ECLI:NL:GHSHE:2016:72

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
14 januari 2016
Zaaknummer
200 171 324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder in een complexe ouderschapskwestie

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun kinderen. De vader, wonende in Duitsland, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2015 aangevochten, waarin het gezamenlijk gezag werd beëindigd en het gezag aan de moeder werd toegewezen. De vader betwist dat de gronden voor beëindiging van het gezamenlijk gezag zijn voldaan en stelt dat hij constructief heeft geprobeerd te communiceren met de moeder over de hulpverlening voor de kinderen. De moeder daarentegen stelt dat de vader onvoldoende meewerkt en dat de communicatie tussen hen problematisch is, wat in het belang van de kinderen een eenhoofdig gezag noodzakelijk maakt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 november 2015 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de GI. Het hof heeft vastgesteld dat er al jarenlang sprake is van een problematische situatie tussen de ouders, die niet in staat zijn om op een goede manier met elkaar te communiceren. De vader heeft echter aangegeven dat hij achter de hulpverlening staat en bereid is om de moeder een coördinerende rol te laten vervullen.

Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank in eerste aanleg op basis van onjuiste informatie heeft geoordeeld en dat er geen bewijs is dat de vader het nemen van beslissingen over de kinderen in de weg heeft gestaan. Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 januari 2016
Zaaknummer: 200.171.324/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/287684 / FA RK 14-6750
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J. Langerhuizen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. J.A.N. Lap.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant, hierna: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging: ’s-Hertogenbosch, hierna: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 juni 2015, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en daarbij opnieuw rechtdoende het verzoek van de moeder af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 juli 2015, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel dit beroep af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van deze procedure.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 november 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Langerhuizen;
-de moeder, bijgestaan door mr. Lap;
-de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
-de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting 2] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 16 juni 2015, waarin deze het hof bericht niet over recente rapportage te beschikken.
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 4 november 2015;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 november 2015;

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 3 september 2004 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Duitsland).
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 10 oktober 2008 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 11 februari 2009 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking is tussen de vader en de kinderen een contactregeling vastgesteld, zoals in die beschikking is weergegeven.
3.3.
Bij beschikking van 1 mei 2009 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch bepaald dat de vader recht heeft op omgang met de kinderen eenmaal per twee weken van zaterdag 09.30 uur tot zondag 16.30 uur en daarnaast vanaf 2010 gedurende de helft van de schoolvakanties en de feestdagen.
3.4.
De kinderen stonden van 19 juli 2012 tot 19 juli 2015 onder toezicht van de GI.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen beëindigd en bepaald dat het gezag over deze kinderen voortaan aan de moeder alleen toekomt en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.6.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De vader voert – kort samengevat – het volgende aan.
Aan de gronden voor beëindiging van het gezamenlijk gezag is niet voldaan. De vader onderschrijft dat bij beide kinderen sprake is van forse problematiek en dat zij hiervoor behandeling nodig hebben. De vader betwist echter dat die behandeling niet heeft kunnen aanvangen als gevolg van de problematische communicatie tussen partijen. De vader heeft onmiddellijk zijn schriftelijke toestemming verleend voor de behandeling bij eetkliniek SeysCentra nadat hem daarom was verzocht. Vervolgens heeft men doen voorkomen dat de vader nog geen toestemming had verleend. De behandeling is inmiddels gestart. De vader heeft er geen enkel probleem mee indien de moeder in het kader van de hulpverlening aan de kinderen een coördinerende rol op zich neemt. De vader heeft getracht op constructieve wijze met de moeder te communiceren om eensgezind te worden ten aanzien van de hulpverlening, hetgeen Karakter als voorwaarde had gesteld. De moeder weigerde echter met de vader in gesprek te gaan.
De vader heeft voornamelijk problemen ondervonden (in de communicatie) met de gezinsvoogd. De vader verwijst naar de uitspraak van de klachtencommissie van de GI, die hem op 26 maart 2015 is toegezonden. Hieruit blijkt dat de problemen in de communicatie tussen partijen ten onrechte volledig bij de vader worden neergelegd, terwijl uit de stukken blijkt dat hierin ook de gedragingen van de moeder een grote rol spelen. Door het eenzijdig bij de vader neerleggen van het communicatieprobleem, heeft de GI onzorgvuldig gehandeld. Bovendien heeft de rechtbank uit de onjuiste verklaringen van de gezinsvoogd ter zitting conclusies getrokken. Vrijwel alle klachten van de vader tegen de GI c.q. de heer [vertegenwoordiger van de stichting 1] (de gezinsvoogd) zijn gegrond verklaard. Het komt niet vaak voor dat partijdigheid van de gezinsvoogd wordt vastgesteld. De vader heeft door die partijdigheid geen eerlijke kans gehad.
De vader heeft grote problemen met de aanpak van de moeder. Zij heeft van meet af aan geprobeerd geen contactregeling van de grond te laten komen en ernaar toegewerkt om de vader het gezag te ontnemen. Zij weigert op deugdelijke wijze te communiceren met de vader en zij legt ten onrechte redelijke verzoeken van de vader om informatie en dergelijke te verstrekken naast zich neer. Indien het eenhoofdig gezag in stand blijft, verliest de vader de mogelijkheid om zelf rechtstreeks bij derden informatie over de kinderen op te vragen.
De kinderen zitten niet klem. De vader heeft zich afzijdig gehouden. Hij is niet langs geweest en heeft geen onrust veroorzaakt. De onrust waar de kinderen last van hebben heeft de moeder veroorzaakt. Eenhoofdig gezag gaat daar niets aan veranderen.
De rechtbank gaat er voorts ten onrechte vanuit dat de communicatie tussen partijen niet binnen afzienbare tijd zal verbeteren en dat er geen sprake is van een constructieve communicatie tussen de vader en de hulpverlening. De vader gaat ervanuit dat als de GI thans adequater en pro-actiever gaat optreden, de communicatie tussen partijen kan worden verbeterd.
3.8.
De moeder voert – kort samengevat – het volgende aan.
De vader heeft onvoldoende onderbouwd waarom niet aan de gronden voor beëindiging van het gezamenlijk gezag is voldaan. De vader heeft na inmenging van de GI en met de nodige vertraging toestemming gegeven voor de behandeling van de kinderen bij Karakter. Karakter heeft het belang van de continuïteit van de samenwerking benadrukt en geoordeeld dat de moeder de taak van coördinator, die de regie voert over het gehele proces van hulpverlening en de noodzakelijke middelen, op zich kan nemen. Karakter heeft de behandeling nog niet willen starten vanwege het risico dat de problemen tussen de ouders de behandeling op enig moment zouden frustreren. Eetkliniek SeysCentra heeft voorts expliciet aangegeven alleen de behandeling te willen starten als er eenhoofdig gezag is. In het algemeen is het zo dat er tussen de ouders een structureel verschil van mening bestaat over de vorm en inhoud van de hulpverlening. Volgens de moeder dient het belang van de kinderen bij behandeling van hun problematiek thans voorop te staan en vraagt dat belang dat de moeder alleen met het gezag wordt belast. De kinderen zitten klem tussen de ouders vanwege de beroerde communicatie tussen hen. De ouders zijn niet in staat een goede invulling te geven aan gezamenlijk ouderschap. De raad heeft in zijn schrijven d.d. 2 juni 2015 onder meer verklaard dat in oktober 2014 door de hulpverlening is vastgesteld dat het verbeteren van de communicatie als doel niet haalbaar is en dat hierin binnen afzienbare termijn ook geen verbetering zal komen.
Een en ander wordt niet anders doordat de klacht van de man tegen de GI c.q. de gezinsvoogd gegrond is verklaard. De relatie van de vader met de hulpverlening is niet zonder meer van belang voor de beoordeling van de vraag of aan de gronden voor eenhoofdig gezag is voldaan. Bovendien heeft de klachtencommissie tevens geoordeeld dat de vader blijkbaar niet in staat is zodanig op zichzelf te reflecteren dat hij zich realiseert dat zijn voortdurende kritiek de werkrelatie met de hulpverleners onder druk zet. Een ambulant gezinshulpverlener heeft zich laten vervangen wegens bedreigingen door de vader en een tweede gezinsvoogd is aan de zaak toegevoegd. De rechtbank heeft overigens ook geoordeeld dat het weliswaar niet alleen aan de vader te wijten is, maar wel dat de vader een grote rol heeft in de problemen.
De moeder betwist dat zij de verzoeken van de vader om informatie naast zich neerlegt. De moeder verwijst onder meer naar hetgeen Oosterpoort daarover heeft opgemerkt in de eindevaluatie en de bewijsstukken die zij ter zake heeft overgelegd. De toelichting op de stelling van de vader dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij de moeder op ernstige wijze diskwalificeert, is in feite weer een diskwalificatie.
Tussen partijen is al sinds de echtscheiding sprake van slechte communicatie. De vader licht niet toe hoe hij zijn rol ziet bij het verbeteren van de communicatie op korte termijn. Door verwijten naar de GI te maken, miskent hij dat de fouten primair bij de ouders zelf liggen.
Contact tussen de vader en de kinderen behoort in de toekomst wellicht tot de mogelijkheden. De ontwikkeling van de kinderen dient echter eerst op de rit te komen. Dat belang dient te prevaleren.
3.9.
De GI heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De ondertoezichtstelling is beëindigd omdat de doelen van de ondertoezichtstelling niet waren behaald en men niet de verwachting had dat die doelen nog behaald zouden worden. De GI heeft daarbij vastgesteld dat de moeder de verantwoordelijkheid neemt voor de opvoeding van en de hulpverlening voor de kinderen.
De GI heeft naar aanleiding van de uitkomst van de klachtenprocedures het interne beleid in situaties als de onderhavige aangepast. De klachten waren met name gericht op de bejegening door de heer [vertegenwoordiger van de stichting 1] jegens de vader. Het is nooit de intentie van de heer [vertegenwoordiger van de stichting 1] geweest op zaken te verdraaien. De heer [vertegenwoordiger van de stichting 1] begrijpt echter dat er een bepaald beeld is ontstaan van de hulpverlening van de GI door de uitspraken van de klachtencommissie. Wat in deze procedure minder belicht is, maar wel het geval is geweest is dat gedurende de ondertoezichtstelling de moeder ook weleens een andere visie heeft gehad dan de gezinsvoogden.
Volgens de GI staat de hulpverlening aan de kinderen centraal. In dit kader moeten ouders in staat zijn om op emotie-neutrale wijze met elkaar te communiceren. Dit is echter niet gelukt.
3.10.
De raad heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De problematiek tussen de ouders is een gegeven. Gedwongen hulpverlening heeft niet geleid tot vermindering van die problematiek. De kinderen hebben rust en duidelijkheid nodig terwijl de ouders het over niets eens zijn en niet met elkaar kunnen communiceren over de kinderen. Eenhoofdig gezag is volgens de raad de enige mogelijkheid om de benodigde rust te creëren. Dat er geen contact is tussen de vader en de kinderen is niet goed. De raad kan niet beoordelen in hoeverre daar meer aandacht voor had moeten zijn.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Het hof stelt vast dat de moeder en de vader na de echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen zijn blijven uitoefenen.
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.3.
Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt niet zonder meer mee dat in het belang van de kinderen het ouderlijk gezag aan één van de ouders moet worden toegekend. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de kinderen kunnen voordoen, zodanig dat zij niet klem of verloren raken tussen de ouders.
3.11.4.
Het hof stelt voorop dat al jarenlang sprake is van een zeer problematische situatie tussen de ouders. Zij zijn niet in staat op goede wijze met elkaar te communiceren.
Voor de kinderen, die als gevolg van hun eigen problematiek zeer kwetsbaar zijn, is het van belang dat de problemen tussen de ouders niet in de weg staan aan (de continuïteit van) de behandeling die zij hard nodig hebben. De moeder verzoekt om die reden het gezamenlijk gezag te beëindigen.
Ter zitting van het hof is gebleken dat partijen in bepaalde opzichten diametraal tegenover elkaar staan, bijvoorbeeld wat betreft de vraag wie verantwoordelijk is voor het niet behalen van de doelen van de ondertoezichtstelling en het in stand houden van de (communicatie)problemen tussen hen. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder echter niet onderbouwd dat de vader daadwerkelijk het nemen van concrete beslissingen (over de behandeling van en de hulpverlening voor de kinderen) in de weg heeft gestaan.
3.11.5.
Het hof stelt, na bestudering van de inhoud van de bestreden beschikking en de door de man in hoger beroep in het geding gebrachte stukken van de klachtencommissie van de GI, vast dat de rechtbank in eerste aanleg op onjuiste wijze door de GI is geïnformeerd en op basis van die informatie conclusies heeft getrokken – onder meer dat de behandeling van de kinderen niet van start heeft kunnen gaan doordat de communicatie tussen de ouders uiterst problematisch verloopt en dat er geen sprake is van een constructieve communicatie tussen de vader en de hulpverlening – die hebben geleid tot de beslissing om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Uit de uitspraak van de klachtencommissie d.d. 19 oktober 2015 blijkt bijvoorbeeld dat de vader (op eerste verzoek) op 8 april 2014 mondeling toestemming heeft gegeven voor de behandeling van [minderjarige 2] in de eetkliniek SeysCentra, wat in eerste instantie voldoende bleek te zijn, maar dat de gezinsvoogd ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat de vader pas zijn toestemming heeft gegeven na dreiging met juridische stappen.
Het hof stelt voorts vast dat, zoals ook de klachtencommissie heeft vastgesteld, uit de stukken niet blijkt dat de vader niet in staat is gebleken om op neutrale wijze met de moeder te communiceren. Uit de eindevaluatie van Oosterpoort van 29 oktober 2015 blijkt dat de vader zich onthoudt van storende gedachten in de berichtgeving naar moeder, terwijl de gezinsvoogd ter zitting van de rechtbank heeft verklaard dat het de vader niet lukt om “zonder storende dingen met moeder te communiceren”.
3.11.6.
De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij achter de hulpverlening van Karakter en SeysCentra staat en dat hij ermee kan instemmen dat de moeder een coördinerende rol krijgt c.q. behoudt in het kader van de hulpverlening voor de kinderen en hij heeft toegezegd zich ook in de toekomst terughoudend te zullen opstellen bij het nemen van beslissingen die de kinderen aangaan. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om aan deze toezegging te twijfelen.
3.11.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet het hof geen reden tot beëindiging van het gezamenlijk gezag. Van een situatie dat de kinderen klem en verloren dreigen te raken is niet gebleken en beëindiging van het gezamenlijk gezag is ook niet anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk. Het hof acht het, in tegendeel, van belang dat het uitgangspunt dat ouders met het gezamenlijk gezag zijn belast, gehandhaafd blijft, waarbij het hof nog opmerkt dat het hof zich, op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting, niet aan de indruk heeft kunnen onttrekken dat de moeder, eenmaal belast met het eenhoofdig gezag, de kinderen verder uit het leven van de vader zal willen bannen.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de moeder alsnog afwijzen.
3.13.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 22 april 2015;
en opnieuw rechtdoende:
wijst het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (Duitsland),
te beëindigen en haar met het eenhoofdig gezag te belasten alsnog af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.J. van Laarhoven en A.J.F. Manders en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.