ECLI:NL:GHSHE:2017:1230

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
200.196.166_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en gezag na beëindiging affectieve relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vader het recht op omgang met zijn kinderen is ontzegd voor de duur van twee jaar. De vader heeft verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag en een omgangsregeling, waarbij hij eenmaal per veertien dagen omgang met de kinderen zou hebben. De moeder heeft verzocht om de verzoeken van de vader af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2017 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft zijn verzoek om gezamenlijk gezag ingetrokken, waardoor het hof hem niet-ontvankelijk verklaart in dat onderdeel van het hoger beroep. Partijen hebben tijdens de zitting een voorlopige regeling getroffen, waarbij de vader eenmaal per maand een kaart aan de kinderen zal sturen. Het hof heeft besloten de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot 21 september 2017, om het verloop van de gemaakte afspraken te evalueren. De beslissing van het hof houdt in dat de vader voorlopig gerechtigd is om de kaarten te versturen, en dat de advocaten van partijen het hof moeten informeren over de voortgang van de afspraken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 23 maart 2017
Zaaknummer: 200.196.166/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/299890 FA RK 15-3517
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. I.J. van Meggelen, thans mr. L. den Ouden,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder
,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 mei 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juli 2016, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen – naar het hof begrijpt – voor wat betreft de beslissingen omtrent het gezag en de omgangsregeling en:
- het inleidend verzoek van de vader tot het toekennen van gezamenlijk ouderlijk gezag over de hierna te noemen minderjarigen toe te wijzen;
- een omgangsregeling vast te leggen waarbij de vader eenmaal per veertien dagen omgang met de kinderen heeft vanaf vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur, alsmede met [minderjarige 1] iedere woensdag na schooltijd tot 18.00 uur;
- vast te leggen dat er eenmaal per week een telefonisch omgangsmoment plaatsvindt,
dan wel een omgangsregeling vast te stellen als het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 12 augustus 2016, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vader af te wijzen en – naar het hof begrijpt – voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. M.K. Krol als waarneemster van mr. Den Ouden;
-de moeder, bijgestaan door mr. Hendrikx-Heeren;
-de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 oktober 2015;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 18 april 2016;
- het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2016;
- het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 19 augustus 2016;
- de brief met bijlage van de raad d.d. 26 augustus 2016;
- het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 7 september 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels beëindigde affectieve relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna ook: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna ook: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- de vader met ingang van de datum van de bestreden beschikking het recht op omgang met de kinderen ontzegd voor de duur van twee jaar;
- het verzoek van de vader de vader en de moeder gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten afgewezen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
Ter zitting heeft de (advocaat van de) vader zijn verzoek om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over de kinderen te belasten, ingetrokken. Het hof maakt hieruit op dat de vader zijn hierop betrekking hebbende grief in hoger beroep niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat het hof de vader niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag.
3.5.
Partijen hebben ter de zitting hun standpunten nader toegelicht.
Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling zijn partijen een voorlopige regeling overeengekomen, inhoudende dat de vader eenmaal per maand aan ieder van de kinderen een kaart stuurt. Hij zal de kaarten aan de moeder versturen, die deze dan aan de psycholoog van de kinderen voorlegt teneinde te beoordelen of de inhoud geschikt is voor de kinderen.
Voorts zijn partijen overeengekomen dat zij beiden, ieder voor zich hulpverlening zullen opstarten. Zij zullen zich daartoe wenden tot het Centrum Jeugd en Gezin. De advocaat van de vader zal de vader ondersteunen in het formuleren van zijn hulpvraag.
Ook zal de moeder de psycholoog van de kinderen toestemming geven om met de vader de hulpverlening van de kinderen te bespreken en hem hierover te informeren.
Partijen verzoeken het hof hetgeen zij met betrekking tot het versturen van de kaarten zijn overeengekomen op te nemen in de te geven beschikking en de verdere behandeling van de zaak aan te houden tot september van dit jaar, waarna bezien kan worden hoe de gemaakte afspraken zijn verlopen en wat de stand van zaken op dat moment is.
3.6.
Nu het hof het in het belang van de kinderen acht dat de ouders stappen zetten die er aan kunnen bijdragen dat de kinderen in de toekomst een onbelast contact met hun beide ouders kunnen hebben en het hof voorts niet is gebleken van beletselen voor toewijzing van hetgeen partijen verzoeken, zal het hof dienovereenkomstig beschikken. Het hof zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 21 september 2017 pro forma, teneinde de het verloop van de gemaakte afspraken en het gewenste verdere verloop van de procedure af te wachten.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep inzake het gezamenlijk gezag;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vader voorlopig gerechtigd is eenmaal per maand aan ieder van de kinderen een kaart te versturen op de wijze zoals hiervoor onder rechtsoverweging 3.5 is omschreven;
verzoekt de advocaten van partijen het hof uiterlijk twee weken vóór na te melden pro forma datum te informeren omtrent het verloop van hetgeen partijen zijn overeengekomen alsmede omtrent het gewenste verdere verloop van de procedure;
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de omgangsregeling aan tot
PRO FORMA 21 september 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J. Witkamp en is op 23 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.