ECLI:NL:GHSHE:2016:5931

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
20-000621-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake belaging, diefstal, mishandeling en belediging van een ambtenaar

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 februari 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1952 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg veroordeeld voor belaging, diefstal, mishandeling en belediging van een ambtenaar in functie. De rechtbank had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van twee personen, omdat er geen klachten waren ingediend. Het hoger beroep was beperkt tot de veroordeling van de verdachte voor de feiten die betrekking hadden op zijn zus, [betrokkene 3]. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van zeven maanden stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn zus door haar te bellen, sms'en en brieven te sturen. Dit gedrag leidde tot een ernstige inbreuk op haar privacy en welzijn. Daarnaast heeft de verdachte op 17 mei 2014 zijn zus mishandeld door haar stevig vast te pakken en haar telefoon uit haar handen te trekken. Op 20 mei 2014 beledigde hij een politieambtenaar door hem in het gezicht te spugen. Het hof oordeelde dat de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar was, maar volledig toerekeningsvatbaar voor de andere feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 91 dagen voorwaardelijk, met een contactverbod met zijn zus en een proeftijd van drie jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen, [betrokkene 3] en [betrokkene 4].

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000621-15
Uitspraak : 16 februari 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 16 februari 2015 in de strafzaak met parketnummer 01-845357-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1952,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft in eerste aanleg vastgesteld dat zich geen stukken in het dossier bevinden waaruit blijkt dat de in de tenlastelegging onder feit 1 genoemde personen
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] een klacht hebben ingediend. Daarmee is niet voldaan aan het wettelijke vereiste als bedoeld in artikel 285b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht dat vervolging slechts plaatsvindt op klacht van degene tegen wie het misdrijf is begaan. De rechtbank heeft de officier van justitie derhalve niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging ten aanzien van de personen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als niet te zijn gericht tegen die beslissing. Het hoger beroep is uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan verdachte onder feit 1 met betrekking tot de persoon [betrokkene 3] is ten laste gelegd alsmede het onder 2 en 3 ten laste gelegde. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de bij de opgelegde straf bepaalde duur van de proeftijd en, te dien aanzien opnieuw rechtdoende, verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen, waarvan 91 dagen voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met [betrokkene 3] en met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft:
  • vrijspraak van het onder 1 en 3 ten laste gelegde bepleit;
  • primair vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging (wegens putatief noodweer);
  • geen strafmaatverweer gevoerd, doch wel bij bewezenverklaring van één of meer ten laste gelegde feiten verzocht de strafoplegging te beperken tot het door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke deel van de straf en het voorwaardelijke deel te beperken;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen niet betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof (met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde) tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 februari 2014 tot en met 8 augustus 2014 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn zus [betrokkene 3] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [betrokkene 3] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers is/heeft verdachte die [betrokkene 3] meermalen gebeld en/of die [betrokkene 3] meermalen ge-sms’t en/of die [betrokkene 3] meermalen gemaild en/of die [betrokkene 3] meermalen brieven gestuurd en/of een postadres geopend op het adres van die [betrokkene 3] ;
2.
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [betrokkene 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij die [betrokkene 3] (stevig) heeft vastgepakt en/of op de grond heeft gegooid/geduwd en/of de keel van voornoemde [betrokkene 3] met kracht heeft vastgepakt en/of vastgehouden;
en/of
hij op of omstreeks 17 mei 2014 te 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene 3] ), (stevig) heeft vastgepakt en/of op de grond heeft gegooid/geduwd en/of met kracht bij de keel heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 20 mei 2014 te 's-Hertogenbosch opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [betrokkene 4] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met de arrestantenzorg, in het gezicht heeft gespuugd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2014 tot en met 8 augustus 2014 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn zus [betrokkene 3] , met het oogmerk die [betrokkene 3] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft verdachte die [betrokkene 3] meermalen gebeld en meermalen ge-sms’t en meermalen brieven gestuurd;
2.
hij op 17 mei 2014 te 's-Hertogenbosch met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, toebehorende aan [betrokkene 3] ;
en
hij op 17 mei 2014 te 's-Hertogenbosch opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [betrokkene 3] ), (stevig) heeft vastgepakt en op de grond heeft gegooid/geduwd en met kracht bij de keel heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 20 mei 2014 te 's-Hertogenbosch opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten
[betrokkene 4] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, belast met de arrestantenzorg, in het gezicht heeft gespuugd.
Het hof grondt dat oordeel op onderstaande bewijsmiddelen en (bewijs)overwegingen, in onderling verband en samenhang bezien.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen gelet op: [1]
Ten aanzien van feit 1:
1.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 33-37, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene 3] :
Ik doe bij deze aangifte van bedreiging door middel van stalking, dan wel stalking. Ik doe aangifte door middel van een klacht. De verdachte maakt chronisch/stelselmatig en structureel inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer. Door zijn gedrag wordt mijn sociaal leven drastisch beperkt en creëert de verdachte een chronisch gevoel van onveiligheid en bepaalt hij mijn leven. Zijn gedrag jaagt vrees aan, ik ben bang voor de verdachte geworden. Ik doe aangifte tegen mijn broer genoemd [verdachte] . Zijn roepnaam is [verdachte] .
[verdachte] valt mij lastig door mij regelmatig en stelselmatig te sms’en. [verdachte] stuurt mij regelmatig brieven met rekeningen die ik dan vervolgens van hem moet betalen of van post die ik vervolgens van hem door moest sturen. [verdachte] weet dat ik dit niet wil.
Tot op de dag van vandaag blijft mijn broer mij lastig vallen met smsjes. Vandaag onder meer nog een met de tekst: Urgent: voordat je nog meer stommietijden begaat tuttemuts: Do replay ASOA via [betrokkene 1] .
Noot verbalisant: ik heb de tekst (
het hof begrijpt: van smsjes van 10 mei 2014) gelezen en ik zag dat deze afkomstig was van het telefoonnummer 06-10567184. Tijdens deze aangifte las ik de tekst van [betrokkene 3] (
het hof begrijpt: aangeefster) met daarop de mededeling aan [verdachte] dat zij geen berichten, geen telefoontjes en geen sms’en meer wenst te ontvangen van hem.
2.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina 86, met bijlage op pagina’s 87-91, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring en bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Bij het getuigenverhoor van [betrokkene 1] ontving ik als bijlage een document met een flink aantal pagina’s. Ik heb daar hieronder een samenvatting van gemaakt.
Een groot deel van het document bestaat uit smsjes, uitwerkingen van telefoon-gesprekken en uitwerkingen van voicemailberichten. Als bijlage aan dit proces-verbaal heb ik een summier schema gemaakt waarin te zien is hoe vaak en met welke inhoud [verdachte] contact heeft gelegd met [betrokkene 3] (
het hof begrijpt: [betrokkene 3]) in de periode 07-01-2014 tot 10-05-2014. Deze data is aangeleverd door [betrokkene 3] .
(bijlage, pagina’s 87-91)
Datum Tijd Inhoud sms aan [betrokkene 3]
08-02-2014 2.23 uur Hij kan pasjes ophalen
08-02-2014 2.48 uur Hij wil er een leuke dag van maken
08-02-2014 4.44 uur Hij kan niet slapen
08-02-2014 5.06 uur Hij is benieuwd naar haar operatie en praat wat over
haar als chauffeur
08-02-2014 5.07 uur “..Gul”
08-02-2014 5.15 uur Vaag bericht
08-02-2014 5.19 uur Hij wist niet dat ze wakker zou worden
08-02-2014 7.25 uur Hij gaat naar Den Bosch en vraagt waar hij zijn
pasjes kan krijgen
10-02-2014 11.13 uur Vraagt welke afspraken
10-02-2014 12.16 uur Gaat over afspraken
10-02-2014 13.33 uur Wil informatie per mail en vraagt waar zijn koffer is
10-02-2014 15.39 uur Dat hij zich bezig houdt met bankzaken
10-02-2014 15.40 uur Wil morgen naar Zwolle
10-02-2014 17.01 uur Als je weigert te communiceren kan een eenvoudige
executie nog een financieel bloedbad worden
10-02-2014 17.10 uur “Yes m’am”
10-02-2014 20.31 uur Vraagt haar om naar Campanille te komen
10-02-2014 20.38 uur Hij dacht dat ze iets zouden ophalen (vaag bericht)
10-02-2014 20.42 uur Hij wil haar uitleggen wat ze fout heeft gedaan
10-02-2014 22.35 uur Ze is manipulatrice en hij komt met moederdag op
bezoek bij moeder
10-02-2014 22.35 uur Zijn spul moet klaar staan, anders zal hij advocaat
inschakelen
10-02-2014 22.38 uur Noemt haar dom gansje
10-02-2014 22.43 uur Hij heeft twee goede gesprekken gehad met
wijkagent Jan
10-02-2014 22.50 uur vraagt [betrokkene 3] van wie ze niks meer wil ontvangen
10-02-2014 22.50 uur Als hij later naar Tokyo vliegt dan gepland, zullen
zij de kosten moeten betalen
Totaal aan [betrokkene 3] : 24 sms
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, doorgenummerde dossierpagina’s 99-100, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring en bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik heb de historische telefoonverkeergegevens van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij verdachte [verdachte] , geanalyseerd voor de periode van 08-02-2014 tot 10-05-2014. Hierbij heb ik gekeken naar het aantal contactmomenten in deze periode tussen dit telefoonnummer en het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , in gebruik bij [betrokkene 3] , de zus van verdachte.
De telefoonnummers zijn voorafgaand aan de analyse bevestigd als geregistreerd bij de desbetreffende persoon.
In bovenstaande periode heeft verdachte:
  • 69 sms berichten gestuurd naar [betrokkene 3] ;
  • 9 keer gebeld naar [betrokkene 3] .
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde dossierpagina’s 101-102, met bijlage op pagina’s 103-159, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van [betrokkene 3] :
Ik ontving drie brieven van [verdachte] in de periode van 28 juli 2014 tot 8 augustus 2014 op mijn zakelijke postbus in Utrecht. De brieven zijn altijd kleinerend, naargeestig en bedreigend.
Opmerking verbalisant: de brieven zijn als bijlage toegevoegd. Sommige brieven zijn niet geopend. Hiervan zijn alleen de buitenkanten gekopieerd.
Bijlage 6: brief van 28 juli gericht aan het adres van [betrokkene 3] (dossierpagina’s 122-127), waarin hij haar onder meer betiteld als manipulatief mantelzorgstertje.
Bijlage 8: brief van 31 juli gericht aan het adres van [betrokkene 3] (dossierpagina’s 132-139), waarin hij onder meer spreekt over haar “malicieuze” gedrag en spreekt over “nog niet onder curatele staan.
Bijlage 9: brief van 8 augustus gericht aan het adres van [betrokkene 3] (dossierpagina’s 140-159), waarin hij onder meer spreekt over de perfide [betrokkene 3] en aangeeft dat [betrokkene 3] en hij zich binnenkort voor de rechter bevinden.
5.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 2 februari 2016, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
U bespreekt met mij het onder 1 ten laste gelegde.
De politie zal onderzocht hebben hoeveel ik heb gebeld naar aangeefster, dus dan zullen die gegevens wel kloppen.
Ik heb het postadres van de erven in Utrecht gebruikt. Ik heb brieven naar het postadres in Utrecht gestuurd. Ik weet niet meer wat er in de smsjes die ik naar aangeefster heb gestuurd stond, maar ik denk dat het ging over mislukte telefoontjes en dat de post niet besteld kon worden.
Ten aanzien van feit 2:
6.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 22-23, met fotobijlage op pagina’s 24-26, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van aangeefster [betrokkene 3] :
Ik doe aangifte van mishandeling, het geweld uitgeoefend door de verdachte op mij, heeft mij pijn en letsel veroorzaakt. Tevens doe ik aangifte van diefstal van mijn telefoon. Ik heb aan niemand het recht of toestemming gegeven deze weg te nemen.
Op zaterdag 17 mei 2014, omstreeks 17.30 uur, bevond ik mij in de woning van mijn moeder gelegen aan de [adres 1] te ’s-Hertogenbosch. Op een gegeven moment hoorde ik mijn moeder roepen “ [verdachte] is hier”. Dit betreft [verdachte] , dit is mijn broer. Ik ben naar de achtertuin gelopen. Ik zei tegen [verdachte] dat hij moest vertrekken. Het volgende moment zag ik dat [verdachte] opstond en voelde ik dat hij mij stevig vastpakte. Ik voelde dat [verdachte] mij met kracht tegen de grond wierp. Toen ik op de grond lag zag en voelde ik dat [verdachte] met beide handen krachtig mijn keel dichtkneep. Mijn telefoon welke ik in mijn hand vasthield trok [verdachte] uit mijn handen waarna hij snel wegrende richting de Pettelaarse schans. Ik voelde mij bedreigd en ik voelde veel pijn aan mijn keel doordat [verdachte] mijn keel dichtkneep.
7.
Het proces-verbaal van verhoor getuige, doorgenummerde dossierpagina’s 28-29, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 2] :
Op zaterdag 17 mei 2014, omstreeks 17.30 uur, zat ik in de achtertuin van mijn woning [adres 1] te ’s-Hertogenbosch. Ik zag mijn zoon [verdachte] aan komen lopen vanuit de richting van de Gestelseweg. Ik zag dat [verdachte] over het hekje stapte en de tuin in liep. Op dat moment kwam [betrokkene 3] (
het hof begrijpt telkens: [betrokkene 3]), mijn dochter, naar buiten lopen. Ik zag dat [verdachte] [betrokkene 3] direct aan viel. Ik zag dat [verdachte] [betrokkene 3] hard tegen de grond aan duwde. Toen [betrokkene 3] op de grond lag zag ik dat [verdachte] [betrokkene 3] bij haar hals vast pakte.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 30-32, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik wilde op bezoek bij mijn moeder. Deze zag ik bij haar thuis achter in de tuin zitten. Ik zag dat [betrokkene 3] woedend naar buiten kwam. Ik zag dat zij een zwart voorwerp in haar rechter hand hield en op mij af kwam. Ik heb haar verdedigd met osotogari (eerste beenworp judo). Zij kwam op de grond terecht. Ik zag toen dat ze een gsm in haar handen had. Ik heb haar met de rechter hand neergedrukt en met mijn linkerhand heb ik de gsm weten los te krijgen. Ik hoorde dat mijn moeder riep: “Laat los”. Ik heb de gsm toen meegenomen.
9.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, inverzekeringstelling en inbewaringstelling, bij de rechter-commissaris op 21 mei 2014, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Op 17 mei 2014 loop ik achterlangs bij mijn moeder. Ik heb aan judo gedaan en met één worp vloer ik [betrokkene 3] . Ik zie dan dat zij een GSM in haar handen heeft. Ik wil die GSM hebben. Omdat een houdgreep onmogelijk is en een armklem heel erg gevaarlijk, bleef slechts de verwurging over. Ik heb de telefoon toen gepakt.
10.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 2 februari 2016, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende:
U bespreekt met mij het onder 2 ten laste gelegde.
Ik heb aangeefster daar toen in haar nekvel gepakt. Zij heeft zich verzet. Er is een rode streep te zien, dat is van mijn rechter hand. Ik heb aangeefster met één arm op de grond vastgehouden, met de andere heb ik de telefoon uit haar handen genomen.
Ten aanzien van feit 3:
11.
Het proces-verbaal van aangifte, doorgenummerde dossierpagina’s 160-161, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 4] :
Ik doe aangifte van opzettelijke belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte heeft mij opzettelijk beledigd terwijl ik doende was met het verrichten van mijn werkzaamheden als ambtenaar van politie. Ik was op het moment van de belediging in uniform gekleed.
Vanavond, dinsdag 20 mei 2014, omstreeks 22.15 uur, was ik werkzaam in het cellencomplex van de politie Oost Brabant aan de Vogelstraat 41 te ’s-Hertogenbosch. Ik zag dat er via de intercom gebeld werd vanuit cel 8. In deze cel zat op dat moment ingesloten [verdachte] , geboren [in het jaar] 1952. Ik vroeg via de intercom aan [verdachte] wat ik voor hem kon doen. Ik hoorde dat [verdachte] vroeg om zijn medicijnen. Ik heb vervolgens de medicijnen van [verdachte] gepakt en ben naar cel 8 gelopen. Ik heb het luikje van de celdeur geopend en heb de medicijnen op het luikje gelegd zodat hij ze kon pakken. Ik zag toen dat [verdachte] het pilletje pakte en mij vervolgens door het geopende luikje in mijn gezicht spuugde. Ik voelde zijn spuug in mijn gezicht terecht komen. Ik voelde het op mijn voorhoofd, onder mijn lip en op mijn wang terecht komen. Ik zag ook dat mijn polo shirt werd geraakt.
Ik voel mij aangetast in mijn eer en goede naam door het bespugen van [verdachte] . Daarbij vind ik het ook ontzettend smerig.
12.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, doorgenummerde dossierpagina’s 162-163, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Wat is er volgens u gisterenavond (
het hof begrijpt: op 20 mei 2014) gebeurd?
A: Ik had via de intercom gevraagd om mijn medicijnen. Ik kreeg een pil uit de handen van een politie medewerker uitgereikt.
13.
Het aanvullend proces-verbaal van verhoor getuige van de politie Eenheid Oost-Brabant, BBN District Meierij, BBN D1-Districtelijke Opsporing, op 2 december 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt en gesloten door [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende als verklaring van de getuige [betrokkene 5] :
V: Wat is jouw functie?
A: Surveillant, medewerker arrestantenzorg op het moment van het incident.
V: Dat was een late dienst met [betrokkene 4] ?
A: Ik had inderdaad een nachtdienst. Ik was in de regiekamer bezig. [betrokkene 4] , mijn collega, (
het hof begrijpt telkens: aangever [betrokkene 4]) was aan het werk en kwam de ruimte binnen gelopen alwaar ik bezig was. [betrokkene 4] zei dat hij in zijn gezicht gespuugd was. Iemand in een cel had hem in zijn gezicht gespuugd. Ik zag dat [betrokkene 4] zijn gezicht begon schoon te maken.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bepleit.
Ten aanzien van feit 1
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is aangevoerd dat geen sprake is van het stelselmatig verzenden van brieven naar [betrokkene 3] , nu het slechts om drie brieven gaat. Voorts kan volgens de verdediging niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte op belagende wijze sms-berichten heeft gestuurd en heeft gebeld. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door aangeefster [betrokkene 3] overgelegde stukken onvoldoende bewijs vormen om tot veroordeling voor belaging te kunnen overgaan. Deze stukken zijn naar het oordeel van de verdediging geen objectieve bewijsmiddelen.
Subsidiair, heeft de verdediging aangevoerd dat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ ontbreekt. Verdachte heeft gehandeld vanuit zijn belang contact te hebben en te onderhouden met zijn moeder. Voorts ontbreekt het wederrechtelijke karakter doordat aangeefster zelf geregeld contact opnam met verdachte. Tevens geldt dat het verdachte niet duidelijk is geweest dat aangeefster geen contact met hem wilde. Ten slotte kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat sprake was van opzet. Verdachte heeft geenszins beoogd een inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een bewezenverklaring van belaging moeten de door verdachte verrichte handelingen aangemerkt kunnen worden als een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van zijn zus, aangeefster [betrokkene 3] . Voor de beoordeling van het bestanddeel ‘stelselmatig’ zijn van belang de aard, de duur de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster.
Uit de hiervoor opgenomen verklaringen van aangeefster [xxx] en de processen-verbaal van bevindingen volgt dat verdachte in een periode van ongeveer zeven maanden herhaaldelijk naar aangeefster heeft gebeld en haar meerdere malen sms-berichten en brieven heeft gestuurd. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte – getoetst aan objectieve maatstaven – daarmee stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn zus. Dat, zoals de verdediging heeft gesteld, slechts sprake was van drie brieven, maakt dat niet anders, nu dit in samenhang bezien dient te worden met de vele sms-berichten en de telefoontjes. Deze stelselmatige inbreuk is bovendien opzettelijk en wederrechtelijk geweest. De stelling van de verdediging dat verdachte een door het recht erkend subjectief belang zou hebben wordt naar het oordeel van het hof weerlegd door de inhoud van de berichten en brieven, zoals uit de bewijsmiddelen volgt, zodat het verweer van de verdediging feitelijke grondslag mist.
Hetgeen overigens nog door de verdediging is aangevoerd doet aan het vorenstaande niet af.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de verdediging primair aangevoerd dat het bestanddeel ‘wederrechtelijke toe-eigening’ niet kan worden bewezen, nu verdachte heeft aangegeven dat de telefoon van hem was. Subsidiair geldt dat verdachte niet het opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening, nu hij de stellige overtuiging had dat het ging om zijn eigen telefoon.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de telefoon aan verdachte toebehoorde of dat hij in de veronderstelling mocht verkeren dat het zijn telefoon betrof. Immers, verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zelf verklaard dat hij dacht dat de telefoon die zijn zus in haar handen had van hem was en bij de rechter-commissaris op 21 mei 2014 dat het zijn telefoon zou kunnen zijn. Uit zijn eigen verklaringen volgt derhalve dat verdachte niet zeker wist of de telefoon die zijn zus vasthad wel zijn eigendom was, terwijl aangeefster [betrokkene 3] bij gelegenheid van haar aangifte heeft verklaard dat de telefoon aan haar toebehoorde. Het hof gaat van dat laatste uit en merkt daarbij nog op dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard zelf geen aangifte te hebben gedaan van diefstal van zijn telefoon. Het hof is derhalve van oordeel dat, op grond van de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen (ten aanzien van feit 2), wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich de telefoon van aangeefster wederrechtelijk heeft toegeëigend en dat zijn opzet hierop ook was gericht.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De verdediging heeft het hof, gelet op de stellige verklaring van verdachte dat hij aangever [betrokkene 4] niet in het gezicht heeft gespuugd en het ontbreken van ondersteuning voor de aangifte, verzocht verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrij te spreken.
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat sprake is van ondersteunend bewijs voor de aangifte van [betrokkene 4] , te weten de verklaring van de getuige [betrokkene 5] . Deze collega van [betrokkene 4] heeft verklaard dat [betrokkene 4] tegen hem heeft gezegd dat hij in het gezicht was gespuugd door iemand in één van de cellen en dat hij bovendien heeft gezien dat [betrokkene 4] zijn gezicht begon schoon te maken. Voorts vindt de verklaring van [betrokkene 4] , op het onderdeel van het spugen na, geheel bevestiging in de eigen verklaringen van verdachte over hetgeen zich die avond heeft voorgedaan. Het hof acht de verklaringen van [betrokkene 4] en Karadeniz betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs.
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde geweld jegens [betrokkene 3] heeft gehandeld uit putatief noodweer dan wel uit putatief noodweerexces, zodat verdachte ten aanzien daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Onder putatief noodweer wordt verstaan het geval dat men abusievelijk in de veronderstelling leeft zichzelf of een ander te moeten verdedigen dan wel zichzelf of een ander te mogen verdedigen: het dreigend gevaar is ingebeeld of er bestaat een onjuiste opvatting over de uitleg van de noodweerregeling. Ook bij een beroep op putatief noodweer of putatief noodweerexces dient het onderzoek van de rechter te lopen langs de door de Hoge Raad bij noodweer en noodweerexces vastgestelde lijnen.
In dit licht bezien overweegt het hof het volgende. Tegenover de verklaringen van aangeefster [betrokkene 3] en haar moeder [betrokkene 2] , waaruit volgt dat verdachte zijn zus direct aanviel, staat de sterk afwijkende verklaring van verdachte dat hij door zijn zus werd aangevallen. Het hof is van oordeel dat deze verklaring op geen enkele wijze wordt ondersteund. Gelet op de feiten en omstandigheden, zoals die uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgen, volgt niet dat verdachte abusievelijk in de veronderstelling verkeerde dat hij zichzelf moest of mocht verdedigen. Naar het oordeel van het hof kan een beroep op putatief noodweer dan wel putatief noodweerexces dan ook niet slagen. Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die tot andere oordelen zouden moeten leiden dan hiervoor gegeven.
Psychologisch en psychiatrisch onderzoek door het Pieter Baan Centrum
In het dossier bevindt zich een onderzoeksrapport van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum van 17 oktober 2014. Hierin wordt door de deskundigen geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. De deskundigen adviseren verdachte ten aanzien van feit 1 als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof neemt het advies van de deskundigen met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en acht verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde enigszins verminderd toerekeningsvatbaar en acht hem volledig toerekenbaar voor het onder 2 en 3 bewezen verklaarde.
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten of van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

belaging.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

diefstal

en
mishandeling.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van zijn zus gedurende een periode van zeven maanden door haar meerdere brieven en sms-berichten te sturen en door haar te bellen. Daarnaast heeft hij zijn zus mishandeld en haar telefoon weggenomen. Daarmee heeft verdachte op zeer kwalijke wijze gedurende een lange periode een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn zus. Belaging is een delict dat rechtstreeks raakt aan de privacy en het welbevinden van de belaagde en zal daardoor forse psychische belasting opleveren. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de zus van verdachte, zoals door haar voorgedragen ter terechtzitting in hoger beroep op 2 februari 2016, volgt dat dit ook het geval is.
Daarnaast heeft verdachte een politieambtenaar beledigd door hem in het gezicht te spugen. Dit is een zeer ergerlijk feit en bovendien heel onsmakelijk. Niet alleen was dit voor de betrokken politieambtenaar zeer grievend, maar ook heeft verdachte daarmee inbreuk gemaakt op het gezag van de politie.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.
Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheid dat uit het rapport van het PBC van 17 oktober 2014 blijkt dat verdachte voor wat betreft de door hem gepleegde belaging enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal, maar anders dan bepleit door de verdediging, ziet het hof echter wel aanleiding voornoemde gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk aan verdachte op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarde van een contactverbod met zijn zus te verbinden. Het hof zal daarbij, anders dan de rechtbank, een proeftijd van 3 jaren bepalen. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 3]
De benadeelde partij [betrokkene 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een totaalbedrag van € 1.536,87. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 713,87 aan materiële en immateriële schadevergoeding en € 200,00 aan vergoeding van kosten voor rechtsbijstand. De vordering is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering strekt in hoger beroep derhalve tot vergoeding van het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 1.536,87.
De vordering is door de verdediging niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [betrokkene 3] als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden het gevorderde bedrag van € 713,87 bestaande uit
€ 213,87 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voorts zal het hof verdachte veroordelen in de door de benadeelde partij gemaakte kosten voor rechtsbijstand, tot op heden begroot op € 823,00.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 4]
De benadeelde partij [betrokkene 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 308,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De rechtbank heeft de vordering voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. De vordering strekt in hoger beroep derhalve tot vergoeding van het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 308,00.
De vordering is door de verdediging niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [betrokkene 4] als gevolg van verdachtes onder 3 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 308,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 267, 285b, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
91 (eenennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [betrokkene 3] , één en ander met dien verstande dat onder dit contactverbod niet vallen contacten van of door tussenkomst van de advocaat van verdachte met genoemde persoon.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 3] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 713,87 (zevenhonderddertien euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 213,87 (tweehonderddertien euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten (van rechtsbijstand), tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 823,00 (achthonderddrieëntwintig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 3] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 713,87 (zevenhonderddertien euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 213,87 (tweehonderddertien euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.

Vordering van de benadeelde partij [betrokkene 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene 4] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 308,00 (driehonderdacht euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene 4] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 308,00 (driehonderdacht euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. F. van Es, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 16 februari 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.In de hierna volgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van Politie, Eenheid Oost-Brabant, District Meierij, D1-Districtelijke Opsporing, registratienummer PL2100-2014078147, op 17 september 2014 in de wettige vorm opgemaakt en gesloten door [verbalisant 1] , aspirant van politie, met bijlagen, bestaande uit in wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en/of geschriften, doorgenummerde pagina’s 1-163.