3.17.Op basis van het voorgaande komt het hof tot de volgende verdeling van de kosten voor de kinderen over beide ouders.
Met betrekking tot de periode vanaf 9 juli 2014 tot 1 november 2014
In deze periode is de man onderhoudsplichtig voor [jongmeerderjarige 2] , [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 1.094,56 / € 1.499,51 x € 1.488,56 = € 1.086,56.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 404,95 / € 1.499,51 x € 1.488,56 = € 401,99.
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen in deze periode een gedeelte van € 1.086,56 per maand ofwel € 271,64 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 401,99 per maand ofwel € 100,49 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
De man maakt aanspraak op zorgkorting.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten aanzien van [minderjarige 1] (tot 1 november 2014) en [minderjarige 3] een co-ouderschapsregeling geldt en dat rekening wordt gehouden met een zorgkorting van 35%.
Nu de behoefte van de kinderen in 2014 € 372,14 per kind per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 130,24 per maand.
Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] wordt verminderd met dit bedrag.
Ten aanzien van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] maakt de man aanspraak op een zorgkorting van 15%, daartoe stellende dat ten aanzien van deze kinderen weliswaar niet langer een co-ouderschapsregeling door partijen wordt uitgevoerd, maar dat ernaar gestreefd wordt een meer beperkte contactregeling op gang te krijgen.
De vrouw is van mening dat ten aanzien van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] geen zorgkorting van toepassing is, nu tussen de man en de kinderen in het geheel geen contact plaatsvindt.
Het hof is van oordeel dat, nu er feitelijk geen sprake is van enige vorm van contact tussen de man en [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] en van de daarbij behorende kosten in natura, er geen reden is om met een zorgkorting rekening te houden. Bijzondere omstandigheden die het hof tot een ander oordeel zouden moeten leiden, zijn gesteld noch gebleken.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 3] derhalve vast op een bedrag van € 141,40 per kind per maand. De man heeft de draagkracht om € 271,64 per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] , maar nu de vrouw in hoger beroep heeft verzocht om een bijdrage van € 200,- per kind per maand, zal het hof de bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] op dit laatste bedrag vaststellen.
Met betrekking tot de periode vanaf 1 november 2014 tot [geboortedatum jongmeerderjarige 2] 2015
Nu het hoofdverblijf van [minderjarige 1] met ingang van 1 november 2014 bij de man zal worden bepaald, zal de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [minderjarige 1] met ingang van die datum op nihil worden gesteld.
De man is in deze periode onderhoudsplichtig voor [jongmeerderjarige 2] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 1.094,56 / € 1.499,51 x € 1.116,42 = € 814,92.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 404,95 / € 1.499,51 x € 1.116,42 = € 301,49.
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen in deze periode een gedeelte van € 814,92 per maand ofwel € 271,64 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 401,99 per maand ofwel € 100,49 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
De zorgkorting ten aanzien van [minderjarige 3] beloopt een bedrag van € 130,24 per maand.
Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige 3] wordt verminderd met dit bedrag.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] derhalve vast op een bedrag van € 141,40 per maand. De man heeft de draagkracht om € 271,64 per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] , maar nu de vrouw in hoger beroep heeft verzocht om een bijdrage van € 200,- per kind per maand, zal het hof de bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] op dit laatste bedrag vaststellen.
Het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 948,15 / € 1.405,32 x € 1.125,36 = € 759,26.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 457,17 / € 1.405,32 x € 1.125,36 = € 366,09.
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen in deze periode een gedeelte van € 759,26 per maand ofwel € 253,08 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 366,09 per maand ofwel € 122,03 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
Nu de behoefte van [minderjarige 3] in 2015 € 375,12 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 131,29 per maand. Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige 3] wordt verminderd met dit bedrag.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] derhalve vast op een bedrag van € 121,79 per maand. De man heeft de draagkracht om € 253,08 per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] , maar nu de vrouw in hoger beroep heeft verzocht om een bijdrage van € 200,- per kind per maand, zal het hof de bijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige 2] en [minderjarige 2] op dit laatste bedrag vaststellen.
Met betrekking tot de periode met ingang van [geboortedatum jongmeerderjarige 2] 2015
Nu partijen het erover eens zijn dat [jongmeerderjarige 2] met ingang van zijn meerderjarigheid in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien, zal de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [jongmeerderjarige 2] met ingang van [geboortedatum jongmeerderjarige 2] 2015 op nihil worden gesteld.
In deze periode is de man onderhoudsplichtig voor [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
Het eigen aandeel van de man bedraagt:
€ 948,15 / € 1.405,32 x € 750,24 = € 506,17.
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt:
€ 457,17 / € 1.405,32 x € 750,24 = € 244,06.
Derhalve komt van de totale behoefte van de kinderen in deze periode een gedeelte van
€ 506,17 per maand ofwel € 253,08 per kind per maand voor rekening van de man en een gedeelte van € 244,06 per maand ofwel € 122,03 per kind per maand voor rekening van de vrouw.
Nu de behoefte van [minderjarige 3] in 2015 € 375,12 per maand bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van € 131,29 per maand. Het hiervóór berekende eigen aandeel van de man in de
behoefte van [minderjarige 3] wordt verminderd met dit bedrag.
Het hof stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 3] derhalve vast op een bedrag van € 121,79 per maand. De man heeft de draagkracht om € 253,08 per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[minderjarige 2] , maar nu de vrouw in hoger beroep heeft verzocht om een bijdrage van € 200,- per kind per maand, zal het hof de bijdrage ten behoeve van [minderjarige 2] op dit laatste bedrag vaststellen.