In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende partneralimentatie na een echtscheiding. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.P. Sigmond, heeft de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 november 2014, aangevochten. In deze beschikking werd het verzoek van de appellante om partneralimentatie afgewezen. De appellante verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de verweerster, vertegenwoordigd door advocaat mr. V.C.C. Luijten, € 2.000,- per maand aan partneralimentatie dient te betalen, met ingang van de datum van het verzoek of een door het hof te bepalen datum.
De mondelinge behandeling vond plaats op 28 januari 2016, waarbij de verweerster en haar advocaat niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken, waaronder het V6-formulier van de appellante en het V8-formulier van de verweerster. De appellante en de verweerster waren op 31 oktober 2010 met elkaar gehuwd. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken, welke op 7 mei 2015 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De appellante was het niet eens met de afwijzing van haar verzoek om partneralimentatie.
Het hof heeft de draagkracht van de verweerster beoordeeld, waarbij bleek dat er sprake was van een aanzienlijke schuldenlast, voortvloeiend uit een onderneming die voorheen als vennootschap onder firma door beide partijen werd gedreven. De verweerster had geen verweer gevoerd in hoger beroep, maar had aangegeven dat zij wegens medische omstandigheden niet in staat was om te verschijnen. Het hof concludeerde dat de verweerster geen draagkracht had om enige bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de appellante te voldoen. Daarom werd de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.