ECLI:NL:GHSHE:2016:83

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2016
Publicatiedatum
18 januari 2016
Zaaknummer
F 200.173.047/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake eenhoofdig gezag over kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin haar verzoek om eenhoofdig gezag over de kinderen werd afgewezen. De moeder, die sinds juni 2011 gescheiden leeft van de vader, heeft verzocht om het gezag over de kinderen alleen aan haar toe te kennen, omdat er geen communicatie meer is tussen de vader en de kinderen. De rechtbank had eerder bepaald dat er geen contact mocht zijn tussen de vader en de kinderen, en de moeder stelt dat de vader zijn ouderlijke verantwoordelijkheden verzaakt. De mondelinge behandeling vond plaats op 1 december 2015, waarbij de raad voor de Kinderbescherming aanwezig was. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden en de raad te verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de situatie van de kinderen en de mogelijkheden voor gezag. De beslissing van het hof is pro forma aangehouden tot 20 mei 2016, in afwachting van het rapport van de raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 januari 2016
Zaaknummer: F 200.173.047/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/191470 / FA RK 14-1437
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Dronkers,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 22 april 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 juli 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover daarbij haar verzoek tot verkrijging van het eenhoofdig gezag over de kinderen is afgewezen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de moeder alleen zal worden belast met het gezag over de kinderen.
Verder heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking in stand te laten voor zover daarbij is bepaald dat er geen contact zal plaatsvinden tussen de kinderen en de vader met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties.
2.2.
De vader heeft geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de advocaat van de moeder;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
Partijen zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 januari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 7 september 2004 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] .
Partijen leven sinds juni 2011 gescheiden. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
Uit de inhoud van het dossier is gebleken dat het laatste contact tussen de vader en de kinderen heeft plaatsgevonden op 30 april 2014. Bij beschikking van 22 april 2015 (tevens de bestreden beschikking) heeft de rechtbank bepaald dat er vooralsnog geen contact zal zijn tussen de vader en de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 26 februari 2015 heeft de rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans relevant, het verzoek van de moeder om na echtscheiding alleen met het gezag over de kinderen te worden belast, afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan het gegeven dat van enige communicatie tussen partijen geen sprake is, noch zal zijn. Verder weigert de vader mee te werken aan begeleiding om tot een zorgregeling te komen. Sterker nog, de vader heeft de rechtbank laten weten af te willen zien van enig contact met de kinderen omdat hij begeleide omgang afwijst, en is op zijn eigen verzoek niet langer betrokken bij hun verzorging en opvoeding. Herstel van contact acht de moeder daarom niet te realiseren in de toekomst. De moeder en de kinderen hebben sinds eind april 2014 niets meer van de vader vernomen.
Het gebrek aan communicatie maakt het voeren van gezamenlijk gezag volstrekt onmogelijk, temeer nu de vader geen contact met de kinderen heeft. De minimale noodzakelijke basis voor een gezamenlijke gezagsuitoefening ontbreekt. De moeder wijst in dit kader op vier vergelijkbare uitspraken: twee van de rechtbank Groningen (24-09-2009 en 29 november 2011), één van dit gerechtshof (18 juli 2013) en tenslotte van de rechtbank Limburg (11 oktober 2013).
De enkele toezegging van de vader dat hij de uitoefening van het gezamenlijk gezag niet zal belemmeren en medewerking zal verlenen, is gezien de voorgeschiedenis volstrekt ongeloofwaardig en onuitvoerbaar. Het verleden wijst immers uit dat communicatie tussen partijen onmogelijk was op het moment dat zij werden bijgestaan door professionele hulpverleners en de vader nog af en toe contact had met de kinderen. De moeder verwacht verder dat de kinderen veelvuldig klem zullen komen te zitten tussen de ouders, zeker in verband met de familiebezoeken naar het buitenland. Vader onttrekt zich volledig aan zijn ouderlijke verantwoordelijkheid.
3.5.
De raad heeft ter zitting van het hof aangegeven dat de vader zich steeds meer terug lijkt te trekken en zijn ouderlijke plicht en verantwoordelijkheden verzaakt. Hoewel de kinderen te kennen hebben gegeven contact met de vader te wensen, is de vader (ook) niet ingegaan op het aanbod van de volwassen dochter van partijen om een begeleidende rol te spelen in hervatting van zijn contacten met de kinderen. De raad vraagt zich af of de vader in staat is om op verantwoorde wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag en biedt in dat kader aan om hiernaar nader onderzoek te verrichten.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, waarbij het hof tevens in aanmerking neemt dat zowel de moeder als de vader hebben nagelaten de zitting in hoger beroep bij te wonen om de bij het hof levende vragen te beantwoorden. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de vraag of de belangen van de kinderen het meest zijn gediend met handhaving van het gezamenlijk gezag dan wel met de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de moeder, zulks in het licht van de wettelijke criteria die daarbij in acht te nemen zijn .
3.6.2.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.

4.De beslissing

Het hof:
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.6.1. is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaat van de moeder en de vader;
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan tot 20 mei 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en A.M.M. Hompus en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2016.