ECLI:NL:GHSHE:2016:5986

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
20-003136-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 september 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De feiten zijn als volgt: de verdachte heeft in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te Tilburg de aangever bedreigd door dreigende woorden te uiten, zoals 'ik maak je kapot' en 'ik vermoord je'. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft besloten het vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen. Het hof heeft vastgesteld dat de bedreiging wettig en overtuigend bewezen is, ondanks het verweer van de verdediging dat de bedreiging niet opzettelijk was. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 250,00, subsidiair 5 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding van € 100,00 toegewezen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003136-15
Uitspraak : 21 september 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 oktober 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-009739-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
volgens opgave van de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep verblijvende te [land] , op een onbekend adres.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken;
  • subsidiair -voor het geval het hof toch tot bewezenverklaring van het feit zou komen- dat zal worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij bepleit dat deze kan worden toegewezen tot een bedrag van ten hoogste € 150,00.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te Tilburg [voorletters] [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je kapot" en/of "ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 15 oktober 2014 te Tilburg [voorletters] [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd: "ik maak je kapot" en "ik vermoord je".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat deze van de ten laste gelegde bedreiging dient te worden vrijgesproken. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de verdachte de aangever [aangever] niet opzettelijk heeft bedreigd, aangezien de hij de ten laste gelegde uitingen heeft gedaan in een emotionele ontlading nadat hij door [aangever] in de wurggreep werd gehouden en niet, zoals de politierechter heeft overwogen, nadat hij door [aangever] was losgelaten en deze van de plaats van de worsteling wegliep.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan de politierechter en met de verdediging meent het hof dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden vastgesteld dat verdachte de dreigende uitspraken heeft gedaan nadat hij door [aangever] was losgelaten en deze van de plaats van de worsteling wegliep. Gelet op de tot het bewijs gebezigde aangifte van [aangever] acht het hof het aannemelijker dat verdachte de onderhavige uitlatingen heeft gedaan gedurende de worsteling met [aangever] .
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is onder meer vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
Voormelde uitlatingen: "ik maak je kapot" en "ik vermoord je", zijn in het algemeen bij uitstek geëigend om een dergelijke vrees bij de bedreigde op te wekken. Voorts zijn de omstandigheden waaronder die woorden zijn geuit, zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, dusdanig dat bij [aangever] die vrees ook redelijkerwijs kon ontstaan.
Door tijdens de onderhavige worsteling met [aangever] , onder de omstandigheden zoals die uit de gebezigde bewijsmiddelen naar voren komen, hem voormelde woorden toe te voegen, heeft de verdachte minst genomen welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij [aangever] de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou verliezen. Dat deze woorden tijdens een mogelijke emotionele ontlading zijn geuit, doet daaraan niet af. Derhalve is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever] opzettelijk heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof verwerpt het verweer.
II.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan, heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de mate waarin het bewezen verklaarde feit heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer;
  • de omstandigheid dat verdachte de bedreigende woorden heeft geuit, terwijl hij op dat moment, dan wel vlak daarvoor, door het slachtoffer in de wurggreep werd gehouden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
  • de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 26 juli 2016, waaruit blijkt dat hij wel eerder, maar niet ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld;
  • zijn overige persoonlijke omstandigheden, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheden dat verdachte volgens de raadsman woonachtig is in [land] , daar werk heeft gevonden en is aangevangen met een studie.
Het hof heeft voor de bepaling van de straf acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Voor de op te leggen straf ten aanzien van bedreiging geven de genoemde oriëntatiepunten als indicatie een geldboete van € 250,00.
Alle omstandigheden afwegende ziet het hof geen aanleiding om van bovengenoemd uitgangspunt af te wijken.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij het opleggen van de geldboete zal het hof op de voet van artikel 27, derde lid, Wetboek van Strafrecht, bevelen dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, te weten twee dagen, bij de uitvoering van de op te leggen geldboete daarop geheel in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van € 50,00 per dag.
Vordering van de benadeelde partij [voorletters] [aangever]
De benadeelde partij [aangever] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.235,00, bestaande uit een bedrag van € 935,00 voor geleden materiële schade en een bedrag van € 300,00 voor geleden immateriële schade.
Deze vordering is in het beroepen vonnis toegewezen tot een bedrag van € 200,00.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd bij de aanvankelijke vordering.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding
Ten aanzien van de gestelde schade als gevolg van het wegnemen door verdachte van een herenfiets, een dekbed, twee kussens, een stijltang, enkele handdoeken en kosten inwoning, is uit het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat deze door het bewezen verklaarde handelen van verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in dat gedeelte van haar vordering niet worden ontvangen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op een bedrag van
€ 100,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, en moet het te dien aanzien meer of anders gevorderde worden afgewezen.
Het hof ziet voorts aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 36f, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde geldboete in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van € 50,00 per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [voorletters] [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [voorletters] [aangever] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en
andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 oktober 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Aldus gewezen door
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, voorzitter,
mr. E.N. van der Spoel en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman en Y.L.J. Verhoeven, griffiers,
en op 21 september 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.