6.1.[appellanten c.s.] hebben geen grieven gericht tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten. Ook het hof gaat uit van deze feiten, die niet zijn betwist. Voorts staan nog enkele andere feiten als onbetwist tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a. a) Bij overeenkomst van 18 december 2002 hebben [appellanten c.s.] van Monumentenbeheer gekocht de woning gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De woning is op 11 maart 2003 aan [appellanten c.s.] geleverd.
b) Voorafgaand aan de levering is de woning in opdracht en voor rekening van Monumentenbeheer gerenoveerd.
c) De renovatie en de verkoop van de woning maakte onderdeel uit van een groter project, waarin ook de naast de woning gelegen panden [pand 1] en [pand 2] door Monumentenbeheer zijn gerenoveerd en verkocht aan derden.
d) Na de levering van de woning aan [appellanten c.s.] zijn er in de periode 2003/2004 in opdracht en voor rekening van Monumentenbeheer herstelwerkzaamheden verricht aan de woning, nadat [appellanten c.s.] omtrent gebreken hadden geklaagd. Vervolgens hebben [appellanten c.s.] bij brief van 18 april 2004 (prod. 10 cvr) aan Monumentenbeheer medegedeeld welke werkzaamheden volgens hen nog moesten worden uitgevoerd. Daarna heeft Monumentenbeheer in 2005 en 2006 (onder meer) werkzaamheden laten verrichten aan de achtergevel van de woning.
e) In hun brief van 3 maart 2009 (prod. 3 inl. dagv) aan Monumentenbeheer schrijven [appellanten c.s.] onder meer het volgende:
“Op 11 maart 2003 heeft de BV Monumentenbeheer [vestigingsnaam] bovengenoemd monumentenpand in eigendom overgedragen aan mijn echtgenote en mij. Al snel na onze intrek in het pand bleek, dat er tal van bouwkundige gebreken waren aan het pand, waarvan ik melding heb gemaakt bij het ingenieursbureau van de gemeente Middelburg, de instantie die zich in praktische zin met de restauratie heeft beziggehouden. (…)
Wel is de klacht over blijvende scheuren in de achtergevel behandeld: (…)
Inmiddels, bijna zes jaar verder, blijken er steeds meer problemen aan pleisterwerk, voegwerk, lood- en zinkwerken, nokvorsten en rottend houtwerk aan dakkapellen, kozijnen en dakbeschot. (…) Bij beide buurhuizen, [pand 1] en [pand 2] (zelfde restauratieproject) blijken zich overigens soortgelijke problemen voor te doen.
Ik verzoek u vriendelijk mij omgaand een bericht van ontvangst van deze brief te doen toezenden en ik verzoek u tevens nog deze maand een afspraak met mij te willen maken om op locatie een plan van herstel te bespreken en vast te stellen.”
f) Bij brief van 13 juli 2009 (prod. 5 inl. dagv) van (de advocaat van) Monumentenbeheer aan [appellanten c.s.] , heeft Monumentenbeheer zich op het standpunt gesteld dat zij niet aansprakelijk is voor de door [appellanten c.s.] in hun brief van 3 maart 2009 opgesomde gebreken aan de woning en dat zij om die reden niet zal overgaan tot (vergoeding van) het herstel van de bedoelde gebreken aan de woning.
g) [appellanten c.s.] hebben Monumentenbeheer bij brief van 26 januari 2012 van hun advocaat (prod. 7 inl. dagv) aansprakelijk gesteld voor in 2010 gemaakte herstelkosten met betrekking tot de woning.
6.2.1.In onderhavige procedure hebben [appellanten c.s.] in eerste aanleg - verkort weergegeven - gevorderd om Monumentenbeheer te veroordelen om aan [appellanten c.s.] een bedrag te betalen van € 20.664,32 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 20.244,04 vanaf 9 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
6.2.2.Aan die vordering hebben [appellanten c.s.] ten grondslag gelegd dat de woning die zij op 18 december 2002 van Monumentenbeheer hebben gekocht niet aan de overeenkomst beantwoordde door de aanwezigheid van diverse gebreken die na de levering van de woning aan het licht kwamen, zodat Monumentenbeheer verplicht is om de schade te vergoeden die [appellanten c.s.] daardoor hebben geleden. De schade die [appellanten c.s.] hebben geleden in verband met het herstel van die gebreken bedraagt volgens hen € 20.244,04.
6.2.3.Monumentenbeheer heeft de vordering van [appellanten c.s.] gemotiveerd betwist. Het hof zal hierna, voor zover van belang voor de bespreking van de grieven, nader ingaan op dit verweer.
6.2.4.In het eindvonnis van 8 oktober 2014 heeft de kantonrechter [appellanten c.s.] niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, omdat deze naar het oordeel van de kantonrechter inmiddels op grond van artikel 7:23 lid 2 BW is verjaard.