ECLI:NL:GHSHE:2017:1057

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
200.206.659_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de weigering tot toelating tot de schuldsaneringsregeling op basis van voldoende aannemelijkheid van nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellante] voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Limburg had eerder, op 27 december 2016, het verzoek van [appellante] afgewezen op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c van de Faillissementswet, omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou kunnen nakomen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] psychische problemen had en dat haar situatie onvoldoende stabiel was om een schuldsaneringstraject te doorlopen.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat zij inmiddels voldoende stabiel is en dat zij de nodige stappen heeft ondernomen om haar financiële situatie te verbeteren. Ze heeft ondersteuning van een bewindvoerder en haar partner, die zelf ervaring heeft met schuldsanering. Het hof heeft de argumenten van [appellante] en de verklaringen van haar behandelaars in overweging genomen. Het hof concludeert dat de psychosociale problematiek van [appellante] nu beheersbaar is en dat zij in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling toegewezen. Het hof heeft daarbij opgemerkt dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet in staat is om haar schulden te betalen en dat zij te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. De griffier van het hof is opgedragen om de rechtbank Limburg te informeren over deze uitspraak, zodat de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder kan plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 maart 2017
Zaaknummer : 200.206.659/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/227083 / FT RK 16/1361
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. S. Philippi te Hoensbroek.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 3 januari 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog hef verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 maart 2017. Bij die gelegenheid is gehoord:
  • [appellante] , bijgestaan door mr. Philippi,
  • mevrouw [de beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 december 2016;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 8 februari 2017 en 3 maart 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de mededelingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) van [appellante] blijkt een totale schuldenlast van € 151.689,73. Daaronder bevinden zich een schuld aan de SNS Bank van € 82.338,88, een preferente belastingschuld van € 1.753,00 alsmede een clusterschuld aan het CJIB van € 960,00. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt omdat niet alle schuldeisers met het aangeboden percentage hebben ingestemd.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.4. De verzoekster kamtmet psychische problemen. Diverse hulpverlenendeinstanties zijn bij haar en haar kinderen betrokken geweest. Sinds enige tijd stabiliseert degezinssituatie. Hulp van Xonar, Rimo en de gezinscoach is niet meer nodig. De verzoeksterzelf staat wel nog onder behandeling bij Lionarons Zij is gestart met een emotie-regulatietherapie. Een beheersbaarheidsverklaring kan zij niet overleggen. De behandelingis nog niet afgerond. Vanwege de psychische problemen verricht zij tot op heden geenbetaald werk.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit bovenstaande blijkt dat de verzoekstermomenteel onvoldoende stabiel is om een schuldsaneringstraject te doorlopen. De rechtbankheeft haar ter zitting voorgehouden dat zij een kwetsbare indruk maakt. Het risico op eenvoortijdig einde van de schuldsaneringsregelingsregeling. met als gevolg dat de verzoekstervervolgens gedurende tien jaren geen beroep meer kan doen op deze regeling, is te groot.
Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft reeds in 2014 zelf besloten om een budgetbeheerder / bewindvoerder in te schakelen. Deze bewindvoerder geeft in haar verklaring aan dat [appellante] zich zeer bewust is van haar financiën en er, in overleg met haar bewindvoerder, alles aan doet om geen extra schulden te laten ontstaan. Zij geeft verder aan dat [appellante] een zeer lange weg heeft afgelegd met de nodig tegenslagen, maar zij is er steeds in geslaagd om een financieel stabiele situatie te laten bestaan, ondanks haar lage inkomen en de reeds bestaande schulden ten gevolge van de echtscheiding. [appellante] heeft reeds vier jaren een stabiele relatie met een partner die zelf acht jaar geleden de schuldsanering heeft afgesloten met een schone lei. Sinds die tijd heeft hij geen nieuwe schulden opgebouwd. Hij werkt gedurende 32 uur per week en heeft een eigen huis. De partner van [appellante] ondersteunt haar waar nodig, zoals hij dit de afgelopen vier jaar heeft gedaan. Omdat hij de situatie van [appellante] uit eigen ervaring kent en eveneens wat nodig is voor het doorlopen van een schuldsaneringstraject, kan hij haar extra goed ondersteunen. [appellante] heeft hiermee ondersteuning in haar directe omgeving. Daarnaast is [appellante] nog in behandeling bij een psycholoog. Eerder was zij ook in behandeling bij een psychiater, doch deze behandeling is met succes afgerond en weer overgedragen aan haar huisarts. Weliswaar loopt de behandeling bij de psycholoog nog, doch [appellante] heeft een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Hierbij tekent [appellante] aan dat een en ander nooit heeft geresulteerd in het ontstaan van nieuwe schulden, hetgeen reeds uit de verklaring van de bewindvoerder blijkt.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] benadrukt dat zij zichzelf op dit moment stabiel genoeg acht om het traject van de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Zij voert hiertoe aan dat de gezinsvoogd van Bureau Jeugdzorg louter in beeld is in verband met de problematiek van de dochter van [appellante] en niet omdat er bij [appellante] zelf sprake van enige problematiek zou zijn, dat zij een familielid bereid heeft gevonden om haar bij haar financiële administratie te ondersteunen, de behandeling bij de psychiater inmiddels succesvol is afgerond en dat haar een IVA-uitkering is toegekend waaruit blijkt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht zodat zij in het kader van een eventuele schuldsaneringsregeling in aanmerking zal komen voor een vrijstelling van de daaruit in beginsel voortvloeiende arbeids- en sollicitatieplicht. [appellante] voegt daaraan toe dat zij ook al geruime tijd weet rond te komen van € 30,00 leefgeld per week en dat er sinds de ontbinding van haar huwelijk ook geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep – zakelijk weergegeven – nog het volgende aangevoerd. De beschermingsbewindvoerder bevestigt dat er in ieder geval na de instelling van het beschermingsbewind geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan en dat de bestuursrechtelijke zorgpremie op dit moment wordt voldaan. Bovendien kan [appellante] ook al ruim anderhalf jaar niet zelf meer internetbankieren en daarmee is het voor haar bijvoorbeeld ook onmogelijk geworden om nog langer voor een vriendin digitale gokschulden te voldoen. Voorts is de beschermingsbewindvoerder van mening dat [appellante] gedurende het beschermingsbewind grote stappen voorwaarts heeft gemaakt, ze regelt nu ook meer zaken zelfstandig en vraagt daarnaast zelden tot nooit om extra gelden.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden. Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.8.2.
Ingevolge artikel 5.4.3. van het toepasselijke procesreglement wordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Hiertoe heeft [appellante] een door psychotherapeut [psychotherapeut] (hoofdbehandelaar) en psycholoog [psycholoog] (uitvoerend behandelaar) opgestelde verklaring van Lionarons d.d. 17 januari 2017 overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat [appellante] geprofiteerd heeft van de zogenoemde pre-therapie welke geleid heeft tot stabilisering. In verband met de diagnose ADHD is door psychiater [psychiater] tevens een farmacotherapie opgestart welke inmiddels is overgedragen aan de huisarts van [appellante] . Daarnaast volgt [appellante] nog een cognitieve gedragstherapie waarbij [appellante] tot op heden gemotiveerd en gedragstrouw is gebleken. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de psychosociale problematiek van [appellante] thans dermate beheersbaar kan worden geacht dat deze niet (langer) aan een toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg hoeft te staan en dat het derhalve voldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, zeker nu zij zich gesteund weet door een beschermingsbewindvoerder alsmede een administratief ondersteuner, zij al geruime tijd weet rond te komen van een leefgeld van € 30,00 per week en er sinds de instelling van het beschermingsbewind ook geen nieuwe schulden meer zijn ontstaan, naar behoren zal kunnen nakomen en zich zal kunnen inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat [appellante] , gelet op haar volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, via haar bewindvoerder de rechter-commissaris bovendien zal kunnen verzoeken om een (volledige) vrijstelling van de in beginsel uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeids- en sollicitatieplicht. Voorts is het hof van oordeel dat [appellante] voldoende aannemelijk heeft weten te maken dat zij niet voort zal kunnen gaan met het betalen van haar schulden en dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van haar schuldenlast in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep.
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van;
[appellante] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] ,
aan de [adres] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.J.M. Bongaarts en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2017.