ECLI:NL:GHSHE:2016:5929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
20-001350-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging van een aanhangwagen met vrijspraakverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1970 en woonachtig in Oisterwijk, was beschuldigd van diefstal in vereniging van een aanhangwagen op 7 februari 2013 te Moergestel. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die haar eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 16 uren. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte pleitte voor vrijspraak.

Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte samen met haar man de aanhangwagen heeft weggenomen. De verdachte had een actieve bijdrage geleverd aan het delict, wat het hof heeft vastgesteld op basis van de verklaringen van de verdachte en de getuigen. Het hof heeft de eerdere bewezenverklaring van de politierechter aangepast en de verdachte schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen.

Bij de bepaling van de straf heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft uiteindelijk een taakstraf van 40 uren opgelegd, met inachtneming van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht. De redelijke termijn is weliswaar geschonden, maar de overschrijding was gering en had geen strafverminderende werking. Het hof heeft de eerder opgelegde straf van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001350-15
Uitspraak : 21 juni 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 april 2015 in de strafzaak met parketnummer
02-027644-13 tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1970,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Het hof komt tot een iets andere bewezenverklaring en een andere straf dan de politierechter en zal daarom mede vanuit het oogpunt van efficiëntie het vonnis waarvan beroep vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 7 februari 2013 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, in elk geval in het arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een tot nog toe onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan haar, verdachte, en/of haar mededader(s).
De in de tenlastelegging voorkomende omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht - op grond van de redengevende feiten en omstandigheden als vervat in de hierna vermelde bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverweging - wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 7 februari 2013 te Moergestel, gemeente Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhanger, toebehorende aan een ander dan aan haar, verdachte, of haar mededader.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1. Op 7 februari 2013 deed [aangever] aangifte van diefstal van een aanhangwagen. Zij gaf op dat zij de eigenaar van deze aanhangwagen was en verklaarde als volgt:
“Mijn man, [betrokkene 1] , heeft op 6 febr. 2013 [omstreeks 17:30 uur] zijn vrachtwagen geparkeerd bij de woning [aan de [adres 2] ] (het hof: gemeente Oisterwijk), waar hij zag dat de aanhangwagen nog [ter hoogte van de garage] […] stond.
Volgende dag, 7 febr. 2013, kwam hij ’s morgens om 05:30 uur bij zijn vrachtwagen aan en zag [hij] dat de aanhangwagen verdwenen was. Vond alleen [het] nummerbord [van de] […] aanhangwagen [...].
Aanhangwagen: […] type dubbel-as […], [stond] op slot […], bouwjaar 2006, eigenaar [aangever] . [2]
2. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren in de nacht van 7 februari 2013 belast met de districtelijke noodhulpdienst. Zij hebben het volgende gerelateerd:
“Op donderdag 7 februari 2013 […] omstreeks 00:45 uur reden wij […] door Moergestel, toen wij twee voertuigen midden op de weg zagen staan. […] Wij zagen dat het ging om een zwarte Volkswagen Golf, type drie, en een grijze Mercedes. Wij zagen dat er in beide voertuigen twee personen zaten. […]
Omstreeks 01:10 uur reden wij […] de Tilburgseweg op in de richting van de rotonde […] te Moergestel. […] Wij zagen dat [een zwarte Volkswagen Golf type drie] de rotonde opreed […]. Ik, [verbalisant 1] , […] herkende de mannelijke bestuurder als de bestuurder van de Volkswagen Golf, [die we] een half uur daarvoor hebben gezien met de grijze Mercedes. Wij zagen dat er nu een aanhanger aan het voertuig was gekoppeld […]. Wij wisten zeker dat het voertuig een half uur eerder geen aanhanger met zich voerde. […]
Het voertuig [reed] hard [….] weg. […] Wij zagen dat het voertuig snel rechtsaf een erf opreed. Ik, [verbalisant 1] , reed vervolgens ook het erf op en wij zagen dat de lichten van het voertuig waren gedoofd. […] Ik, [verbalisant 1] , liep naar […] het voertuig en ik zag […] een man op de bestuurdersstoel zitten en een vrouw op de bijrijdersstoel. Ik, [verbalisant 1] , vorderde beide personen een identiteitsbewijs ter inzage af te geven […]. […] Bestuurder [was]: [betrokkene 2] . […] Bijrijdster [was]: [verdachte] . [….]
Ik, [verbalisant 1] , liep naar de aanhanger en ik zag dat het een dubbelasser betrof […]. Ik zag dat de aanhanger niet was voorzien van een kentekenplaat. Ik, [verbalisant 1] , zag dat er een disselslot om de dissel zat en ik zag dat er een afgesloten discusslot aan het disselslot zat bevestigd. Ik zag dat de aanhanger niet op de trekhaak was bevestigd, aangezien het disselslot dit onmogelijk maakte. Ik zag dat de hulpkoppeling twee keer om de trekhaak was gedraaid en dat de elektrische kabel van de aanhanger op het voertuig was aangesloten.” [3]
3. [betrokkene 2] , de echtgenoot van de verdachte, heeft op 7 februari 2013 tegenover de politie de volgende verklaring afgelegd:
“Ik ben gisteren overdag weggeweest […] naar kennissen […]. Tijdens de terugrit had ik een aanhangwagen zien staan. […] ’s Avonds ben ik met mijn vrouw [verdachte] (het hof: de verdachte [verdachte] ) vertrokken om deze kar op te halen. […] De aanhangwagen [kan ik omschrijven als] […] een mooie kar. Er zat een disselslot op.” [4]
4. De verdachte heeft diezelfde dag het volgende tegenover de politie verklaard:
“Het karretje stond gisteren langs de weg […]. [betrokkene 2] (het hof: medeverdachte [betrokkene 2] ) heeft […] iemand gesproken onderweg. […] Ik geloof dat ze met twee personen in de auto zaten. […] Dit was op de heenweg. […] We hebben het karretje gevonden en achter de auto gebonden. […] We konden deze niet koppelen. Er zat een slot op. […] Er zat geen kentekenplaat op.” [5]
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat zou moeten worden voorbijgegaan aan de verklaringen die de verdachte ten overstaan van de politie heeft afgelegd, nu zij daarin de term “wij” heeft gebruikt voor handelingen die haar man alleen heeft verricht. Er zou, aldus de raadsman, moeten worden uitgegaan van de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd en de verklaringen die haar man heeft afgelegd.
Het hof is een ander oordeel toegedaan. Anders dan de raadsman ziet het hof, net als de politierechter en de advocaat-generaal overigens, geen reden te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de hiervoor onder het bewijs weergegeven verklaring van de verdachte.
Het hof overweegt in dat verband dat de verdachte details naar voren heeft gebracht, zoals de omstandigheid dat de aanhanger vanwege een slot niet aan de auto kon worden gekoppeld en de omstandigheid dat de aanhanger niet was voorzien van een kentekenplaat, die passen bij een actieve bijdrage. Die details passen minder goed bij haar ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring dat haar man de aanhanger aan de auto heeft bevestigd en dat zij in de auto is blijven zitten. Zij heeft niet verklaard dat zij door haar man van deze details op de hoogte is gesteld. Het hof acht de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring niet geloofwaardig. Dat zij alleen is meegegaan omdat haar man bang is om alleen te zijn, heeft zij pas in hoger beroep verklaard. Ook haar man heeft hierover pas in hoger beroep verklaard, maar heeft desgevraagd niet kunnen uitleggen waarom hij daarvoor bang is. Het hof stelt deze verklaringen als ongeloofwaardig terzijde en gaat ervan uit dat de verdachte samen met haar man de aanhanger aan de auto heeft bevestigd.
Die vaststelling maakt naar het oordeel van het hof dat ook het tweede argument van de raadsman niet kan worden gevolgd. Dat argument houdt in dat het bewijs, ook indien niet wordt voorbijgegaan aan de ten overstaan van de politie afgelegde verklaring van de verdachte, tekortschiet om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, omdat volgens de raadsman niet kan worden vastgesteld dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft gehad aan het delict.
Het hof stelt is van oordeel dat uit de verklaring van de verdachte volgt dat zij samen met haar man naar Moergestel is gereden om de aanhanger weg te nemen en dat zij die aanhanger ook feitelijk samen hebben weggenomen. De verdachte heeft daarmee een wezenlijke bijdrage geleverd aan het delict. Er is met andere woorden sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bewezen verklaard is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met een ander stelen van een aanhangwagen. De politierechter heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 16 uren. De advocaat-generaal heeft zich achter die beslissing geschaard.
Het hof overweegt als volgt. De verdachte heeft samen met haar man op brutale wijze een aanhanger gestolen. De verdachte heeft zich daarbij kennelijk laten leiden door financieel gewin en zich niet bekommerd om de gevolgen van haar handelen voor de benadeelde. Het is bepaald niet aan de verdachte of haar man te danken dat de gevolgen voor de benadeelde in dit geval beperkt zijn gebleven tot overlast. Dat is immers te danken aan de opmerkzaamheid van de politie. Daardoor kon de aanhanger aan de benadeelde worden teruggegeven en heeft deze (voor zover het hof bekend) geen financiële schade geleden.
Het hof rekent dit een en ander de verdachte te aan omdat zij, blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 5 april 2016, in het verleden al twee keer eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een diefstal. Dat heeft verdachte er niet van weerhouden om opnieuw een diefstal te plegen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op deze omstandigheden niet worden volstaan met de door de politierechter opgelegde en de advocaat-generaal gevorderde taakstraf. Een taakstraf voor de duur van 16 uren, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis, zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezen verklaarde feit. Het feit dat de verdachte eerder een strafbeschikking van € 400,-- is aangeboden, maakt dat voor het hof niet anders. Het hof is, na een en ander te hebben afgewogen, tot de slotsom gekomen dat in dit geval een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden is.
De raadsman heeft terecht naar voren gebracht dat de redelijke termijn is geschonden, nu de berechting in eerste aanleg niet binnen twee jaar is afgerond. Die overschrijding is echter dermate gering (de verdachte is op 7 februari 2013 aangehouden en de politierechter heeft op 23 april 2013 vonnis gewezen: een overschrijding dus van 2,5 maanden) dat daarvan naar het oordeel van het hof geen strafverminderende werking uit dient te gaan, zeker niet nu die overschrijding wordt gecompenseerd door een voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep. Er kan worden volstaan met de enkele constatering dat de redelijke termijn is geschonden.
De dag dat de verdachte in verzekering is gesteld, zal het hof wel in mindering brengen op de taakstraf. De opvatting van de politierechter en de advocaat-generaal dat aftrek daarvan niet aan de orde is wanneer de verdachte op dezelfde dag als de inverzekeringstelling wordt vrijgelaten, vindt geen steun in het recht. De 7,5 uren die de verdachte in verzekering is gesteld, moeten worden afgerond op één dag en voor die dag zullen 2 uren op de taakstraf in mindering worden gebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 7 februari 2013 onder CJIB-nummer 7132542001197743;
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag.
Aldus gewezen door
mr. N.J.M. Ruyters, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 21 juni 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. H. Eijsenga is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige en door de desbetreffende verbalisant(en) in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal of andere schriftelijke bescheiden, opgenomen in het politiedossier van de Politie Zeeland-West-Brabant, dossiernummer 2013027692/2013028218, sluitingsdatum 16 februari 2013.
2.Schriftelijk bescheid, te weten afschrift van (internet)aangifte, d.d. 7 februari 2013, pagina 37.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2013, pagina 39 en 40.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 februari 2013, pagina 47 en 48.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 7 februari 2013, pagina 53.