ECLI:NL:GHSHE:2017:1381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.169.695_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van rechtsvermoeden van overlijden van een vermiste persoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden van een vermiste persoon, hier aangeduid als [betrokkene]. De zaak is gestart na een beschikking van 22 december 2016, waarin het hof besloot tot oproeping van [betrokkene] voor een mondelinge behandeling op 16 februari 2017. Het hof was van oordeel dat het bestaan van [betrokkene] onzeker was en heeft daarom maatregelen getroffen om hem op te roepen, onder andere via publicaties in de Staatscourant en landelijke kranten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 februari 2017 is [betrokkene] niet verschenen, noch is er iemand voor hem opgekomen die kon aantonen dat hij in leven was. Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat er geen aanleiding was om [betrokkene] opnieuw op te roepen of om getuigen te horen. Gezien het feit dat [betrokkene] voor het laatst was gezien op 12 oktober 1998 en er geen bewijs was dat hij daarna nog in leven was, heeft het hof besloten dat er een rechtsvermoeden van overlijden bestaat.

De beslissing van het hof houdt in dat met ingang van 13 oktober 1998, de dag na de laatste tijding van het leven van [betrokkene], wordt aangenomen dat hij is overleden. Deze uitspraak is gedaan door de rechters E.A.M. Scheij, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J. Witkamp en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 maart 2017
Zaaknummer: 200.169.695/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/283785 / FA RK 14-5007
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen.

5.De beschikking d.d. 22 december 2016

Bij die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, beslist dat het hof zal overgaan tot oproeping van [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ), geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] (Algerije), voor de mondelinge behandeling bij het hof op 16 februari 2017 om 9.00 uur ten einde van zijn in leven zijn te doen blijken.
Het hof heeft daarbij onder meer het volgende overwogen:
“3.9. Het hof zal, nu het van oordeel is dat het bestaan van [betrokkene] onzeker is, [betrokkene] oproepen voor de in het dictum bepaalde zitting ten einde van zijn in leven zijn te doen blijken. Het hof zal dit doen door plaatsing van de oproeping voor deze zitting in de Staatscourant, de Telegraaf en (via de Nederlandse ambassade in Marokko) een landelijke Marokkaanse krant. Indien [betrokkene] niet verschijnt, noch iemand voor hem opkomt die behoorlijk van het in leven zijn van [betrokkene] doet blijken, dan zal het hof overgaan tot het verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van [betrokkene] bestaat.”

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 februari 2017. De zaak is door de deurwaarder in het openbaar uitgeroepen. Er is niemand ter zitting van het hof verschenen.
6.2.
Het hof heeft – in aanvulling op de stukken die ten tijde van de beschikking van 22 december 2016 onderdeel uitmaakten van het dossier – kennisgenomen van de inhoud van:
- de oproep van [betrokkene] voor de zitting op 16 februari 2017 in de Staatscourant van [datum] 2017, de Telegraaf van [datum] 2017 en de Marokkaanse nationale krant Assabah van [datum] 2017.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Het hof stelt vast dat bij de mondelinge behandeling bij het hof op 16 februari 2017 [betrokkene] niet is verschenen. Evenmin is er iemand voor hem opgekomen die behoorlijk van het in leven zijn van [betrokkene] heeft doen blijken.
Het hof ziet geen aanleiding [betrokkene] nogmaals op te roepen, dan wel om getuigen te horen of de overlegging van bewijsstukken te gelasten, ten bewijze dat is voldaan aan de vereisten die artikel 1:413 van het BW stelt.
7.2.
Gelet op het bovenstaande zal het hof overgaan tot het verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van [betrokkene] bestaat.
[betrokkene] zou blijkens de stukken voor het laatst zijn gezien op 12 oktober 1998. Het hof is niet gebleken van voldoende vermoedens dat [betrokkene] na deze datum nog enige tijd in leven was. Gelet hierop zal, conform artikel 1:414 lid 3 BW, de dag volgend op die van de laatste tijding van het leven van [betrokkene] – te weten 13 oktober 1998 – gelden als de dag waarop [betrokkene] wordt vermoed te zijn overleden.

8.De beslissing

Het hof:
verklaart dat met ingang van 13 oktober 1998 een rechtsvermoeden van overlijden bestaat van [betrokkene] , geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] (Algerije), laatstelijk wonende te [woonplaats] .
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A.M. Scheij, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J. Witkamp en is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.