ECLI:NL:GHSHE:2016:5322

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
30 november 2016
Zaaknummer
200 196 638_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De moeder, appellante in deze zaak, verzet zich tegen deze beslissing en stelt dat er geen noodzaak is voor de ondertoezichtstelling, nu de thuissituatie rustiger is geworden en zij vrijwillige hulpverlening ontvangt. De vader, verweerder, steunt de ondertoezichtstelling en wijst op de kwetsbaarheid van de kinderen en de noodzaak van hulpverlening. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 3 november 2016 gehouden, waarbij zowel de moeder als de vader en vertegenwoordigers van de raad en de GI zijn gehoord. Het hof overweegt dat de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen niet zijn weggenomen, ondanks de verbeterde thuissituatie van de moeder. De kinderen vertonen sociaal-emotionele problematiek en er is onvoldoende zicht op de pedagogische vaardigheden van de moeder. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 november 2016
Zaaknummer : 200.196.638/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/218864 / JE RK 16-647 + 649
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.S. van Gans,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 mei 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 augustus 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen kinderen alsnog af wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2016, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te bevestigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 november 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Gans;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
-mr. J.G. van Ek namens de vader;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.3.1.
Door het hof is de Stichting [de stichting] , vertegenwoordigd door mevrouw
[vertegenwoordiger van de stichting] , als toehoorder bijzondere toegang tot de zitting verleend.
2.3.2.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 2 mei 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Er is geen noodzaak voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Sinds juli 2016 verblijft [kind] tijdelijk niet meer bij de moeder, waardoor de thuissituatie van de moeder veel rustiger is geworden. Daarnaast krijgt de moeder in het vrijwillig kader begeleiding en hulpverlening bij de opvoeding, hetgeen er ook toe heeft geleid dat de moeder de kinderen niet meer belast met de problemen die zij met de vader heeft. Voor de contacten tussen de vader en de kinderen is een BOR-traject gestart.
De moeder erkent dat [minderjarige 1] (vervolg)behandeling nodig heeft bij het verwerken van een posttraumatisch stresssyndroom. Een ondertoezichtstelling is daarvoor niet nodig, wel de toestemming van de vader. Ten aanzien van [minderjarige 2] doen zich geen problemen voor. Met behulp van de (vrijwillige) begeleiding die de moeder krijgt, is zij goed in staat [minderjarige 2] die verzorging en ondersteuning te bieden die bij haar past.
De huisarts en de school constateren geen problemen met betrekking tot [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
In het kader van de ondertoezichtstelling is tot op heden geen enkele handeling verricht.
3.5.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Het onderzoek van de raad heeft uitgewezen dat er veel zorgen zijn omtrent [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het betreft zeer kwetsbare kinderen; bij beide kinderen is sprake van sociaal-emotionele problematiek en van achterstanden. Ook al woont [kind] nu bij de vader, zij maakt absoluut nog deel uit van het gezin. Bij de omgang van de kinderen met de vader is intensieve hulpverlening noodzakelijk. Om nog meer problemen bij de kinderen te voorkomen, dient daarnaast vanuit de regie van de gezinsvoogd gewerkt te worden aan de ernstig verstoorde oudercommunicatie.
3.6.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Voor het welzijn van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] acht de vader de inzet en aanwezigheid van een gezinsvoogd absoluut noodzakelijk. In de thuissituatie bij de moeder is er geen rust voor de kinderen. Ondanks de jarenlange intensieve inzet van vrijwillige hulpverlening slaagt de moeder er niet in aan te sluiten bij de behoeftes van de kinderen.
Er is geen communicatie tussen de vader en de moeder. Met betrekking tot de gezagsuitoefening over de kinderen, hebben zij diepgaande meningsverschillen. Waar de hulpverlening bij de moeder thuis voornamelijk ziet op het systeem van de moeder, vormt de gezinsvoogd een belangrijke schakel tussen de vader en de moeder, een buffer, een bruggenbouwer.
3.7.
De GI voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Een groot pluspunt bij de moeder is dat het bij haar nooit hectisch is en dat er geen agressie speelt. Er is veel hulpverlening bij de moeder. Zij had aanvankelijk weinig vertrouwen in de hulpverlening door de gezinsvoogd. Dit vertrouwen is weliswaar toegenomen, maar is nog niet optimaal. De situatie laat niet toe dat de gezinsvoogd grote stappen zet. Er zijn doelen gesteld en er is gezorgd voor een indicatie die tot gevolg heeft dat de moeder meer begeleiding kan krijgen. Thans is vooruitgang al zichtbaar; het consequent handelen wordt door de moeder opgepakt. De situatie is niet meer zo schrijnend als in het raadsrapport staat.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en waardering overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW.
Het hof voegt daar het volgende aan toe.
Hoewel de thuissituatie van de moeder door de uithuisplaatsing van [kind] rustiger is geworden, zoals door de moeder in hoger beroep betoogd, overweegt het hof dat daarmee de zorgen over [minderjarige 2] en [minderjarige 1] niet zijn weggenomen. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] zijn kwetsbare kinderen die beiden kampen met een eigen persoonlijke problematiek. Blijkens het rapport van de raad d.d. 30 maart 2016 bestaat er onvoldoende zicht op de pedagogische vaardigheden van de moeder ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Niet duidelijk is of de moeder, gelet op haar eigen persoonlijk functioneren, [minderjarige 2] en [minderjarige 1] de basale zorg en veiligheid kan bieden en voldoende kan aansluiten bij hun afzonderlijke behoeftes. Complicerende factor daarbij is de ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders. De reeds jarenlang ingezette hulpverlening in het vrijwillig kader is in dit opzicht ontoereikend gebleken. Zorgelijk is voorts dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] geen contact hebben met de vader.
Gelet op het vorenstaande acht het hof een ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] aangewezen. In het kader van de ondertoezichtstelling dient de gezinsvoogd een (regie)functie te vervullen ten aanzien van de hulpverlening in het vrijwillig kader - ter zitting gebleken is dat deze hulpverlening op voorspraak van de gezinsvoogd is geïntensiveerd -, het herstel van contact met de vader en de oudercommunicatie.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 3 mei 2016;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. Bijleveld-van der Slikke en M.A. Ossentjuk en is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2016.