ECLI:NL:GHSHE:2017:1000

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
200.172.281_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van samenhangende overeenkomsten inzake de exploitatie van een café

In deze zaak gaat het om de beoordeling van drie overeenkomsten met betrekking tot de exploitatie van een café. De appellant, [appellant], heeft het café van de ouders van de geïntimeerden gehuurd en heeft daarnaast de naam en goodwill van het café gekocht van de geïntimeerden. De appellant heeft de exploitatie van het café gestaakt en de inventaris teruggeleverd aan de ouders van de geïntimeerden, waarna de geïntimeerden een vordering hebben ingesteld tegen de appellant voor een bedrag van € 5.000,= dat volgens hen verschuldigd is op basis van de koopovereenkomst. De appellant heeft de vordering bestreden en stelt dat de koopovereenkomst onlosmakelijk verbonden is met de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst, en dat hij deze overeenkomsten wil vernietigen wegens dwaling.

Het hof heeft de feiten vastgesteld en geoordeeld dat de koopovereenkomst met de geïntimeerden als een zelfstandige overeenkomst moet worden beschouwd, los van de andere overeenkomsten. Het hof heeft de grieven van de appellant verworpen, waarbij het heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbare resultaten voortvloeien uit het feit dat de overeenkomsten niet als één geheel worden gezien. De appellant heeft onvoldoende onderbouwd dat de geïntimeerden in gebreke zijn gebleven bij de nakoming van hun verplichtingen uit de koopovereenkomst. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en de appellant veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak van het hof bevestigt dat de verschillende overeenkomsten niet onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat de appellant zijn vorderingen niet heeft kunnen onderbouwen. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, waarbij wettelijke rente is toegewezen over de proceskosten vanaf veertien dagen na betekening van het arrest.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.172.281/01
arrest van 14 maart 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. H.J. Heynen te Venlo,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in het principaal appel,
appellanten in het incidenteel appel,
verder: in mannelijke enkelvoud [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. J.G.M. Daemen te Brunssum,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 11 augustus 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter te Roermond van de rechtbank Limburg onder zaaknummer 3446307\CV EXPL 14-10136 tussen partijen gewezen vonnis van 25 maart 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 augustus 2015;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 5 oktober 2015 (tegelijk met de zaak met zaaknummer 200.172.363/01), waarbij geen minnelijke regeling van het geschil is bereikt;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 15 december 2015 met producties;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het
incidenteel appel van [geïntimeerden] van 23 februari 2016 met producties;
- de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 3 mei 2016.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven.

7.De verdere beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
7.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis van 25 maart 2015 onder 2.1 - 2.4 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
7.2
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende:
[geïntimeerden] heeft van 2000 tot 2013 Café [Café] te [woonplaats] uitgebaat. Het café was aanvankelijk eigendom van brouwerij Heineken en sinds december 2007 eigendom van de ouders van [geïntimeerden] (hierna in mannelijk enkelvoud: [ouders] ).
Met ingang van 1 februari 2013 heeft [ouders] het café verhuurd aan [appellant] . Bij huurkoopovereenkomst van 17 januari 2013 heeft [ouders] de inventaris van het café aan [appellant] verkocht.
Bij overeenkomst van 17 januari 2013 heeft [geïntimeerden] het gebruik van de naam en de opgebouwde goodwill van Café [Café] voor een bedrag van € 25.000,= aan [appellant] verkocht. Het bedrag dient over een periode van maximaal 5 jaar, met ingang van 1 februari 2012, aan [geïntimeerden] te worden betaald met een jaarlijkse termijn die overeenkomt met 5% van de bruto omzet van Café [Café] met een minimum van € 5.000,= per jaar.
Vanaf omstreeks mei 2013 zijn tussen [appellant] en [ouders] als verhuurder geschillen ontstaan, die ertoe hebben geleid dat [appellant] de exploitatie van het café heeft gestaakt en op 26 september 2014 de inventaris aan [ouders] heeft terug geleverd. Tussen [appellant] en [ouders] is bij dit hof onder zaaknummer 200.172.363/01 een procedure aanhangig over de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst.
Bij dagvaarding van 24 september 2014 heeft [geïntimeerden] de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt.
7.3
In deze procedure stelt [geïntimeerden] dat [appellant] op grond van de tussen partijen gesloten koopovereenkomst over de periode van 1 februari 2013 tot 1 februari 2014 een bedrag van (ten minste) € 5.000,= verschuldigd is, maar dat hij ondanks aanmaning weigert dit bedrag te betalen. [geïntimeerden] vordert daarom in conventie veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 5.000,= vermeerderd met € 259,04 aan tot en met 15 september 2014 vervallen wettelijke handelsrente en € 847,00 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 5.000,= vanaf 16 september 2014 en met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
7.4
[appellant] heeft deze vordering bestreden. Volgens hem is de koopovereenkomst met betrekking tot de naam en goodwill onlosmakelijk verbonden met de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst die hij heeft gesloten met [ouders] en waarvan hij in de procedure tegen [ouders] de vernietiging wegens dwaling heeft gevorderd. Toewijzing van die vordering brengt volgens [appellant] mee dat ook de koopovereenkomst met [geïntimeerden] niet in stand blijven. [appellant] vordert daarom in reconventie primair vernietiging van deze overeenkomst wegens dwaling en subsidiair ontbinding van de overeenkomst met terugwerkende kracht vanaf 17 januari 2013, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten.
7.5
[geïntimeerden] bestrijdt deze vorderingen van [appellant] . [geïntimeerden] betwist dat de onderhavige koopovereenkomst onlosmakelijk samenhangt met de huurovereenkomst en huurkoopovereenkomst tussen [appellant] en [ouders] en dat sprake is van dwaling.
7.6
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bepaald die op 29 januari 2015 heeft plaatsgevonden. Bij vonnis van 25 maart 2015 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de koopovereenkomst, de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst alle drie betrekking hebben op Café [Café] , maar dat de koopovereenkomst (met [geïntimeerden] ) los gezien moet worden van beide andere overeenkomsten (met [ouders] ). De naam en goodwill van Café [Café] zijn uitsluitend opgebouwd door de inspanningen van [geïntimeerden] bij het uitbaten van het café, terwijl [ouders] alleen het gebruik van het café aan [geïntimeerden] ter beschikking heeft gesteld, aldus de kantonrechter. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat al hetgeen [appellant] ten grondslag legt zijn beroep op dwaling dan wel wanprestatie verband houdt met de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst met [ouders] en niet met de koopovereenkomst met [geïntimeerden] waar het in deze procedure om gaat. De kantonrechter heeft de vordering van [geïntimeerden] in conventie met uitzondering van de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventie afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
7.7
Met grief I in het principaal appel betoogt [appellant] dat de koopovereenkomst betreffende de naam en goodwill van Café [Café] met [geïntimeerden] zodanig samenhangt met de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst betreffende hetzelfde café met [ouders] dat de vernietiging, ontbinding dan wel beëindiging met wederzijds goedvinden van deze overeenkomsten met [ouders] eenzelfde werking dient te hebben voor de koopovereenkomst met [geïntimeerden] Volgens [appellant] moeten de drie overeenkomsten als één totaalpakket gezien worden dat, ondanks het verschil in wederpartij, een onlosmakelijk geheel vormt. De uitkomst van de procedure met [ouders] - hiervoor in 7.2 onder d) vermeld - is volgens [appellant] ook bepalend voor de onderhavige procedure. [geïntimeerden] betwist een en ander.
7.8
Het hof overweegt hierover het volgende. Het ligt voor de hand dat tussen de drie overeenkomsten een verband bestaat: het gaat steeds om (de voortzetting van) de exploitatie van Café [Café] te [woonplaats] door [appellant] . Dat betekent echter niet dat sprake is van zodanig samenhangende overeenkomsten dat het lot van de ene overeenkomst ook bepalend is voor dat van de andere overeenkomst(en). Uitgangspunt is dat overeenkomsten alleen de desbetreffende partijen binden (HR 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1627). De koopovereenkomst betreft niet dezelfde partijen als de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst, zodat de koopovereenkomst in beginsel als op zichzelf staande overeenkomst bezien dient te worden. Dit is slechts anders indien deze benadering als afzonderlijke overeenkomst zonder het verband met beide andere overeenkomsten tot onaanvaardbare resultaten zou leiden. Die situatie doet zich hier niet voor. Voor [appellant] als partij bij alle drie overeenkomsten zal het uiteenlopen van de overeenkomsten nadelig kunnen zijn maar die omstandigheid is naar het oordeel van het hof op zich niet voldoende om het hiervoor genoemde uitgangspunt in dit geval niet te hanteren. Ook voor het overige zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat grief I in het principaal appel wordt verworpen.
7.9
Grief II in het principaal appel betreft de verwerping door de kantonrechter van het beroep op dwaling. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voert [appellant] in dit verband omstandigheden aan die verband houden met de huurovereenkomst en de huurkoopovereenkomst die hij heeft gesloten met [ouders] Deze omstandigheden raken echter niet het onderwerp van de koopovereenkomst die [appellant] heeft gesloten met [geïntimeerden] , te weten ‘het gebruik van de naam en de opgebouwde goodwill van Café [Café] ’. Ten aanzien van
dit gebruikkan naar het oordeel van het hof uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet worden afgeleid dat sprake is geweest van geweest van onjuiste of onvolledige informatie van de kant van [geïntimeerden] die voldoet aan de vereisten van artikel 6:228 lid 1 sub a respectievelijk sub b BW dan wel van wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub c BW. De conclusie is dat [appellant] zijn beroep op dwaling ten aanzien van de koopovereenkomst met [geïntimeerden] onvoldoende heeft onderbouwd zodat dit beroep niet opgaat en deze grief wordt verworpen.
7.1
Grief III in het principaal appel betreft de subsidiaire vordering van [appellant] tot ontbinding van de koopovereenkomst met terugwerkende kracht tot 17 januari 2013. In zijn toelichting op deze grief stelt [appellant] dat [geïntimeerden] de naam en de goodwill heeft geleverd in de wetenschap dat het café en de feestzaal niet konden worden uitgebaat conform de geldende regelgeving en dat de goodwill daarom niets waard was. [geïntimeerden] heeft een en ander gemotiveerd betwist en daarbij onder meer aangevoerd dat [appellant] het café en de zaal gedurende anderhalf jaar heeft geëxploiteerd. De problemen die [appellant] bij de exploitatie ondervond, betroffen niet koopovereenkomst, aldus [geïntimeerden] Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende onderbouwd dat en waarom [geïntimeerden] in de nakoming van zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst is tekortgeschoten. [geïntimeerden] heeft geleverd wat hij heeft verkocht, niet meer en niet minder, en [appellant] heeft de exploitatie van het café met de zaal voortgezet. Niet valt in te zien dat de problemen die nadien daarbij zijn opgetreden daaraan iets kunnen afdoen. Grief III wordt verworpen.
7.11
De grieven IV (verschuldigdheid eerste termijn), V (veroordeling in conventie) en VI (afwijzing in reconventie) hebben naast de overige grieven, die zijn verworpen, geen zelfstandige betekenis, zodat ook deze grieven worden verworpen.
7.12
In het incidenteel appel komt [geïntimeerden] op tegen de afwijzing van de buitengerechtelijke incassokosten. Naar het oordeel van de kantonrechter zouden incassomaatregelen zinloos zijn gelet op het feit dat [appellant] de vordering van [geïntimeerden] aanstonds betwistte. Volgens [geïntimeerden] zouden bij deze redenering de incassokosten altijd voor rekening van de incasserende partij blijven, hetgeen niet de bedoeling van de wetgever is. Volgens [geïntimeerden] betrof de correspondentie tussen partijen niet alleen een aanmaning en was deze niet slechts ter voorbereiding van de dagvaarding. [appellant] betwist het standpunt van [geïntimeerden]
7.13
Het hof overweegt hierover het volgende. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv. de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [geïntimeerden] heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [geïntimeerden] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden. De enkele stelling van [geïntimeerden] dat dit laatste anders is, is niet voldoende. Hij verwijst naar correspondentie zonder aan te geven welke hij hierbij op het oog heeft, terwijl het enige door hem overgelegde stuk een
enkele aanmaning betreft (prod. 2 dagvaarding in eerste aanleg). Dit betekent dat deze post terecht is afgewezen.
7.14
Nu alle grieven zijn verworpen, zal het vonnis van 25 maart 2015 worden bekrachtigd. In het principaal appel wordt [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten; in het incidenteel appel geldt dat voor [geïntimeerden] In beide gevallen wordt de wettelijke rente over de proceskosten toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest en niet na twee dagen zoals gevorderd.

8.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis van 25 maart 2015 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, tot op deze uitspraak begroot op € 311,= aan vast recht en op € 1.264,= aan salaris advocaat, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel appel, tot op deze uitspraak begroot op € 632,= aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot aan de voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 maart 2017.
griffier rolraadsheer