ECLI:NL:GHSHE:2016:5470

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 december 2016
Publicatiedatum
9 december 2016
Zaaknummer
20-002615-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met uitzondering van de straf in hoger beroep inzake bedrijfsinbraak in vereniging

Op 9 december 2016 heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd door middel van braak en inklimming. De verdachte was eerder door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant op 12 augustus 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar met een wijziging in de strafoplegging. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en heeft de eerdere veroordeling van de politierechter vernietigd voor wat betreft de straf. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak, wat niet alleen financiële schade voor de benadeelde partij met zich meebracht, maar ook gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De verdediging had gepleit voor een geheel voorwaardelijke straf, maar het hof oordeelde dat dit niet mogelijk was gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een passende straf die recht doet aan de ernst van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002615-15
Uitspraak : 9 december 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 12 augustus 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-101805-15 tegen:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.001,85, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen onder aanvulling van de bewijsmiddelen en met uitzondering van de strafoplegging. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Namens verdachte is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de opgelegde straf en de strafmotivering.
De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is
gekomen, verbetering.
Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt bewezenverklaring mede te berusten op:
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 mei 2015 als weergegeven op pagina 129 van het proces-verbaal van politie, eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Peelland, gesloten op 1 juli 2015, registratienummer PL2100-2015114158, voor zover inhoudende als eigen waarneming of ondervinding van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, waren doende met een onderzoek naar een inbraak in een horecabedrijf gelegen [locatie] te Lierop op 25 mei 2015. Bij deze inbraak werden door getuigen 3 personen gezien waarvan 2 personen in het horecabedrijf op heterdaad werden aangehouden. Later in diens woning werd de derde persoon aangehouden. Na onderzoek bleek dat uit voornoemd horecabedrijf onder andere een kassalade was weggenomen.
Omstreeks 19.00 uur kwam de melding binnen dat voorbijgangers op de [locatie] te Lierop een kassalade hadden aangetroffen. Hierop zijn wij, verbalisanten, ter plaatse gegaan. Ter plaatse zagen wij dat in een weiland gelegen aan voornoemde [locatie] te Lierop een beschadigde kassalade lag, met daarom heen diverse muntstukken. Wij zagen dat de betreffende kassalade sporen vertoonde van mechanisch geweld. Daar deze totaal vervormd was en in delen uit elkaar lag.
Door ons, verbalisanten, werd de betreffende kassalade veilig gesteld. Wij zijn naar de aangever in onderhavig onderzoek gegaan, te weten [benadeelde] . Aan haar werd gevraagd of zij de betreffende kassalade herkende. Wij, verbalisanten, hoorden dat [benadeelde] voornoemd zei dat dit zeker de kassalade betrof welke uit haar horecazaak was weggenomen.
Op te leggen straf of maatregel
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
Zijdens verdachte is verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een werkstraf op te leggen, gelijk de door dit hof aan de mededaders opgelegde straffen. Er is geen aanleiding om de verdachte tot een afwijkende straf te veroordelen. Het opleggen van reclasseringstoezicht behoort ook tot de mogelijkheden, aldus de raadsvrouwe van de verdachte. Voorts heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat het een oud feit betreft, dat de verdachte een goede toekomst wil opbouwen met zijn vriendin en dat de verdachte zich in een hulpverleningstraject bevindt via bijzonder jeugdwerk Brabant, waarbij hij wordt begeleid naar werk. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit traject doorkruisen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedrijfsinbraak in vereniging gepleegd. Een dergelijk feit veroorzaakt, naast overlast, doorgaans ergernis en financiële schade voor de betrokkene(n). Bovendien draagt een feit als het onderhavige bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van een inbraak in een bedrijfspand. Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf ingeval van recidive een gevangenisstraf op voor de duur van 10 weken.
Het hof heeft in strafverzwarende zin rekening gehouden met de volgende omstandigheden:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 februari 2015, op 13 mei 2015 (onherroepelijk op 28 mei 2015) is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten en dat hij 12 dagen later, de inkt van het veroordelend vonnis was nauwelijks droog, het onderhavige bewezen verklaarde feit pleegt;
- de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht;
- de omstandigheid dat tijdens de inbraak de aangeefster en haar man lagen te slapen in de woning die aan het café vastzit. Zij zijn door de inbraak wakker geworden, hetgeen een indringende en bedreigende ervaring voor de slachtoffers moet zijn geweest. Dit is de verdachte aan te rekenen.
Het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, in combinatie met een taakstraf, als door de verdediging bepleit, is ingevolge art. 22b lid 2 Wetboek van Strafrecht niet mogelijk, aangezien de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit bij onherroepelijke uitspraak wegens een soortgelijk misdrijf reeds een taakstraf is opgelegd en dat deze taakstraf daadwerkelijk is verricht.
Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat de verdachte geen first offender is en dat het hof niet beschikt over nadere informatie die de stelling van de raadsvrouwe dat de verdachte in een hulpverleningstraject zit, onderbouwt. De verdachte is evenmin ter terechtzitting verschenen om zijn persoonlijke omstandigheden toe te lichten. Het hof ziet hierin geen aanleiding om een straf op te leggen gelijk de mededaders.
Alles overziende acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Aangezien een reclasseringsrapport betreffende de persoon van de verdachte ontbreekt, ziet het hof geen aanleiding voor het opleggen van reclasseringstoezicht als gevorderd door de advocaat-generaal.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. F.P.E. Wiemans, voorzitter,
mr. F. van Es en mr. J. Huurman-van Asten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 9 december 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.