In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Limburg om de schuldenares toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de schuldenares niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. De schuldenares, hierna te noemen [appellante], had een totale schuldenlast van € 52.529,64, waaronder aanzienlijke schulden aan het CJIB en een preferente belastingschuld. Het hof heeft vastgesteld dat de schuldenares in de periode van vijf jaar voor het verzoek geldboetes had ontvangen voor verkeersovertredingen en dat zij niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat deze schulden te goeder trouw waren ontstaan. Het hof heeft ook het beroep van [appellante] op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw niet gehonoreerd, omdat niet was aangetoond dat zij een substantiële gedragsverandering had doorgemaakt die haar in staat stelde om haar financiële situatie onder controle te krijgen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van [appellante] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling afgewezen.