 2016, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
  • de waarde van de Volkswagen Polo vast te stellen op € 75,-;
  • te bepalen dat de vrouw gehouden is de totale huurschuld voor zover die nog bestaat voor haar rekening te nemen;
  • te bepalen dat de vrouw gehouden is het krediet afgesloten bij [kredietverlener] af te lossen en de middels dat krediet aangeschafte meubels aan de vrouw toe te delen;
  • te bepalen dat de vrouw de man de helft van de waarde van de overige roerende zaken vergoedt.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2016, heeft de vrouw verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het hoger beroep van de man af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2016.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. P.C.M. Dirven;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. M. Ahmadi namens haar kantoorgenoot mr. M.N.R. Nasrullah.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 4 oktober 2016;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 19 oktober 2016;
  • de brief van de advocaat van de vrouw d.d. 25 oktober 2016;
  • de ter zitting door de advocaat van de man overgelegde pleitnotitie.
Voormelde brief (met bijlagen) van de advocaat van de man d.d. 19 oktober 2016 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. De vrouw heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Gelet op het feit dat deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn, heeft het hof echter beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 20 september 2006 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
3.2.1.
Op 18 december 2014 heeft de man het verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.2.2.
Bij de bestreden beschikking van 3 november 2015 is daarop de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 26 november 2015 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.3.
Bij de echtscheidingsbeschikking is voorts en zover thans van belang, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen gelast als in rov. 3.15 tot en met 3.30 van die beschikking staat vermeld.
3.3.
De man kan zich (op onderdelen) met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De man heeft in zijn hoger beroep drie grieven aangevoerd die zien op de volgende onderwerpen:
  • de Volkswagen Polo (grief 1);
  • de huurschuld (grief 2);
  • het krediet bij [kredietverlener] en de inboedel (grief 3).
3.5.
Het hof zal de onderwerpen hierna bespreken.
3.6.
Rechtsmacht
De internationaliteit van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Ingevolge artikel 4 lid 3 Rv brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak (van die rechtsmacht is hier sprake (zie artikel 3 Brussel IIbis: partijen hebben hun gewone verblijfplaats in Nederland)) ook rechtsmacht met betrekking tot het verdelingsverzoek mee, ongeacht de plaats van ligging van de boedelbestanddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van de verdeling Nederlands recht van toepassing is en heeft vervolgens ook Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684) ook het hof Nederlands recht zal toepassen.
3.7.
De Volkswagen Polo (grief 1)
3.7.1.
Grief 1 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte de waarde van de Volkswagen Polo heeft bepaald op een bedrag van € 1.200,-. Ter toelichting op zijn grief voert hij het volgende aan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de waarde geen rekening gehouden met hetgeen de man daaromtrent naar voren heeft gebracht, te weten dat het een schadeauto betrof die niet meer geschikt was voor gebruik. Reparatie van de auto zou meer hebben gekost dan die waard was.
3.7.2.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij weerspreekt dat de Volkswagen Polo een schadeauto was. Als bijlage 1 bij haar verweerschrift heeft de vrouw een uitdraai van Marktplaats overgelegd waaruit blijkt dat de waarde van een soortgelijke auto met dezelfde kenmerken inderdaad € 1.200,- is.
3.7.3.
Het hof overweegt als volgt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Volkswagen Polo aan de man kan worden toegedeeld. Partijen verschillen echter van mening over de waarde waartegen toedeling aan de man kan plaatsvinden. Tegenover de uitdraai van Marktplaats van de vrouw, heeft de man onvoldoende aangevoerd. Van de man had mogen worden verwacht dat hij in hoger beroep stukken in het geding had gebracht die zijn stelling staven dat ten gevolge schade de waarde van de Volkswagen Polo lager is dan € 1.200,- (bijvoorbeeld een schaderapport, begroting schadeherstel (van een reparatiebedrijf) of een taxatie). Nu hij dit heeft nagelaten, dient dit voor zijn rekening en risico te komen. Derhalve faalt grief 1.
3.8.
De huurschuld (grief 2)
3.8.1.
Grief 2 van de man houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat beide partijen ieder de helft van de (huur)schuld, ontstaan vóór de peildatum maar ook daarna, als eigen schuld moeten dragen en voldoen. Ter toelichting op zijn grief voert hij het volgende aan.
De huurachterstand, zowel vóór als na de peildatum, dient voor rekening van de vrouw te komen. De vrouw is namelijk in de woning blijven wonen nadat de man eind 2013 uit de woning was vertrokken. De verhuurder heeft partijen bij dagvaarding van 1 mei 2014 gedagvaard en ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd alsmede betaling van een bedrag groot € 1.784,34, zijnde de huurachterstand tot en met april 2014, vermeerderd met rente en kosten. Tijdens de in die procedure door de kantonrechter gelaste comparitie van partijen, hebben de man en de vrouw met de verhuurder een betalingsregeling getroffen, inhoudende dat de vrouw in augustus 2014 een bedrag van € 220,- zou betalen en dat zij gedurende de maanden september tot en met december 2014 maandelijks € 670,- (€ 50,- naast de lopende huur) zou betalen. De man zou in augustus een bedrag van € 400,- en gedurende de maanden september tot en met december 2014 € 500,- per maand betalen. De kantonrechter heeft deze betalingsregeling opgenomen in het vonnis en de huurovereenkomst ontbonden “met ingang van de dag nadat partijen ten aanzien van de nakoming van de vorenbedoelde betalingsverplichtingen in verzuim zijn”. De man heeft aan zijn betalingsverplichting die uit voormelde overeenkomst voortvloeide voldaan. Hij heeft pas maanden nadien vernomen dat de vrouw niet aan haar verplichtingen heeft voldaan en dat de woning was ontruimd. Hoewel de huwelijksgemeenschap nog bestond, kan de verplichting tot huurbetaling jegens de verhuurder niet meer voor rekening van de man komen. De vrouw heeft de man niet op de hoogte gesteld van het feit dat zij de huur niet meer voldeed en de woning had ontruimd.
3.8.2.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de huurschuld in de huwelijksgemeenschap valt, zodat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de totale schuld. De vrouw bestrijdt dat zij eind 2013 in de gezamenlijke huurwoning is blijven wonen. De man heeft bij zijn vertrek uit de echtelijke woning eind 2013, alle sleutels (inclusief brievenbussleutels) van de huurwoning meegenomen, zodat de vrouw geen toegang had tot de woning. De door de man aangevoerde feiten en omstandigheden leveren geen grond op om af te wijken van het beginsel dat beide echtgenoten ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de gemeenschapsschulden. De man is immers medehuurder gebleven en heeft in die situatie geen wijziging gebracht.
3.8.3.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat partijen ook in hoger beroep het er over eens zijn dat voor het bepalen van de omvang van hun huwelijksgemeenschap niet de wettelijke peildatum van 18 december 2014 (de dag waarop de man het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend) heeft te gelden, maar 1 januari 2014, zijnde de datum die volgt kort op het feitelijk uiteengaan van partijen eind 2013.
Blijkens het vonnis van 15 augustus 2014 van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam, hebben partijen ter zake van de tot dan toe (derhalve ná de peildatum van 1 januari 2014) bestaande achterstallige huur van in totaal € 2.985,45 ten overstaan van de kantonrechter afgesproken dat de vrouw in augustus 2014 een bedrag zou betalen van € 220,- en dat zij de maanden september 2014 tot en met december 2014 maandelijks € 670,- zou betalen (€ 50,- naast de lopende huur). De man zou in augustus 2014 een bedrag van € 400,- betalen en in de maanden september 2014 tot en met december 2014 maandelijks € 500,-. Uit de door de man in het geding gebrachte bankafschriften is gebleken dat de man zich aan de hiervoor weergegeven afspraak met de vrouw heeft gehouden en zijn deel van de huurschuld heeft voldaan. Dit is door de vrouw ook niet betwist.
Uit de tussen partijen gemaakte afspraak kan worden afgeleid dat het de bedoeling van de vrouw is geweest dat zij vanaf september 2014 (opnieuw) in de woning zou gaan wonen en dat zij de bewoning dan alleen zou gaan voortzetten (zij zou immers € 50,- “naast de lopende huur” gaan betalen). Ter zitting van dit hof heeft de vrouw bevestigd dat dit inderdaad de bedoeling was, maar achteraf bleek dat dit financieel niet haalbaar was (overigens, aldus de vrouw, was zij niet stabiel toen zij de afspraak maakte). Deze inschattingsfout omtrent de finananciele haalbaarheid van de afspraak komt voor rekening van de vrouw, dat valt de man (die zich volledig aan de afspraak heeft gehouden) niet aan te rekenen. Dat de vrouw niet stabiel zou zijn geweest, heeft zij op geen enkele wijze onderbouwd, waarbij nog geldt dat de vrouw bij het maken van de afspraak voor de kantonrechter werd bijgestaan door een gemachtigde, zodat aan de beweerde instabiliteit voorbij moet worden gegaan. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de man erop mocht vertrouwen dat met de afspraak voor de kantonrechter (en nakoming door hem daarvan) voor hem (in zijn verhouding tot de vrouw) de huurschuldkwestie volledig was afgerond. In de onderlinge verhouding met de man komt daarmee, zoals de man ook heeft gevorderd, de totale huurschuld, voor zover deze nog bestaat, voor rekening van de vrouw. Het feit dat beide partijen mogelijk hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens de verhuurder van de woning ter zake van de achterstallige huur, zoals door de vrouw nog is aangevoerd, maakt dit niet anders. De grief slaagt mitsdien.
3.9.
Krediet [kredietverlener] en inboedelgoederen (grief 3)
3.9.1.
Grief 3 houdt in dat bij de verdeling van de huwelijksgemeenschap is nagelaten om de daarin tot de inboedel behorende zaken en met name de meubels te betrekken waarvoor partijen een kredietovereenkomst hadden afgesloten bij [kredietverlener] te [vestigingsplaats] . Ter toelichting hierop voert de man het volgende aan.
Nadat de vrouw de woning heeft ontruimd, heeft zij de meubels opgeslagen bij een opslagbedrijf te [vestigingsplaats] . De man heeft moeten vaststellen dat die meubels intussen zijn vernietigd omdat de vrouw de kosten van de opslag niet had voldaan. Niettemin lopen de aflossingsverplichtingen uit het krediet door. De man wenst dit krediet eveneens in de verdeling te betrekken. Hij is van mening dat die verplichtingen voor rekening van de vrouw komen, aangezien zij de beschikking heeft gekregen over de goederen waarvoor dat krediet was afgesloten. Met betrekking tot de overige zaken die niet tot de meubels behoren is de man van mening dat de vrouw hem de helft van de waarde ervan moet vergoeden
3.9.2.
De vrouw heeft hiertegen verweer gevoerd. Zij bestrijdt dat partijen ten tijde van het huwelijk een kredietovereenkomst bij [kredietverlener] te [vestigingsplaats] hebben afgesloten ten behoeve van de aanschaf van de inboedelgoederen. De inboedel van partijen was grotendeels geschonken door hun familieleden. De vrouw was genoodzaakt om na ontruiming van de woning de inboedelgoederen op te slaan bij een opslagbedrijf. De inboedel is in de periode oktober 2014 tot en met december 2015 opgeslagen geweest bij een opslagbedrijf. De verschuldigde termijnbedragen van het opslagbedrijf zijn op enig moment niet meer voldaan, zodat het opslagbedrijf de goederen heeft vernietigd. De vrouw heeft geen van de inboedelgoederen in haar bezit.
3.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Ter zitting in hoger beroep heeft de man zijn grief voor zover die betrekking heeft op de inboedelgoederen en meubels ingetrokken, zodat thans alleen nog het verzoek te bepalen dat de vrouw gehouden is het krediet bij [kredietverlener] af te lossen aan het hof ter beoordeling voorligt. Dienaangaande heeft de man zijn stelling dat er een kredietovereenkomst is (hetgeen de vrouw betwist), onvoldoende onderbouwd. Het had op de weg van de man gelegen zijn stelling nader te concretiseren (wanneer is de overeenkomst aangegaan? door wie?) en stukken in het geding te brengen waaruit het bestaan van de kredietovereenkomst kan worden afgeleid). Nu hij dit heeft nagelaten dient dat voor zijn eigen rekening en risico te komen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2015, doch uitsluitend voor zover daarbij in rov. 3.28 is bepaald dat partijen ieder de helft van de huurschuld als eigen schuld moeten dragen en voldoen en (in zoverre) opnieuw rechtdoende:
bepaalt conform rov. 3.8.3 dat in de onderlinge verhouding tussen partijen de vrouw jegens de man draagplichtig is voor de totale huurschuld voor zover die nog bestaat;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2016.