7.18.Het hof oordeelt als volgt.
Vanaf het ogenblik van de voltrekking van het huwelijk (op 20 augustus 1996) is tussen partijen de wettelijke gemeenschap van goederen ontstaan (art. 1:94 lid 1 BW). Deze gemeenschap omvat alle goederen van partijen, met uitzondering van “goederen ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking van de erflater (…) is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen” (art. 1:94 lid 2 aanhef, en sub a BW).
In zijn beschikking van 21 november 1980 (HR 21 november 1980, NJ 1981, 193 m.nt. E.A.A. Luijten, “Uitsluitingsclausule dwingt”) heeft de Hoge Raad over de doelstelling van art. 1:94 lid 2 BW sub a het volgende overwogen:
“Art. 94 lid 1 Boek 1 BW, voor zover voorschrijvende dat buiten de gemeenschap vallen die goederen ten aanzien waarvan zulks bij uiterste wilsbeschikking van de erflater (…) is bepaald, strekt ertoe te bewerkstelligen dat de door zodanige bepaling [d.w.z. de zogenoemde uitsluitingsclausule, hof] tot uitdrukking gebrachte wil van de erflater (…) om de betrokken goederen aan een der echtgenoten, met uitsluiting van de andere echtgenoot, ten goede te doen komen, niet wordt doorkruist door het huwelijksgoederenregime dat tussen echtgenoten geldt of zal gelden.”
Art. 1:94 BW kent geen afwijkende regeling voor het geval dat een buitenlandse erflater niet bedacht is op het vereiste of de noodzaak van een uitsluitingsclausule, omdat naar zijn eigen recht een erfenis altijd uitsluitend toekomt aan degene die erfgenaam is en niet mede aan diens echtgenoot. Voor een dergelijke afwijkende regeling is in de rechtsgeleerde literatuur wel gepleit (vgl. E. Cohen Henriquez, ‘Uitleg van buitenlandse testamenten (meer speciaal in verband met artikel 1:94, lid 1 BW)’,
WPNR1990 (5954), p. 205-206, en voorts M. van Yperen-Groenleer, ‘De uitsluitingsclausule in internationaal perspectief’,
TRP2013, p. 351) maar tot een wetswijziging in die zin is het niet gekomen. Ook op het zojuist omschreven geval is art. 1:94 BW dus van toepassing.
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens ziet gesteld, is of art. 1:94 BW aldus een niet-gerechtvaardigd onderscheid maakt tussen Nederlandse en Russische erflaters. Dat is volgens de vrouw het geval, waar zij betoogt dat haar moeder als Russische erflater niet wist van het vereiste van een uitsluitingsclausule (in een uiterste wilsbeschikking) en daarop, anders dan Nederlandse erflaters ook niet bedacht behoefde te zijn omdat naar Russisch recht (ingevolge art. 36 van het Gezinswetboek van de Russische Federatie) een erfenis altijd uitsluitend toekomt aan degene die erfgenaam is en niet mede aan diens echtgenoot.
Het hof stelt voorop dat de regeling van de uitsluitingsclausule in art. 1:94 BW onder de werkingssfeer valt van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en dan met name van art. 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Dat artikel luidt als volgt:
“Every natural or legal person is entitled to the peaceful enjoyment of his possessions. (…).”
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) beschermt art. 1 het recht op eigendom, waarvan het recht om te beschikken (over die eigendom) een traditioneel en fundamenteel onderdeel is. Dit beschikken omvat ook “
dispositions inter vivos or by will” en het recht “
to make gifts or legacies in favour of [a] child.” (EHRM 13 juni 1979, appl. no. 6833/74, Marckx/België, par. 63-65.)
Art. 14 EVRM – vervolgens – verbiedt discriminatie binnen de werkingssfeer van het EVRM:
“The enjoyment of the rights and freedoms set forth in [the] Convention shall be secured without discrimination on any ground (…)”.
Art. 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM (voor Nederland in werking getreden op 1 april 2005), ten slotte, bepaalt:
“The enjoyment of any right set forth by law shall be secured without discrimination on any ground (…)”.
Niet alleen ongelijke behandeling van gelijke gevallen, maar ook gelijke behandeling van ongelijke gevallen kan een schending opleveren van art. 14 EVRM jo. art. 1 P1, of van art. 1 P12.
7.19.1.Het hof zal over de kwestie of art. 1:94 BW hier een dergelijk niet-gerechtvaardigd onderscheid maakt een voorlopig oordeel geven en alvorens definitief te beslissen partijen in de gelegenheid stellen zich over dit voorlopige oordeel uit te laten zoals nader in het dictum bepaald.
Nederland neemt met het stelsel waarin erfrechtelijke verkrijgingen van rechtswege gemeenschappelijk worden, een uitzonderingspositie in; verreweg de meeste huwelijksgoederenregimes betrekken die verkrijgingen niet in een verdeling tussen echtgenoten. Het Nederlandse stelsel komt nog voor in Suriname en Zuid-Afrika. Niet-Nederlandse erflaters zullen er daardoor veelal niet op bedacht zijn dat hetgeen hun erfgenamen erven zonder de uitsluitingsclausule, naar Nederlands recht in de huwelijksgemeenschap valt (en bij echtscheiding deel uitmaakt van het te verdelen vermogen). Daarbij komt dat in de naar schatting 275.000 Nederlandse testamenten die jaarlijks worden gemaakt, de uitsluitingsclausule vrijwel standaard wordt opgenomen. (Zie voor dit een en ander:
Kamerstukken II2013/14, 33 987 (Voorstel tot wijziging van Boek 1 BW teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken), nr. 3, p. 7-8.) Dit laatste, naar mag worden aangenomen, na voorlichting van de (Nederlandse) erflaters daarover door de notaris of op initiatief van de Nederlandse erflaters zelf die wél bekend zijn met de uitsluitingsclausule of geacht kunnen worden daarmee bekend te zijn (veelal ook omdat zij al te maken hebben gehad met de uitsluitingsclausule, bijvoorbeeld doordat zij zelf (of juist een echtgenoot) begunstigden waren van een uitsluitingsclausule). Buitenlandse erflaters zullen in de regel niet van die informatie profiteren of over die ervaring beschikken. Thans is een wetsvoorstel aanhangig dat inhoudt dat de wettelijke gemeenschap
nietautomatisch omvat de goederen die krachtens erfopvolging bij versterf worden verkregen (en waarbij samengevat, de uitsluitingsclausule wordt vervangen door een insluitingsclausule),
Kamerstukken I2015/16, 33 987 (hiervóór reeds aangehaald), nr. A. Het wetsvoorstel beoogt ook uitdrukkelijk “in een steeds internationaler wordende samenleving” meer aan te sluiten bij de gangbare stelsels (
Kamerstukken II2013/14, 33 987 (hiervóór reeds aangehaald), nr. 3, p. 7-8.)
7.19.2.De uitsluitingsclausule is, gelet op hetgeen zojuist, in rov. 7.19.1, werd overwogen, een faciliteit die weliswaar – formeel – zonder onderscheid van toepassing is (en in formele zin aan Nederlanders en buitenlanders gelijkelijk ter beschikking staat), maar feitelijk niet. Bij de uitoefening van hun eigendomsrecht worden buitenlandse erflaters daardoor achtergesteld bij Nederlandse erflaters. Het doel van de uitsluitingsclausule, te weten dat de wil van de erflater niet wordt doorkruist door het huwelijksgoederenregime (waarover rov. 7.18, hiervóór), kan deze feitelijk ongelijke behandeling niet rechtvaardigen, omdat art. 1:94 BW aan de wil van de buitenlandse erflater juist feitelijk voorbijgaat.
Het ligt dan op de weg van de partij die zich op het ontbreken van de uitsluitingsclausule (in een (Nederlandse) uiterste wilsbeschikking) wil beroepen, de man, feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen die dat beroep in de onderhavige zaak niettemin rechtvaardigen, bijvoorbeeld dat de erflater (de moeder van de vrouw) wel wist of behoorde te weten van de uitsluitingsclausule (in een (Nederlandse) uiterste wilsbeschikking), maar er niettemin van heeft afgezien. Bij gebreke hiervan dient art. 1:94 BW waar het een (Nederlandse) uiterste wilsbeschikking als voorwaarde stelt voor uitsluiting, wegens strijd met art. 14 EVRM jo. art. 1 P1 en met art. 1 P12 buiten toepassing te blijven en valt het recht van erfpacht op het appartement in [plaats] buiten de huwelijksgemeenschap van partijen (zoals de vrouw betoogt).
Partijen worden, als reeds overwogen, in de gelegenheid gesteld op het voorlopig oordeel van het hof te reageren en daarmee ook, mede in lijn met HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP5612, NJ 2011/180 (Van Donkersgoed/Jansen) en HR 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1654, NJ 2011/409 (Budgetbeheer Limburg-Smart FMS), op hetgeen hiervóór (onder 7.19.1) werd overwogen. De waarde van het recht van erfpacht op het appartement in [plaats] (grief 9 in principaal appel)
De huurinkomsten van het appartement in [plaats] (vermeerdering verzoek van de man)
De helft van de geschatte waarde van het recht van erfpacht op het appartement in [plaats] (vermeerdering verzoek van de man)