ECLI:NL:GHSHE:2017:1241

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
200.206.664_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, die de ondertoezichtstelling van haar kind heeft verlengd, te vernietigen. De minderjarige, geboren in 1999, staat sinds 28 november 2012 onder toezicht van de GI en is sinds juni 2016 vermist. De rechtbank had de ondertoezichtstelling verlengd tot aan de meerderjarigheid van de minderjarige, maar de moeder betwist deze beslissing. Ze stelt dat er geen aanwijzingen zijn dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en dat hij mogelijk in staat is om zelfstandig te functioneren. De GI heeft echter aangevoerd dat er sprake is van een langdurige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige en dat de moeder onvoldoende meewerkt aan de hulpverlening. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel er zorgen zijn over de situatie van de minderjarige, er op dit moment geen gronden zijn om de ondertoezichtstelling te verlengen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 maart 2017
Zaaknummer : 200.206.664/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/226691 / JE RK 16-2199
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.C.C.M. Nadaud.
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
regio Zuid-Limburg, locatie [locatie] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 8 november 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 januari 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 januari 2017, heeft de GI verzocht (naar het hof begrijpt) het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 februari 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Nadaud;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [de vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier van 30 januari 2017 van de advocaat van de moeder met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg van 26 oktober 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder is geboren:
- [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ), op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] (Burundi, Afrika).
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.2.
[minderjarige] staat sinds 28 november 2012 onder toezicht van de GI. Op grond van een daartoe strekkende machtiging is [minderjarige] op 21 november 2015 geplaatst bij de accommodatie voor gesloten jeugdhulp Almata te [vestigingsplaats] . Deze machtiging is bij beschikking van 18 mei 2016 door de rechtbank verlengd tot 28 november 2016.
Uit de inhoud van de stukken is gebleken dat [minderjarige] in juni 2016 is weggelopen uit de gesloten accommodatie en dat hij sindsdien vermist is.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot aan zijn meerderjarigheid, aldus tot [geboortedatum] 2017.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar appelschrift voert ze, kort samengevat, het volgende aan.
[minderjarige] is sinds juni 2016 spoorloos; niet kan worden vastgesteld in welke omstandigheden hij zich bevindt. Het is niet uitgesloten dat [minderjarige] volledig op zijn eigen benen kan staan. Er zijn geen meldingen dat [minderjarige] op dit moment in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De ontwikkeling van [minderjarige] is onbekend en op basis van gegevens uit het verleden kan een ondertoezichtstelling niet worden verlengd.
De moeder ontkent dat zij de afspraken met de hulpverlening onvoldoende nakomt. Zij heeft zelf aan de bel getrokken bij de GI door in maart 2016 aan te geven dat zij bezorgd was over de ontwikkeling van [minderjarige] en dat zij van mening was dat er ingegrepen moest worden door de GI, bijvoorbeeld door het aanstellen van een andere gezinsvoogd.
De moeder wordt begeleid door Kracht in Zorg en haar vermogen staat onder bewind. Zij staat open voor hulpverlening. Indien [minderjarige] zich bij de moeder meldt, dan zal Kracht in Zorg dat zien en melden aan de GI dat [minderjarige] terug is. Er is een opsporingsproces voor [minderjarige] in gang gezet en daar zullen Kracht in Zorg en de moeder aan moeten meewerken; een ondertoezichtstelling is niet meer nodig.
3.5.
De GI heeft in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Er is sprake van een langdurige bedreigde ontwikkeling die niet door de moeder wordt/werd weggenomen. De laatste twee à drie jaren zijn er geen aanwijzingen / is er onvoldoende positief gedrag vastgesteld dat het tegendeel bewijst. Het is niet aannemelijk dat [minderjarige] zelf in slechts zes maanden (de periode dat hij spoorloos is) de ontwikkelingsbedreiging weg heeft kunnen nemen. Almata stelde vast dat [minderjarige] weinig progressie maakte en weinig bereid bleek om mee te werken met de hulpverlening. [minderjarige] onttrekt zich tot op heden aan het toezicht, begeleiding en gezag van de moeder, van Almata en van de gezinsvoogd.
Het hof overweegt het volgende.
3.6.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.6.2.
Het hof constateert dat [minderjarige] in november 2017 – over ruim een half jaar – de meerderjarige leeftijd zal bereiken, waarmee de mogelijkheden van gedwongen hulpverlening binnen het kader van de ondertoezichtstelling van rechtswege eindigen. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat [minderjarige] sinds 3 juni 2016 onvindbaar is voor de hulpverlening en dat er sindsdien, nu al gedurende negen maanden, geen enkele invulling meer is gegeven aan de ondertoezichtstelling. Het hof acht dan ook gelet daarop, ofschoon er zorgen zijn over het feit dat [minderjarige] is weggelopen en geen zicht is op zijn leefomstandigheden, thans geen gronden meer aanwezig om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de periode van 28 november 2016 tot [geboortedatum] 2017.
3.6.3.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de GI strekkende tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] alsnog dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst alsnog af het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling betreffende [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] (Burundi, Afrika) voor de periode van 28 november 2016 tot [geboortedatum] 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. van Laarhoven, P.P.M. van Reijsen en M.A. Ossentjuk en is op 23 maart 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.