In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 13 december 2016 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellant niet naar behoren voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellant had meerdere kernverplichtingen niet nagekomen en bovendien bovenmatige nieuwe schulden laten ontstaan.
De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.M. Tason Avila, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2017 is de appellant echter niet verschenen, ondanks dat hij op correcte wijze was opgeroepen. De bewindvoerder heeft in haar brieven aangegeven dat de appellant gedurende de schuldsaneringsregeling zijn informatieplicht niet heeft nagekomen en dat er nieuwe schulden zijn ontstaan, zonder dat de appellant bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat deze schulden zijn voldaan.
Het hof heeft vastgesteld dat de appellant structureel zijn verplichtingen niet is nagekomen en dat er sprake is van een boedelachterstand. De appellant heeft geen afdracht aan de boedel verricht en heeft geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd die zijn stellingen onderbouwen. Het hof concludeert dat de tekortkomingen aan de appellant kunnen worden verweten en dat er onvoldoende grond is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank, waarbij de schuldsaneringsregeling van de appellant tussentijds is beëindigd.