ECLI:NL:GHSHE:2017:1396

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.205.892_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen en ontstaan van nieuwe schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 13 december 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed en bovenmatige nieuwe schulden had laten ontstaan. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.M. Tason Avila, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling te verlengen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2017 is de appellante niet verschenen, maar haar advocaat en de bewindvoerder zijn gehoord. De bewindvoerder heeft aangegeven dat de appellante gedurende de schuldsaneringsregeling niet voldoende informatie heeft verstrekt en dat er sprake is van een boedelachterstand. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante structureel tekort is geschoten in het nakomen van haar verplichtingen, waaronder de informatieplicht en de sollicitatieplicht. Het hof heeft ook geconstateerd dat er nieuwe schulden zijn ontstaan die als bovenmatig kunnen worden aangemerkt.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft besloten tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. De appellante heeft onvoldoende onderbouwd dat de tekortkomingen haar niet kunnen worden verweten. Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van de zitting afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 maart 2017
Zaaknummer : 200.205.892/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/15/733
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. Tason Avila te Leiden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 13 december 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 december 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat het verzoek tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei wordt afgewezen, althans de schuldsaneringsregeling te verlengen voor zover nodig om de nieuwe schulden en boedelachterstand in te kunnen lopen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang met de zaak welke bij dit hof is geregistreerd onder nummer 200.205.891/01 heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn mr. Tason Avila en mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord. [appellante] is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2016;(het hof heeft geen exemplaar van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 november 2016 in het dossier aangetroffen)
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 7 februari 2017;
  • de brief van de advocaat van [appellante] d.d. 16 maart 2017;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 28 februari 2017 en 7 maart 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 10 december 2015 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 augustus 2016 tussentijds beëindigd nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.8. Ten aanzien van de informatieverplichting heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenares haar informatieverplichting niet naar behoren nakomt. Thans ontbreken volgens de bewindvoerder nog
- kopie recent CV;
- inlichtingenformulieren vanaf januari 2016 t/m heden;
- bankafschriften budgetbeheerrekening en privérekening;
- uitkeringsspecificaties vanaf januari 2016 t/m heden;
- huurspecificatie per juli 2016;
- bijlagen bij de zwangerschapsverklaring gemeente;
- beschikking voorlopige aanslag 2016 of een bewijsstuk waaruit blijkt dat hierop geen recht is.
Hierdoor kan de bewindvoerder het vrij te laten bedrag en de boedelachterstand niet berekenen. Dit brengt mee dat schuldenares naar het oordeel van de rechtbank toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar informatieverplichting. Door schuldenares zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden.
3.9.
Met betrekking tot de sollicitatieverplichting is de rechtbank van oordeel dat schuldenares deze naar behoren nakomt, nu de bewindvoerder in haar faxbericht van 28 november 2016 en ter zitting van 29 november 2016 geen melding meer heeft gemaakt van het niet nakomen van deze verplichting.
3.10.
Met betrekking tot de nieuwe schulden neemt de rechtbank in aanmerking dat schuldenares in de schuldsaneringsregeling wordt geacht rond te kunnen komen van het vrij te laten bedrag en dat zij haar uitgavenpatroon daarop dient aan te passen. Als een schuldenares desondanks schulden maakt kan haar dat worden verweten, tenzij zij het tegendeel aannemelijk maakt. Naar het oordeel van de rechtbank is schuldenares dan ook toerekenbaar tekortschoten in de nakoming van haar verplichting om geen nieuwe schulden te veroorzaken, nu er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden.
3.11.
Ter zake de verplichting om tijdig en op Juiste wijze te voldoen aan de boedelafdracht heeft de bewindvoerder aangevoerd dat schuldenaar nog niets heeft afgedragen aan de boedel. Bij gebreke van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel moeten leiden, is de rechtbank van oordeel dat ook deze tekortkoming toerekenbaar is.
3.12.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat genoegzaam is komen vast te staan dat schuldenaar zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen. De rechtbank rekent de niet nakoming van de verplichtingen schuldenares te meer aan, daar zij tijdens de behandeling van 3 november 2016 heeft toegezegd alle ontbrekende stukken binnen een week aan de bewindvoerder te verstrekken, hetgeen zij heelt nagelaten. Dat schuldenares heeft aangevoerd dat zij thans maatschappelijk werk heeft aangevraagd om haar te helpen, maakt dit niet anders. Schuldenares heeft derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen blijk gegeven van een saneringsgezinde houding die van een schuldenaar, op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is, mag worden verwacht. Dit leidt tot de slotsom dat op grond van artikel 350, lid 3 sub c en d van de Faillissementswet de toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt zich op het standpunt dat het merendeel van de nieuwe schulden is voldaan en dat de hoogte van de schulden derhalve niet meer klopt. Zij begrijpt tevens niet hoe er nieuwe schulden zijn ontstaan. [appellante] stelt zich daarnaast op het standpunt dat zij dacht dat de kredietbank gelden afdroeg aan de boedel. Zij geeft te kennen dat zij dacht dat de bewindvoerder contact op zou nemen met de Kredietbank om het juiste bedrag aan boedelafdracht door te geven. [appellante] geeft tevens te kennen dat zij de uitleg bij het huisbezoek niet zo goed heeft begrepen. Het was voor haar teveel informatie. [appellante] stelt zich voorts op het standpunt dat zij altijd heeft getracht om de informatieverplichting zo goed mogelijk na te komen. Voor wat betreft het verzochte CV stelt zij zich op het standpunt dat zij dat niet had. Voor wat betreft de bankafschriften, uitkeringsspecificaties en sollicitaties stelt [appellante] dat zij deze mee heeft genomen naar de zitting van 29 november 2016 om deze aan de bewindvoerder te geven. Volgens [appellante] was de bewindvoerder hier ook van op de hoogte maar is dit ter zitting niet meer besproken. [appellante] nam de papieren versies mee omdat zij geen digitale versies van de genoemde stukken zou hebben. [appellante] stelt zich voorts op het standpunt dat zij de sollicitatieplicht volledig is nagekomen. Op dit moment is het zo dat zij via de gemeente is ontheven van de sollicitatieplicht. [appellante] stelt zich tot slot op het standpunt dat zij wel degelijk saneringsgezind is en zich kan houden aan alle verplichtingen binnen de WSNP. Zij stelt dat dit eerder niet helemaal goed is gelopen. De reden hiervan is dat zij bij het huisbezoek van de bewindvoerder niet helemaal goed heeft begrepen hoe zij zich diende te houden aan de verplichtingen in de praktijk. [appellante] heeft tevens met [partner van appellante] een moeilijke periode achter de rug.
3.5.
Hieraan is namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De advocaat van [appellante] geeft aan dat zij kort voor deze zitting nog mailcontact met haar heeft gehad waarbij [appellante] aangaf niet ter zitting in hoger beroep te zullen verschijnen. Hierop heeft de advocaat haar te verstaan gegeven dat het in dat geval des temeer van belang is dat haar partner, [partner van appellante] , wel zou verschijnen teneinde namens [appellante] de vragen van het hof te kunnen beantwoorden. Hierop heeft de advocaat niets meer van [appellante] vernomen. Temeer nu de advocaat ook de door [appellante] toegezegde schriftelijke bewijsstukken ter onderbouwing van haar stellingen niet heeft ontvangen verzoekt zij het hof om aan aanhouding van de zitting. Desgevraagd geeft de advocaat aan niet te weten of deze toegezegde stukken feitelijk wel bestaan. Het hof heeft het verzoek tot aanhouding afgewezen omdat met betrekking tot de door [appellante] aangedragen grond voor haar afwezigheid onvoldoende is onderbouwd waarom dit in de weg zou staan aan het verschijnen op de zitting. Het is volgens het hof de keuze van [appellante] geweest niet de voorkeur te geven aan de zitting. De advocaat heeft vervolgens gepersisteerd bij hetgeen zij reeds in het beroepschrift namens [appellante] heeft gesteld.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brieven - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Gedurende de schuldsaneringsregeling is de informatieplicht vanaf aanvang regeling tot en met heden onvoldoende nagekomen. Gedurende de gehele regeling was er sprake van ontbrekende gegevens. Heden ontbreken nog immer een groot aantal gegevens en inlichtingen in het dossier. In alle verslagen is gemeld dat [appellante] onvoldoende heeft voldaan aan de informatieplicht. Daarnaast maakt [appellante] gebruik van het cliëntenportal waarin zij eveneens diverse malen is verzocht gegevens aan te leveren. Na ieder bericht wat door de bewindvoerder in het cliëntenportal wordt geplaatst, ontvangt [appellante] een e-mail. Zij heeft voor het laatst ingelogd in het cliëntenportal op 25 november 2016. Gedurende de schuldsaneringsregeling zijn er diverse nieuwe schulden ontstaan waarvan niet is aangetoond dat deze zouden zijn voldaan. [appellante] is op 1 mei 2016 bevallen van een zoon. De zwangerschap is niet probleemloos verlopen waardoor zij over de periode januari tot en met augustus 2016 vermoedelijk niet in staat is geweest zich in te spannen naar het vinden van betaalde arbeid. Het bewijsstuk waaruit dit blijkt dient overigens nog aangeleverd te worden. Ervan uitgaande dat het zwangerschapsverlof tot 31 augustus 2016 van kracht was, is per 1 september 2016 de sollicitatieplicht op [appellante] van toepassing. Zij heeft echter geen sollicitatiebewijzen overlegd vanaf 1 september 2016 tot en met heden. Tot op heden is er door [appellante] ook geen boedelafdracht verricht. Er is vermoedelijk sprake van een boedelachterstand aangezien er van het vakantiegeld 2016 een gedeelte afgedragen had moeten worden. Door het ontbreken van vele inlichtingen waaronder de uitkeringsspecificaties kan de hoogte van de boedelachterstand niet worden vastgesteld.
[appellante] stelt dat het merendeel van de nieuwe schulden is voldaan. Bewijsstukken waaruit dit blijkt zijn echter niet overlegd. [appellante] verschuilt zich achter de budgetbeheerder met betrekking tot de boedelafdracht die niet is verricht. Zij kan echter op ieder gewenst moment de bankmutaties van de beheerrekening inzien en had kunnen en moeten weten dat de boedelafdrachten niet zijn verricht. De informatie die bij het huisbezoek wordt verstrekt is veel, echter niet nieuw. Alle informatie die bij een huisbezoek wordt gegeven zou al bekend moeten zijn aangezien dit dezelfde informatie is die beschikbaar wordt gesteld bij de aanvraag van een WSNP regeling. De ontbrekende gegevens zijn meermaals duidelijk opgevraagd. [appellante] stelt ontheven te zijn van de sollicitatieplicht door de Gemeente. Het stuk waaruit dit blijkt, is niet overlegd. Zij stelt tevens door te gaan met solliciteren. Tot op heden is er echter geen enkel sollicitatiebewijs overlegd waaruit sollicitatieactiviteit blijkt.
Geen van de verplichtingen die de schuldsaneringsregeling met zich meebrengt is door [appellante] juist nagekomen. Van saneringsgezindheid is volgens de bewindvoerder dan ook geen sprake.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Desgevraagd geeft de bewindvoerder aan dat het saldo op de boedelrekening nog immer € 0,00 bedraagt, er is nog nooit enig bedrag door [appellante] gestort. Voorts heeft de bewindvoerder haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat dat [appellante] de verplichtingen welke voorvloeien uit de schuldsaneringsregeling structureel niet naar behoren is nagekomen. Zo ontbreken er tot op de dag van vandaag diverse door de bewindvoerder bij herhaling opgevraagde informatiebescheiden waaronder alle informatieformulieren over het jaar 2016, bankafschriften, inkomensspecificaties, sollicitatiebewijzen en stukken waaruit blijkt dat zij door de gemeente in het kader van haar uitkering is vrijgesteld van de sollicitatieplicht. Door het ontbreken van deze gegevens is de bewindvoerder niet in staat om de boedelachterstand exact te bepalen. Daarmee is de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op haar rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw). Dat er sprake is van een boedelachterstand staat echter vast. [appellante] heeft immers nimmer enige afdracht aan de boedel verricht.
3.8.3.
Voorts staat vast dat [appellante] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling een aantal nieuwe schulden heeft laten ontstaan welke, gelet op haar besteedbaar inkomen, kunnen worden aangemerkt als zijnde bovenmatig. Daarbij komt dat [appellante] ook geen schriftelijke bewijsstukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij, zoals zij zelf in haar beroepschrift heeft gesteld, inmiddels al op (een aantal van) deze schulden zou hebben afgelost.
3.8.4.
Daarbij komt dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht eveneens niet naar behoren is nagekomen. Nu [appellante] op 1 mei 2016 is bevallen van een zoon kan worden aangenomen dat zij gedurende de periode van ruwweg 1 januari 2016 tot en met 1 augustus 2016 niet in staat is geweest om haar sollicitatieplicht naar behoren na te komen, daargelaten nog dat [appellante] verzuimd heeft om schriftelijke bewijsstukken hieromtrent aan de bewindvoerder te doen toekomen zodat laatstgenoemde de rechter-commissaris ook niet om een (tijdelijke) vrijstelling van voornoemde verplichting heeft kunnen verzoeken. Het hof is evenwel van oordeel dat de sollicitatieplicht in ieder geval vanaf 1 september 2016 weer onverkort voor [appellante] van toepassing is geweest. [appellante] heeft vanaf die datum echter in het geheel niet meer aantoonbaar gesolliciteerd.
Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.5.
Nu, tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand – voor zover al door de bewindvoerder precies vast te stellen nu nog steeds bepaalde informatie zijdens [appellante] ontbreekt – ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Het hof ziet in het licht van het voorgaande dan ook onvoldoende grond de zaak aan te houden zoals door de advocaat van [appellante] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is verzocht. Daar komt nog bij dat [appellante] ter zitting in hoger beroep niet is verschenen en derhalve geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid een (persoonlijke) toelichting te geven op het door haar in hoger beroep gedane verzoek tot voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Naar het oordeel van het hof dient dit voor rekening en risico van [appellante] te komen.
3.8.6.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, S.M.A.M. Venhuizen en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.