ECLI:NL:GHSHE:2016:918

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 maart 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
20-003592-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanrijding met zwaar lichamelijk letsel en diefstal van brandslangen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanrijding die plaatsvond op 23 mei 2010 te Oss, waarbij de verdachte, samen met een medeverdachte, betrokken was bij de diefstal van brandslangen en vervolgens met een auto tegen een slachtoffer aanreed. De verdachte werd eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, maar het hof heeft het vonnis gedeeltelijk vernietigd. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot moord en andere opzetdelicten, omdat het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor (voorwaardelijk) opzet. Het hof concludeerde dat de aanrijding niet kon worden voorkomen, gezien de snelheid van de auto en de korte afstand tot het slachtoffer op het moment van de aanrijding. De verdachte werd wel schuldig bevonden aan diefstal en aanmerkelijke onvoorzichtigheid in het verkeer, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De straf werd aangepast, waarbij het hof een taakstraf van 90 uren oplegde en de verdachte de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor twee jaar ontzegde, met een voorwaardelijke straf.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-003592-14
Uitspraak: 15 maart 2016
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad - op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 10 maart 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-849322-10 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd -:
  • feit 1 meer subsidiair: diefstal door twee of meer verenigde personen;
  • feit 2 subsidiair: poging tot gekwalificeerde doodslag, voorafgegaan door diefstal door twee of meer verenigde personen;
  • feit 3: overtreding van artikel 7 Wegenverkeerswet 1994.
veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis op 21 maart 2011 onbeperkt hoger beroep ingesteld. De op 1 april 2011 ingekomen appelschriftuur van de officier van justitie vermeldt dat hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis, meer specifiek tegen de vrijspraken van hetgeen onder 1 (subsidiair en meer subsidiair) ten laste is gelegd. Vervolgens heeft de officier van justitie volgens de akte partiële intrekking hoger beroep op 12 september 2012 het ingestelde hoger beroep tegen het vonnis partieel ingetrokken voor zover het betreft de feiten 2 en 3.
Omvang van het hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad
Met vernietiging van het in de aanhef van dit arrest genoemde vonnis van de meervoudige strafkamer in de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 10 maart 2011, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, heeft dit hof bij arrest van 1 oktober 2012 - na wijziging van de tenlastelegging - de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden ter zake feit 1A en 1B en de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Naar aanleiding van een namens de verdachte tegen het arrest van het hof van 1 oktober 2012 ingesteld beroep in cassatie heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 11 november 2014, nr. S 12/04897, het arrest van het hof vernietigd. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar het hof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft betrekking op het gedeelte van het vonnis dat na deze terugwijzing thans nog aan het oordeel van het hof is onderworpen, met dien verstande dat het gerechtshof hierna tevens voor de overige, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten, gelet op artikel 423, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, na te melden beslissing zal nemen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd, na wijziging van de tenlastelegging, dat het hof het beroepen vonnis, voor zover dat aan zijn oordeel is onderworpen, zal vernietigen en de verdachte zal vrijspreken van het onder 1A primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde, bewezen zal verklaren hetgeen aan verdachte onder 1A uiterst subsidiair (diefstal in vereniging gepleegd) en onder 1B (roekeloosheid) ten laste is gelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 dagen met aftrek van voorarrest, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof, gelet op het bepaalde in artikel 423, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, de straf voor het door de eerste rechter onder 2 en 3 bewezen verklaarde feit zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 365 dagen.
Door de verdediging is bepleit dat:
  • verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1A primair, subsidiair, meer subsidiair, uiterst subsidiair en onder 1B ten laste gelegde;
  • indien het hof tot een bewezenverklaring komt, ontslag van alle rechtsvervolging zal volgen wegens psychische overmacht;
  • geen zwaardere gevangenisstraf zal worden opgelegd dan reeds ondergaan, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het tijdsverloop.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging - en aldus de grondslag van het onderzoek - is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1A
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachte rade, althans na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en met die voorbedachte rade, althans na dat beraad en overleg, met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte en/of zijn mededader bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
Subsidiair, althans indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte en/of zijn mededader bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke vorenomschreven poging doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het, bestelen/beroven van die [slachtoffer] en/of [benadeelde] van enig goed (brandslangen en/of brandhaspels)
en welke poging doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
Meer subsidiair, althans indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem en/of zijn mededader bestuurde auto op die [slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer] is aangereden (die zich op dat moment voor de auto van verdachte bevond en/of bezig was een hek te sluiten), althans tegen een hekwerk is/zijn gereden, waarachter/waarbij die [slachtoffer] zich bevond terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
Uiterst subsidiair, althans indien bovenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen brandslangen en/of brandhaspels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, met een auto is/zijn ingereden op, althans zijn gebotst tegen die [slachtoffer] , althans tegen een hekwerk, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een kneuzing van de hersenstam en/of een gebroken schouder en/of een gebroken bekken en/of een of meer gebroken rib(ben) en/of een kneuzing van de longen heeft bekomen;
1B
hij op of omstreeks 23 mei 2010 te Oss en/of Geffen, gemeente Maasdonk, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, als verkeersdeelnemer met een motorrijtuig (personenauto), (als bestuurder), rijdende over de weg, Gielekespad, gelegen aan de weg Het Woud/Heesterseweg, althans een weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn en/of zijn mededader schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, onbesuisd af te rijden op een hek dat op dat moment werd gesloten door [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of een kneuzing van de hersenstam en/of een gebroken schouder en/of een gebroken bekken en/of een kneuzing van de longen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak feit 1A primair, subsidiair, meer subsidiair en (partieel) uiterst subsidiair
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep - zoals verwoord in de pleitnota - vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde opzetdelicten onder feit 1A.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
I Betrouwbaarheid getuigen
Naar het oordeel van het hof zijn de voor verdachte belastende verklaringen, afgelegd tegenover de politie en de rechter-commissaris, in essentie zodanig gelijkluidend, op elkaar aansluitend en consistent, dat zij - ook bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen - in zoverre betrouwbaar worden geacht en als zodanig bruikbaar voor het bewijs. Het hof zal hierna op basis van deze getuigenverklaringen vaststellen wie de auto heeft bestuurd op het moment dat deze tegen het schuifhek en het slachtoffer aanreed. Was dit de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) of medeverdachte [medeverdachte] ?
II Wie was de bestuurder?
Verdachte [verdachte] stelt zich op het standpunt dat hij weliswaar op het parkeerterrein van De Geffense Plas de bestuurder van de auto is geweest, maar dat hij daar voor een slagboom is gestopt, dat medeverdachte [medeverdachte] toen vanaf de passagiersplaats is uitgestapt en de slagboom omhoog heeft gedaan, dat hij (verdachte) met de auto onder de slagboom is doorgereden en is gestopt, dat hij vervolgens in de auto van de bestuurdersplaats naar de passagiersplaats is overgestapt en dat [medeverdachte] na het laten zakken van de slagboom aan de bestuurderskant is ingestapt en als bestuurder is weggereden naar de uitgang, waar de aanrijding met het schuifhek heeft plaatsgevonden. [medeverdachte] betwist dat hij na de slagboom het stuur heeft overgenomen en stelt dat verdachte onafgebroken vanaf de parkeerplaats tot aan de plaats waar de auto door hen werd achtergelaten (bij het pannenkoekenhuis) de bestuurder is geweest.
Ter beantwoording van de vraag wie de bestuurder is geweest zijn de volgende feiten en omstandigheden die het hof uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting heeft vastgesteld van belang.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] de auto bestuurde, dat hij ( [medeverdachte] ) na de aanrijding, toen de auto bij de Heesterseweg kwam, tegen [verdachte] heeft gezegd: “Hier linksaf”, omdat hij in de richting van Geffen wilde rijden (dossierpagina 77);
De [getuige 1] , die bij het pannenkoekenhuis zat en heeft gezien dat daar in de buurt door twee jongens een auto werd achtergelaten, heeft bij de politie het volgende verklaard: “Een jongen met een beige shirt stapte aan de bijrijderskant uit. Vanaf de bestuurdersplaats stapte een jongen met een zwart/witte leren jas, een race-jack” uit (dossierpagina 460). Verder heeft deze getuige verklaard dat hij met de fiets achter beide jongens is aangereden, dat hij eerst de jongen met het motorjack heeft aangesproken over de achtergelaten auto, dat die jongen hem verwees naar de andere jongen, dat hij (getuige) bij die andere jongen sleutels in diens broekzak hoorde en dat hij dat raar vond omdat hij zeker wist dat die jongen met het beige shirt niet de bestuurder was (dossierpagina 461-462);
De [getuige 2] , die eveneens bij het pannenkoekenhuis was, heeft 8 november 2010 bij de rechter-commissaris het volgende verklaard: “De jongen die aan de passagierszijde van de auto uitstapte liep naar de achterklep van de auto en opende deze. De persoon die aan de bestuurderszijde zat, stapte toen ook uit. Deze jongen had een motorjack aan. Er is over gesproken dat de persoon die niet aan de bestuurderszijde is uitgestapt in het bezit was van de autosleutels. Dat vonden we vreemd.”;
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] en hijzelf bij het pannenkoekenhuis zijn uitgestapt en dat [verdachte] hem toen de autosleutels heeft gegeven en dat hij, [medeverdachte] , de kofferbak heeft geopend om te kijken of er iets lag om een autoruit mee in te slaan (dossierpagina 87);
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij die avond een motorjack droeg (dossierpagina 128);
Aangever [benadeelde] heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf het moment dat de personenauto voor de slagboom stopte en vervolgens is doorgereden naar de uitgang nagenoeg continu zicht heeft gehad op in ieder geval de linkerzijde - de bestuurderskant - van de auto en toen niemand heeft zien in- of uitstappen kort voor het moment dat de auto weer met hoge snelheid wegreed bij de slagboom (dossierpagina’s 320 t/m 322);
[medeverdachte] noch verdachte heeft verklaard dat ze tussen het moment van de aanrijding met het slachtoffer en het moment dat ze in de buurt van het pannenkoekenhuis de auto hebben verlaten, van plaats hebben gewisseld.
Op grond van g. moet worden aangenomen dat degene die aan het einde van de rit nabij het pannenkoekenhuis uitstapte aan de bestuurderskant, ook de bestuurder was op het moment van de aanrijding met het slachtoffer.
De onder a bedoelde verklaring van [medeverdachte] - inhoudende dat hij een aanwijzing gaf voor de te nemen richting - ligt niet voor de hand als hijzelf op dat moment de bestuurder van de auto was geweest.
De waarnemingen van getuige [getuige 2] (c) passen precies in de verklaring van [medeverdachte] als weergegeven onder d en versterken daarmee de geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte] .
De getuigen [getuige 1] (b) en [getuige 2] (c) zeggen beiden dat ze de jongen met het motorjack hebben zien uitstappen aan de bestuurderskant. Zij hebben hun herinnering verankerd doordat ze met elkaar besproken hebben dat het vreemd was dat de jongen die aan de bestuurderskant was uitgestapt niet de autosleutels in zijn bezit had. Verdachte was de jongen met het motorjack (e).
Getuige [benadeelde] (f) heeft niet gezien dat bij/na de slagboom iemand aan de bestuurderskant is ingestapt. Weliswaar staat niet vast dat [benadeelde] onafgebroken de auto bij de slagboom in het zicht heeft gehouden, maar zijn verklaring biedt in ieder geval geen ondersteuning voor de lezing van verdachte dat [medeverdachte] daar van buitenaf achter het stuur is gestapt.
Naar het oordeel van het hof is het, gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang en (tijd)verband bezien verdachte geweest die voor en na het openen van de slagboom de auto heeft bestuurd en zijn er, behalve de verklaring van verdachte zelf, geen aanwijzingen dat er na het openen van de slagboom (nog) van plaats is gewisseld tussen de bestuurder van de auto en de passagier. Voor het hof staat buiten redelijke twijfel vast dat verdachte de auto bestuurde toen deze tegen het schuifhek aanreed waar het slachtoffer stond.
Het verweer van de verdediging wordt in zoverre verworpen.
III Voorbedachte rade (feit 1A primair)
Met de advocaat-generaal, de verdediging en de eerste rechter is het hof van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden afgeleid dat sprake is geweest van het met voorbedachte rade (na kalm beraad en rustig overleg) met een door verdachte bestuurde auto aanrijden tegen het hekwerk, waarachter het slachtoffer zich bevond. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onder 1A primair ten laste gelegde poging tot moord.
IV Het (voorwaardelijk) opzet van de bestuurder
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen tevens niet kan worden bewezen dat verdachte het onder 1A subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan eveneens zal worden vrijgesproken.
Het hof stelt voorop dat van (voorwaardelijk) opzet sprake is als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn gedragingen het in de tenlastelegging omschreven gevolg, hier: de dood van het slachtoffer, zou intreden.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof - met betrekking tot de vraag of verdachte opzettelijk (al dan niet in voorwaardelijke vorm) het slachtoffer [slachtoffer] heeft aangereden - het navolgende vast komen te staan.
Op 23 mei 2010, omstreeks 21.15-21.30 uur, is verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] op heterdaad betrapt bij het stelen van brandslangen in de nabijheid van het parkeerterrein van het recreatieterrein De Geffense Plas, gelegen aan het Gielekespad te Oss. Beide verdachten hebben verklaard dat zij na hun betrapping snel weg wilden om een aanhouding te voorkomen. Vervolgens zijn zij (naar het zich laat aanzien: in paniek) op de vlucht geslagen en er met de auto van [medeverdachte] vandoor gegaan. Na het passeren van een slagboom is verdachte als bestuurder (zoals hiervoor reeds door het hof is vastgesteld) met hoge snelheid over het Gielekespad gereden in de richting van de uitgang van het terrein van De Geffense Plas om het terrein zo snel mogelijk te kunnen verlaten. Medeverdachte [medeverdachte] heeft de snelheid waarmee op dat moment werd gereden geschat op 50 à 60 km/u (dossierpag. 78). Verdachte heeft verklaard dat hij op het parkeerterrein naar schatting 50 km/u heeft gereden (dossierpag. 132-133) en ze bij het naderen van de poort ongeveer 20 km/u harder hebben gereden (dossierpag. 134). Gekomen bij de uitgang van het terrein heeft verdachte gezien dat een ijzeren schuifpoort langzaam werd dichtgeschoven. Verdachte heeft verklaard dat er een vrouw bij de poort stond. Gevraagd naar het moment waarop verdachte de poort zag, heeft hij geantwoord dat dit pas tien meter voor de poort was (dossierpag. 134). Vervolgens heeft verdachte gezien dat de vrouw werd aangereden en dat zij neerviel (dossierpag. 136). Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn hierop doorgereden en op de Heesterseweg linksaf geslagen in de richting van Geffen.
De centrale vraag in deze zaak is of verdachte een aanrijding heeft kunnen voorkomen op het moment dat hij het (latere) slachtoffer bij het schuifhek zag staan. Naar het oordeel van het hof dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. De hiervoor vastgestelde omstandigheden dat verdachte heeft gereden met een snelheid van - minimaal - 50km/u en dat hij de poort en het slachtoffer pas heeft gezien op het moment dat hij ongeveer 10 meter daar vandaan was, maken dat een aanrijding (nagenoeg) onvermijdelijk is geweest. Daarbij heeft het hof tevens in aanmerking genomen hetgeen in zijn algemeenheid bekend kan worden geacht met betrekking tot de reactietijd van een bestuurder en remweg van een voertuig. Bij een snelheid van 50 km/u legt men iedere seconde een afstand van ongeveer (50/3,6 =) 13,9 meter af. Een alerte bestuurder heeft een reactietijd van ongeveer één seconde om op de rem te trappen.
Bij een snelheid van 50 km/u heeft men dus al 13,9 meter afgelegd voordat begonnen wordt met remmen. Voorts is de remafstand bij 50 km/u nog eens 12 meter. [1]
Naar het oordeel van het hof brengt de handelwijze van verdachte onder bovenstaande omstandigheden dan ook met zich mee dat het intreden van het gevolg (de aanrijding) niet meer kon worden voorkomen, verdachte geen keuzemogelijkheid meer had en er dus geen sprake is van willens en wetens blootstellen aan de aanmerkelijk kans dat dat gevolg zou intreden. Op grond hiervan kan niet worden vastgesteld dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte gericht is geweest op de dood van het slachtoffer. Derhalve zal het hof de verdachte ook vrijspreken van de onder 1A subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van het uiterst subsidiair ten laste gelegde komt het hof in het licht van het vorenstaande eveneens tot een vrijspraak van de geweldshandelingen die zouden zijn aangewend als middel om de diefstal mogelijk te maken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte onder 1A (uiterst subsidiair) en 1B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1A
hij op 23 mei 2010 te Oss, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen brandslangen, toebehorende aan [benadeelde] ;
1B
hij op 23 mei 2010 te Oss, als verkeersdeelnemer met een motorrijtuig (personenauto), als bestuurder, rijdende over de weg, Gielekespad, gelegen aan de Heesterseweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met hoge snelheid af te rijden op een hek dat op dat moment werd gesloten door [slachtoffer] , waardoor bij die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en een kneuzing van de hersenstam en een gebroken schouder en gebroken bekken en een kneuzing van de longen, is ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1B – artikel 6 Wegenverkeerswet 1994
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1B ten laste gelegde omdat niet aan de zware maatstaf voor roekeloosheid is voldaan. Daarnaast is onvoldoende duidelijk met welke snelheid is gereden om te stellen dat er ‘met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, onbesuisd’ op een hek is afgereden, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zijn. Daarbij verdient opmerking dat "roekeloosheid" in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder "roekeloos" - in de betekenis van "onberaden" - wordt verstaan. Om tot het oordeel te kunnen komen dat in een concreet geval sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 175, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zal de rechter zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn.
Toetsend aan deze maatstaf, is het hof - met de verdediging en anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat het rijgedrag van de verdachte, gelet op de feiten en omstandigheden die tot het ongeval hebben geleid, in juridische zin niet is aan te merken als roekeloos. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van de ten laste gelegde roekeloosheid.
Wel acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
De gebezigde bewijsmiddelen laten het volgende beeld zien:
Uit vrees voor een aanhouding is verdachte met de auto van medeverdachte [medeverdachte] met hoge snelheid (minimaal 50 km/u) over het Gielekespad in de richting van de uitgang van het recreatieterrein De Geffense Plas gereden. Verdachte was niet in bezit van een voor deze auto geldig rijbewijs en had geen rijervaring met deze auto. Hij reed bovendien op de verkeerde weghelft en heeft dus niet zoveel mogelijk rechts gehouden. Kort voor de uitgang (ter hoogte van de schuifpoort) buigt de weg naar links, hetgeen bij verdachte kennelijk niet tot aanpassen van zijn snelheid heeft geleid. Verdachte heeft immers verklaard dat ze bij het naderen van de poort ongeveer 20 km/u harder hebben gereden dan op het parkeerterrein. Ten tijde van het incident was het ter plaatse schemerig, terwijl de door verdachte bestuurde auto geen verlichting voerde. De weg ter plaatse werd omgeven door blad dragende struiken en bomen.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij de poort pas zag toen de auto de poort op een afstand van tien meter was genaderd.
In het licht van genoemde omstandigheden heeft verdachte daarom als verkeersdeelnemer met een auto met een, ook gelet op de situatie ter plaatse, (te) hoge snelheid gereden. Daardoor is hij tegen het schuifhek aangereden dat op dat moment werd gesloten door het slachtoffer [slachtoffer] , waardoor zij werd geraakt.
Op grond van vorenstaande gedragingen van verdachte en de feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, met hoge snelheid af te rijden op het hek, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Door de verdediging is nog aangevoerd dat onvoldoende duidelijk is met welke snelheid is gereden om te kunnen vaststellen dat ‘met hoge, althans aanmerkelijke snelheid, onbesuisd’ op een hek is afgereden.
Het hof kan de verdediging daarin echter niet volgen, omdat uit de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] naar voren komt dat de auto waarin verdachte en medeverdachte zaten, met een snelheid van tussen de 50 en 70 km/u heeft gereden op het Gielekespad.
Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die zouden moet leiden tot andere oordelen dan hiervoor gegeven.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1A bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 1B bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht, zodat ontslag van alle rechtsvervolging zou dienen te volgen.
Aan het beroep op psychische overmacht heeft de verdediging ten grondslag gelegd dat externe druk (te weten het in paniek vluchten na betrapping en het bekogeld worden met stenen) heeft gemaakt dat voor verdachte een beperkte wilsvrijheid werd veroorzaakt, waarbij in redelijkheid geen ruimte meer was tot rationeel denken.
Evenals de rechter in eerste aanleg verwerpt het hof dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Een beroep op psychische overmacht kan slechts slagen indien sprake is van een zodanige van buiten komende druk, dwang of drang, dat de verdachte daartegen geen weerstand kon bieden, dan wel dat het bieden van weerstand daartegen redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Het hof acht weliswaar op basis van de inhoud van het dossier aannemelijk geworden dat verdachte in paniek is geweest na de betrapping door [benadeelde] , maar dat levert naar het oordeel van het hof geen dusdanige psychische dwang op dat verdachte daartegen in het geheel geen weerstand kon bieden, in die zin dat hij ten tijde van de bewezen verklaarde delicten in het geheel geen handelingsalternatieven meer had. Het hof wijst in dit verband op de omstandigheid dat de verdachten er voor hebben gekozen om zich aan een mogelijke aanhouding te onttrekken. Tijdens de vlucht hebben beide verdachten welbewust handelingen verricht, zoals het stoppen voor de slagboom, uitstappen, openen van de slagboom en het naar de uitgang van het terrein rijden. Gelet op voornoemde handelingen is naar het oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte onder een dusdanige psychische drang stond dat hij daaraan geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin de verdachte schuld heeft aan het door hem veroorzaakte verkeersongeval;
- de ernst van het letsel dat bij het slachtoffer is ontstaan en de zeer ingrijpende en langdurige gevolgen die het ongeval voor haar heeft gehad, zoals blijkt uit de inhoud van het procesdossier;
- de omstandigheid dat verdachte in vereniging een ergerlijke diefstal van brandslangen heeft gepleegd.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de aard en de duur van de straf voor het stelen van de brandslangen heeft het hof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met de onderhavige worden opgelegd. Op basis daarvan heeft het hof een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand als uitgangspunt genomen.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (LOVS), waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, zou voor een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfeit, het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen en er geen sprake is van alcoholgebruik, de oplegging van een taakstraf van 90 uren en een onvoorwaardelijke rijontzegging voor de duur van zes maanden als passend kunnen worden beschouwd.
De inhoud van het procesdossier en het standpunt van de verdediging geeft het hof evenwel aanleiding te onderzoeken of in de onderhavige zaak het recht van verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
De verdachte heeft reeds op 11 oktober 2012 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan op 11 november 2014, oftewel 25 maanden na de datum waarop beroep in cassatie is ingesteld, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die een dergelijke overschrijding rechtvaardigen.
Na de terugwijzing door de Hoge Raad heeft het hof in 16 maanden, te weten eerst op 15 maart 2016, arrest gewezen, als gevolg waarvan sprake is van overschrijding van de redelijke termijn.
Ter compensatie van de schending van verdachtes recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn zal het hof volstaan met het opleggen van de hiervoor genoemde taakstraf in plaats van oplegging van daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof terzake van hetgeen onder 1B ten laste is gelegd en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen en gelet op het tijdsverloop ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Strafbepaling ten aanzien van de niet aan het oordeel van het hof onderworpen feiten
Het hof zal, gelet op artikel 423, vierde lid, Wetboek van Strafvordering, de straf bepalen ten aanzien van de niet aan zijn oordeel onderworpen door de eerste rechter onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten.
Bij de bepaling van die straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg naar voren is gekomen.
Gelet op vorenstaande zal het hof de straf voor het onder 2 en 3 bewezen verklaarde bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover na terugwijzing door de Hoge Raad aan zijn oordeel onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1A primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1A uiterst subsidiair en onder 1B ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1B bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
1 (één) jaar.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het onder 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde op een
gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg , voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. F. van Es raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.C.H. Verhoeven-van der Heijden, griffier,
en op 15 maart 2016 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.https://www.om.nl/onderwerpen/verkeer/handhaving-verkeer/snelheid/snelheid-reactie/