ECLI:NL:GHSHE:2017:1323

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
16/00282
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • J. Swinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in het verzet van de belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkheid van haar hoger beroep. De belanghebbende was niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep omdat zij het verschuldigde griffierecht van € 124 niet had betaald binnen de wettelijk gestelde termijn. De belanghebbende had op 27 september 2016 een uitspraak ontvangen waarin zij niet-ontvankelijk was verklaard, en zij kwam tijdig in verzet tegen deze uitspraak. Het verzetschrift was op 9 november 2016 bij het Hof binnengekomen, en het Hof oordeelde dat het verzetschrift tijdig was ingediend.

Het Hof heeft vastgesteld dat de griffier de belanghebbende op de verschuldigdheid van het griffierecht had gewezen en dat er herinneringen waren verzonden. Ondanks deze herinneringen had de belanghebbende het griffierecht niet voldaan. Het Hof concludeerde dat de argumenten die de belanghebbende in haar verzetschrift had aangevoerd, geen grond vormden voor het oordeel dat zij niet in verzuim was geweest. Daarom werd het verzet ongegrond verklaard en bleef de niet-ontvankelijkheid in stand.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig betalen van griffierechten in het bestuursrecht en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichting. Het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, en de beslissing is ter openbare zitting uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00282
Schriftelijke uitspraak op het verzet van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Hof als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 27 september 2016 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Limburg van 18 maart 2016, nummer ROE 15/571, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Venray,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de op 30 augustus 2013 opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

De behandeling van het verzet

Er heeft geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.
Belanghebbende heeft niet gevraagd in de gelegenheid te worden gesteld om te worden gehoord.

De gronden

1. Bij de uitspraak van 27 september 2016 is belanghebbende niet-ontvankelijk in het hoger beroep verklaard op grond van de overweging, dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.
2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen. De verzetstermijn is aangevangen op 28 september 2016 en geëindigd op 8 november 2016. Het verzetschrift van belanghebbende, dat is gedagtekend 6 november 2016, is op 9 november 2016 bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch binnengekomen en op 10 november 2016 bij het Team belastingrecht. De enveloppe, waarin het verzetschrift zich bevond, heeft een poststempel van 8 november 2016.
Het verzetschrift is tijdig ter post bezorgd en binnen een week na het einde van de verzetstermijn, dus tijdig, ontvangen.
3. Op grond van artikel 8:41, lid 1, van de Awb, in samenhang met het bepaalde in artikelen 8:108, lid 1 en 8:109, lid 1, letter c van de Awb, wordt van de indiener niet natuurlijk persoon van het hoger beroepschrift door de griffier van het gerechtshof een griffierecht geheven van € 124.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, leden 4 tot en met 6, van de Awb wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het Hof, dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De griffier heeft belanghebbende bij op 26 april 2016 verzonden nota op de verschuldigdheid van € 124 griffierecht gewezen.
5. Omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de uitnodiging van het Landelijk Dienstencentrum (hierna: LDCR) om het griffierecht te betalen, is op 25 mei 2016 aan haar, naar het in het hoger beroepschrift opgegeven adres, aangetekend een herinnering verzonden, waarin belanghebbende is verzocht het (nog) verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de aanmaning over te maken op de bankrekening van Griffie LDCR.
Een afschrift van de nota en van de herinnering bevinden zich in het dossier van belanghebbende, alsmede, een schermprint van de op het verzendbewijs van de herinnering betrekking hebbende statusinformatie. Blijkens deze schermprint is de herinnering met nummer [nummer] op zaterdag 28 mei om 17:27 uur op het door belanghebbende opgegeven adres uitgereikt. Voor ontvangst hiervan is getekend.
Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de herinnering op de juiste wijze is verzonden.
6. Belanghebbende heeft het griffierecht niet voldaan.
Niet-ontvankelijkheidverklaring kan dan nog slechts achterwege blijven, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld, dat belanghebbende in verzuim is geweest.
7. Belanghebbende heeft in het verzetschrift het volgende vermeld:
“Bij deze dien ik verzet in.
Ik heb u medegedeeld dat ik geen overtreding ben begaan.”
8. Hetgeen belanghebbende in het verzetschrift heeft aangevoerd vormt geen grond voor het oordeel dat zij niet in verzuim is geweest.
Belanghebbende heeft het griffierecht niet betaald, ook niet na de aangetekend verzonden herinnering van 25 mei 2016.
Zoals vermeld onder punt 5 heeft de griffier van het Hof belanghebbende op de wettelijk voorgeschreven wijze op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen.
9. Gelet op het hiervoor overwogene is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, zodat het verzet ongegrond moet worden verklaard.

De proceskosten

10. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

De beslissing

Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan op 24 maart 2017 door J. Swinkels, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.