In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 november 2015, waarin de echtscheiding werd uitgesproken en de wijze van verdeling van de gemeenschappelijke goederen werd bepaald. De man heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling van de gemeenschappelijke goederen, met name de waarde van de Volkswagen Polo, de huurschuld en een krediet bij een kredietverlener. De vrouw heeft verzocht de beschikking te bekrachtigen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 26 oktober 2016, waarbij beide partijen bijgestaan werden door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder brieven van de advocaten van beide partijen. De man heeft drie grieven aangevoerd, die betrekking hebben op de waarde van de Volkswagen Polo, de huurschuld en het krediet bij de kredietverlener.
Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat de Volkswagen Polo een lagere waarde had dan door de rechtbank was vastgesteld. Wat betreft de huurschuld heeft het hof geoordeeld dat de vrouw verantwoordelijk is voor de totale huurschuld, omdat zij de woning heeft ontruimd en de man niet op de hoogte heeft gesteld van haar betalingsachterstanden. De grief van de man met betrekking tot het krediet is afgewezen, omdat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor het bestaan van de kredietovereenkomst.
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover het betreft de huurschuld, maar de overige beslissingen bekrachtigd. De beschikking is gegeven door de rechters G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en H.J. Witkamp en is openbaar uitgesproken op 10 november 2016.