ECLI:NL:GHSHE:2017:1031

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
200.163.637_01 en 200.163.638_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en verdeling in internationaal verband met uitsluitingsclausule

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een geschil over huwelijksvermogensrecht en de verdeling van goederen in een internationale context. De zaak is ontstaan uit een beschikking van 1 december 2016, waarin het hof partijen de gelegenheid heeft geboden om schriftelijke opmerkingen in te dienen. De appellante, aangeduid als 'de vrouw', en de verweerder, aangeduid als 'de man', zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. De Hoge Raad heeft op 17 februari 2017 een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2017:276) dat relevant is voor de beoordeling van de zaak. Het hof heeft in zijn beoordeling de toepassing van artikel 1:94 lid 1 (oud) BW als uitgangspunt genomen en onderzocht of de toepassing van deze bepaling met betrekking tot Italiaanse onroerende zaken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit is van belang omdat het erfrechtelijke aspect van de Italiaanse onroerende zaken onder Italiaans recht valt, wat verschilt van het Nederlandse huwelijksvermogensrecht. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten aan te passen in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad. De beslissing van het hof houdt iedere verdere beslissing aan, terwijl partijen hun schriftelijke opmerkingen kunnen indienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 maart 2017
Zaaknummers: 200.163.637/01 en 200.163.638/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/03/176481 / S RK 12-1336 en C/03/184281 / FA RK 13-2074
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.X.J. Zuidema,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. I.F.H. Nelissen.

8.De beschikking d.d. 1 december 2016

Bij die beschikking heeft het hof:
partijen in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na de datum van die beschikking hun schriftelijke opmerkingen, uitsluitend met het onder 7.19.1 en 7.19.2 bedoelde doeleinde, aan het hof te zenden, met afschrift daarvan aan de wederpartij;
partijen in de gelegenheid gesteld binnen drie weken na die eerste termijn op de schriftelijke opmerkingen van de wederpartij te reageren en deze reactie aan het hof te zenden, met afschrift aan de wederpartij;
iedere verdere beslissing aangehouden.

9.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 29 december 2016;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 11 januari 2017;
- het V8-formulier met bijlage van de advocaat van de man d.d. 30 januari 2017;
- de antwoordakte naar aanleiding van tussenbeschikking d.d. 1 december 2016 van de advocaat van de vrouw d.d. 31 januari 2017.

10.De verdere beoordeling

10.1.
Op 17 februari 2017 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2017:276) waarin de Hoge Raad als volgt heeft overwogen:
“Tussen partijen is niet in geschil dat zij in algehele gemeenschap van goederen gehuwd waren. Terecht heeft het hof dan ook voor de bepaling van de omvang van die gemeenschap art. 1:94 lid 1 (oud) BW (thans art. 1:94 lid 2 BW) tot uitgangspunt genomen. Voorts heeft het hof terecht onderzocht of toepassing van die bepaling met betrekking tot de Italiaanse onroerende zaken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op de omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging van die zaken door de vrouw Italiaans recht van toepassing is, dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse recht. In dat verband is onder meer van belang of de buitenlandse erflater bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen daarvan en of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in een gemeenschap van goederen waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen. Voorts kan van belang zijn of de echtgenoot die voor het huwelijk krachtens erfrecht naar buitenlands recht goederen heeft verkregen, redelijkerwijs in staat is geweest om door het opmaken van huwelijkse voorwaarden te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater niet door boedelmenging in een huwelijksgemeenschap vallen. Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.”
10.2.
Het hof ziet hierin aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen om het hof binnen vier weken na de datum van deze beschikking te berichten of en zo ja, in hoeverre de uitspraak van de Hoge Raad aanleiding geeft tot aanpassing van hun eerder aan het hof toegezonden standpunten ten aanzien van het voorlopig oordeel van het hof zoals weergegeven in rechtsoverweging 7.19.1. en 7.19.2. van de beschikking van 1 december 2016.
10.3.
Op grond van het vorenstaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden.

11.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
stelt partijen in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van deze beschikking hun schriftelijke opmerkingen, uitsluitend met het hiervóór onder 10.2. bedoelde doeleinde, aan het hof te zenden, met afschrift daarvan aan de wederpartij;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, M.J. van Laarhoven en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.