In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 januari 2016 uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een kort geding vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een ondernemer, werd door de geïntimeerden, een gezin dat zich bedreigd voelde, aangesproken op zijn gedrag. De geïntimeerden, die in de nabijheid van de onderneming van de appellant wonen, voelden zich bedreigd door de appellant, die hen volgens hen herhaaldelijk had geïntimideerd. De voorzieningenrechter had eerder een contactverbod opgelegd aan de appellant, dat hem verbood om contact op te nemen met de geïntimeerden en hun gezinsleden, en hem verbood om bij hun woning te komen. De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld, waaronder de stelling dat de geïntimeerden geen reden hadden om zich bedreigd te voelen. Het hof oordeelde echter dat de angst van de geïntimeerden reëel was, gezien de omstandigheden en de eerdere incidenten. Het hof bevestigde dat een contactverbod ook kan worden opgelegd in situaties waarin er een dreiging van escalatie is, zelfs als de feiten door de appellant worden betwist. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat er voldoende aanleiding was voor het contactverbod, en dat de opgelegde dwangsom van € 200,- per overtreding niet onredelijk was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en wees de vermeerdering van eis van de appellant af, waarbij hij in de kosten van het geding in hoger beroep werd veroordeeld.