ECLI:NL:GHSHE:2016:5171

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
22 november 2016
Zaaknummer
200.163.637 en 200.163.638/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en alimentatie in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een geschil over huwelijksvermogensrecht en alimentatie. De vrouw, appellante in principaal appel, heeft de rechtbank Limburg verzocht om de eerdere beschikkingen van 11 december 2013 en 29 oktober 2014 te vernietigen. Zij eist onder andere dat de man, verweerder in principaal appel, een maandelijkse bijdrage van € 200,- betaalt voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind. Daarnaast vraagt zij om een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waarbij het recht van erfpacht op een appartement aan haar wordt toebedeeld zonder dat zij een bedrag aan de man hoeft te betalen.

De man heeft in zijn verweerschrift verzocht om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en heeft incidenteel appel ingesteld. Hij vraagt onder andere om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind met terugwerkende kracht op nihil te stellen en om de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 46.000,-. De mondelinge behandeling vond plaats op 2 maart 2016, waarbij beide partijen werden gehoord. De minderjarige is ook in de gelegenheid gesteld haar mening te geven, wat zij heeft gedaan door een brief te sturen naar het hof.

De zaak is behandeld door de raadsheren G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en H.J.M. van Arkel-van Gasselt. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om binnen een week te reageren op de vraag of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 17 november 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 17 november 2016
Zaaknummers: 200.163.637 en 638/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/176481 / S RK 12-1336
C/03/184281 / FA RK 13-2074
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.F.H. Nelissen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 december 2013 en 29 oktober 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2015, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen:
“I. Dat de man met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand € 200,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen [minderjarige] , de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
II. A. te bepalen dat het recht van erfpacht op het eenkamerappartement gelegen te [plaats] , [adres] , huisnummer [huisnummer] , appartement [appartement] , niet in de huwelijksgoederengemeenschap valt, althans de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap in dier voege vast te stellen dat dit erfpachtrecht aan de vrouw wordt toebedeeld, zonder enige verplichting voor de vrouw terzake enig bedrag aan de man te betalen uit hoofde van onderbedeling;
B. subsidiair te bepalen dat het recht van erfpacht op het eenkamerappartement gelegen te [plaats] , [adres] , huisnummer [huisnummer] , appartement [appartement] , te gelde dient te worden gemaakt door de vrouw en dat de opbrengst na aftrek van notaris- en makelaarskosten en eventuele andere kosten onder beide partijen gelijkelijk wordt verdeeld;
C. meer subsidiair, de woning toe te delen aan de vrouw en te bepalen dat zij aan de man dient te betalen een bedrag van € 35.000,-, zijnde 50% van de waarde van het recht van erfpacht op het eenkamerappartement gelegen te [plaats] , [adres] , huisnummer [huisnummer] , appartement [appartement] ;
D. nog meer subsidiair de verdeling op een wijze te gelasten, die het hof op de voet van artikel 3:185 BW juist acht;
III. aan de hand van de door partijen aan te leveren informatie de juiste hoogte vast te stellen van de juiste hoogte van de [sic, hof] en vervolgens te bepalen dat beide partijen deze schuld in gelijke mate dienen te dragen.
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, zowel reeds gemaakt in eerste instantie en reeds gemaakt en nog te maken in hoger beroep.”
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 maart 2015, heeft de man verzocht de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en de vrouw, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep.
Tevens heeft de man hierbij incidenteel appel ingesteld en heeft hij verzocht “de bestreden beschikking (gedeeltelijk)” te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
“1. de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met terugwerkende kracht op nihil te stellen, althans een lager bedrag aan alimentatie te bepalen met ingang van de datum van deze beschikking dan wel met ingang van 29 oktober 2014;
2. de vrouw te veroordelen een bedrag van € 46.000,-, dan wel de helft ad € 23.000,-, dan wel een bedrag dat het hof juist acht aan de man te betalen;
3. de vrouw te veroordelen, indien het hof van oordeel is dat het recht van erfpacht van het appartement in [plaats] buiten de gemeenschap valt, een bedrag van € 75.000,-, aan de man te betalen;
4. de vrouw te veroordelen om aan de man een bijdrage die het hof juist acht te leveren in de kosten van zijn levensonderhoud met ingang van 20 maart 2015 dan wel met ingang van de datum die het hof juist acht;
5. het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de man te bepalen, dan wel een structurele zorgregeling vast te stellen die het hof juist acht;
6. de vrouw te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.”
2.2.1.
Een verweerschrift in incidenteel appel is niet ingekomen.
2.3.
De zaak met nummer 200.163.637/01 (bijdrage minderjarige) is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 200.163.638/01 (verdeling huwelijksgemeenschap). Beide zaken zijn gevoegd en er zal in één beschikking worden beslist. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Zuidema;
  • de man, bijgestaan door mr. S.J.M. Peters, die waarneemt voor mr. I.F.H. Nelissen.
2.3.1.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 25 november 2015. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 2 februari 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 26 februari 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 24 februari 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 25 februari 2016;
  • het faxbericht van de advocaat van de man d.d. 21 oktober 2016 (waarin wordt verzocht uitspraak te doen op 17 november 2016).

3.De beoordeling

3.1.
Voordat het hof toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak, dient eerst het volgende te worden opgemerkt.
De mondelinge behandeling in deze zaak heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016 ten overstaan van de raadsheren mr. W.Th.M. Raab, mr. G.J. Vossestein en mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt. Mr. Raab is thans niet meer werkzaam bij het hof. De beschikking zal nu worden gegeven door mr. Vossestein en mr. Van Arkel-van Gasselt (beiden reeds genoemd) en mr. M.J. van Laarhoven (in de plaats van mr. Raab).
Ingevolge de arresten van de Hoge Raad van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3076) en 15 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:662) zullen partijen, als nader in het dictum bepaald, in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de vraag of zij in deze situatie opnieuw een mondelinge behandeling wensen ten overstaan van de raadsheren die de beschikking zullen geven.
Indien partijen niet opnieuw een mondelinge behandeling wensen, zal het hof uitspraak doen op 1 december 2016.
3.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om binnen één week na de datum van deze beschikking schriftelijk aan het hof te laten weten of zij een nieuwe mondelinge behandeling wensen, met afschrift van deze reactie aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, M.J. Van Laarhoven en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2016.