De advocaat-generaal heeft gevorderd, na wijziging van de tenlastelegging, dat het hof het beroepen vonnis, voor zover dat aan zijn oordeel is onderworpen, zal vernietigen en de verdachte zal vrijspreken van het onder 1A primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1A uiterst subsidiair (diefstal in vereniging gepleegd) en onder 1B (roekeloosheid) ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
1A
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade, althans na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en met die voorbedachte rade, althans na dat beraad en overleg, met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte en/of zijn mededader bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte en/of zijn mededader bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer] zich bevond terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
Uiterst subsidiair, althans indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen brandslangen en/of brandhaspels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, met een auto is/zijn ingereden op, althans zijn gebotst tegen die [slachtoffer] , althans tegen een hekwerk, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een kneuzing van de hersenstam en/of een gebroken schouder en/of een gebroken bekken en/of een of meer gebroken rib(ben) en/of een kneuzing van de longen heeft bekomen;
1B
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verkeersdeelnemer met een motorrijtuig (personenauto), (als bestuurder), rijdende over de weg, Gielekespad, gelegen aan de weg Het Woud/Heesterseweg, althans een weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn en/of zijn mededader schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, onbesuisd af te rijden op een hek dat op dat moment werd gesloten door [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een kneuzing van de hersenstam en/of een gebroken schouder en/of een gebroken bekken en/of een kneuzing van de longen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] de auto bestuurde, dat hij ( [medeverdachte] ) na de aanrijding, toen de auto bij de Heesterseweg kwam, tegen [verdachte] heeft gezegd: “Hier linksaf”, omdat hij in de richting van Geffen wilde rijden (dossierpagina 77);
De [getuige 1] , die bij het pannenkoekenhuis zat en heeft gezien dat daar in de buurt door twee jongens een auto werd achtergelaten, heeft bij de politie het volgende verklaard: “Een jongen met een beige shirt stapte aan de bijrijderskant uit. Vanaf de bestuurdersplaats stapte een jongen met een zwart/witte leren jas, een race-jack” uit (dossierpagina 460). Verder heeft deze getuige verklaard dat hij met de fiets achter beide jongens is aangereden, dat hij eerst de jongen met het motorjack heeft aangesproken over de achtergelaten auto, dat die jongen hem verwees naar de andere jongen, dat hij (getuige) bij die andere jongen sleutels in diens broekzak hoorde en dat hij dat raar vond omdat hij zeker wist dat die jongen met het beige shirt niet de bestuurder was (dossierpagina 461-462);
De [getuige 2] , die eveneens bij het pannenkoekenhuis was, heeft 8 november 2010 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard: “De jongen die aan de passagierszijde van de auto uitstapte liep naar de achterklep van de auto en opende deze. De persoon die aan de bestuurderszijde zat, stapte toen ook uit. Deze jongen had een motorjack aan. Er is over gesproken dat de persoon die niet aan de bestuurderszijde is uitgestapt in het bezit was van de autosleutels. Dat vonden we vreemd.”;
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] en hijzelf bij het pannenkoekenhuis zijn uitgestapt en dat [verdachte] hem toen de autosleutels heeft gegeven en dat hij, [medeverdachte] , de kofferbak heeft geopend om te kijken of er iets lag om een autoruit mee in te slaan (dossierpagina 87);
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die avond een motorjack droeg (dossierpagina 128);
Aangever [benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf het moment dat de personenauto voor de slagboom stopte en vervolgens is doorgereden naar de uitgang nagenoeg continu zicht heeft gehad op in ieder geval de linkerzijde - de bestuurderskant - van de auto en toen niemand heeft zien in- of uitstappen kort voor het moment dat de auto weer met hoge snelheid wegreed bij de slagboom (dossierpagina’s 320 t/m 322);
[medeverdachte] noch verdachte heeft verklaard dat ze tussen het moment van de aanrijding met het slachtoffer en het moment dat ze in de buurt van het pannenkoekenhuis de auto hebben verlaten, van plaats hebben gewisseld.
Op grond van g. moet worden aangenomen dat degene die aan het einde van de rit nabij het pannenkoekenhuis uitstapte aan de bestuurderskant, ook de bestuurder was op het moment van de aanrijding met het slachtoffer.
De onder a bedoelde verklaring van [medeverdachte] - inhoudende dat hij een aanwijzing gaf voor de te nemen richting - ligt niet voor de hand als hijzelf op dat moment de bestuurder van de auto was geweest.
De waarnemingen van getuige [getuige 2] (c) passen precies in de verklaring van [medeverdachte] als weergegeven onder d en versterken daarmee de geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte] .
De getuigen [getuige 1] (b) en [getuige 2] (c) zeggen beiden dat ze de jongen met het motorjack hebben zien uitstappen aan de bestuurderskant. Zij hebben hun herinnering verankerd doordat ze met elkaar besproken hebben dat het vreemd was dat de jongen die aan de bestuurderskant was uitgestapt niet de autosleutels in zijn bezit had. Verdachte was de jongen met het motorjack (e).
Getuige [benadeelde] (f) heeft niet gezien dat bij/na de slagboom iemand aan de bestuurderskant is ingestapt. Weliswaar staat niet vast dat [benadeelde] onafgebroken de auto bij de slagboom in het zicht heeft gehouden, maar zijn verklaring biedt in ieder geval geen ondersteuning voor de lezing van verdachte dat [medeverdachte] daar van buitenaf achter het stuur is gestapt.
De centrale vraag in deze zaak is of verdachte een aanrijding heeft kunnen voorkomen op het moment dat hij het (latere) slachtoffer bij het schuifhek zag staan. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. De hiervoor vastgestelde omstandigheden dat verdachte heeft gereden met een snelheid van - minimaal - 50km/u en dat hij de poort en het slachtoffer pas heeft gezien op het moment dat hij ongeveer 10 meter daar vandaan was, maken dat een aanrijding (nagenoeg) onvermijdelijk is geweest. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen hetgeen in zijn algemeenheid bekend kan worden geacht met betrekking tot de reactietijd van een bestuurder en remweg van een voertuig. Bij een snelheid van 50 km/u legt men iedere seconde een afstand van ongeveer (50/3,6 =) 13,9 meter af. Een alerte bestuurder heeft een reactietijd van ongeveer één seconde om op de rem te trappen.
Bij een snelheid van 50 km/u heeft men dus al 13,9 meter afgelegd voordat begonnen wordt met remmen. Voorts is de remafstand bij 50 km/u nog eens 12 meter.
1B
hij op 23 mei 2010 te Oss, als verkeersdeelnemer met een motorrijtuig (personenauto), als bestuurder, rijdende over de weg, Gielekespad, gelegen aan de Heesterseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met hoge snelheid af te rijden op een hek dat op dat moment werd gesloten door [slachtoffer] , waardoor bij die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en een kneuzing van de hersenstam en een gebroken schouder en gebroken bekken en een kneuzing van de longen, is ontstaan.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De gebezigde bewijsmiddelen laten het volgende beeld zien:
Uit vrees voor een aanhouding is verdachte met de auto van medeverdachte [medeverdachte] met hoge snelheid (minimaal 50 km/u) over het Gielekespad in de richting van de uitgang van het recreatieterrein De Geffense Plas gereden. Verdachte was niet in bezit van een voor deze auto geldig rijbewijs en had geen rijervaring met deze auto. Hij reed bovendien op de verkeerde weghelft en heeft dus niet zoveel mogelijk rechts gehouden. Kort voor de uitgang (ter hoogte van de schuifpoort) buigt de weg naar links, hetgeen bij verdachte kennelijk niet tot aanpassen van zijn snelheid heeft geleid. Verdachte heeft immers verklaard dat ze bij het naderen van de poort ongeveer 20 km/u harder hebben gereden dan op het parkeerterrein. Ten tijde van het incident was het ter plaatse schemerig, terwijl de door verdachte bestuurde auto geen verlichting voerde. De weg ter plaatse werd omgeven door blad dragende struiken en bomen.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij de poort pas zag toen de auto de poort op een afstand van tien meter was genaderd.
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen indien sprake is van een zodanige van buiten komende druk, dwang of drang, dat de verdachte daartegen geen weerstand kon bieden, dan wel dat het bieden van weerstand daartegen redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Het hof acht weliswaar op basis van de inhoud van het dossier aannemelijk geworden dat verdachte in paniek is geweest na de betrapping door [benadeelde] , maar dat levert naar het oordeel van het hof geen dusdanige psychische dwang op dat verdachte daartegen in het geheel geen weerstand kon bieden, in die zin dat hij ten tijde van de bewezen verklaarde delicten in het geheel geen handelingsalternatieven meer had. Het hof wijst in dit verband op de omstandigheid dat de verdachten er voor hebben gekozen om zich aan een mogelijke aanhouding te onttrekken. Tijdens de vlucht hebben beide verdachten welbewust handelingen verricht, zoals het stoppen voor de slagboom, uitstappen, openen van de slagboom en het naar de uitgang van het terrein rijden. Gelet op voornoemde handelingen is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte onder een dusdanige psychische drang stond dat hij daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden.
De verdachte heeft reeds op 11 oktober 2012 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan op 11 november 2014, oftewel 25 maanden na de datum waarop beroep in cassatie is ingesteld, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die een dergelijke overschrijding rechtvaardigen.
Na de terugwijzing door de Hoge Raad heeft het hof in 16 maanden, te weten eerst op 15 maart 2016, arrest gewezen, als gevolg waarvan sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.