ECLI:NL:GHSHE:2017:1401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
30 maart 2017
Zaaknummer
200.207.561_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling met maximale verlenging van de termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 5 januari 2017 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen had voldaan. De appellante had geen informatie verstrekt aan haar bewindvoerder en had nieuwe schulden laten ontstaan. In hoger beroep heeft de appellante aangevoerd dat zij door persoonlijke omstandigheden, waaronder huiselijk geweld, niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante inmiddels de ontbrekende informatie heeft verstrekt en dat zij substantieel heeft gewerkt, zij het niet fulltime. Het hof heeft geoordeeld dat er termen zijn om de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale termijn van twee jaar, zodat de appellante de kans krijgt om haar verplichtingen na te komen en de nieuwe schulden en boedelachterstand in te lopen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging afgewezen. De duur van de schuldsaneringsregeling is verlengd tot 26 juni 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 30 maart 2017
Zaaknummer : 200.207.561/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/15/412 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] .
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. R.A. Oliemans te Bergen op Zoom.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 januari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 12 januari 2017, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en derhalve haar weer toe te laten tot de schuldsanering c.q. deze als niet-beëindigd te beschouwen en de beëindiging ongedaan te maken met aanwijzing van rechter-commissaris en bewindvoerder.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Oliemans,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 maart 2017 (met als bijlage onder meer;
- de brieven met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 20 februari 2017 en 16 maart 2017;
- de (in ieder geval ook) ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 december 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 26 juni 2015 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 7 november 2016 tussentijds beëindigd nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.6. Als onweersproken staat vast dat schuldenares (toerekenbaar) tekort is geschoten in haar informatie- en sollicitatieverplichting. Daarnaast staat als onweersproken vast dat schuldenares (toerekenbaar) tekort is geschoten in haar verplichting om geen nieuwe schulden te laten ontstaan. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat schuldenares vanaf september 2016 geen informatie aan de bewindvoerder heeft doen toekomen, waardoor onder meer niet kan worden gecontroleerd of schuldenares voldoende heeft afgedragen aan de boedelrekening. Hiermee heeft schuldenares de uitvoering van haar schuldsaneringsregeling gefrustreerd, de bewindvoerder belemmerd in de uitvoering van haar wettelijke taak als bewindvoerder en mogelijk de crediteuren benadeeld. Voorts overweegt de rechtbank dat schuldenares vanaf aanvang van de schuldsaneringsregeling tot op heden niet aan de bewindvoerder heeft aangetoond dat zij heeft gesolliciteerd. Schuldenares heeft zich hiermee geruime tijd onvoldoende ingespannen om inkomsten te genereren voor de schuldeisers. De rechtbank overweegt verder dat schuldenares een nieuwe schuld heeft laten ontstaan van € 152,96 aan Nedasco B.V., waarvan schuldenares niet heeft aangetoond dat zij hiervoor een betalingsregeling heeft getroffen. Voornoemde feiten en omstandigheden leiden tot de slotsom dat op grond van artikel 350, lid 3 sub c van de Faillissementswet de toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten aanzien van het niet verstrekken uit eigen beweging en op verzoek van informatie geldt het navolgende. Met ingang van september 2016 is [appellante] door haar agressieve ex-partner uit de gemeenschappelijke woning gezet c.q. is zij gevlucht voor de agressieve ex. Er was sprake van een wanhoopsituatie waarbij [appellante] bij derden tijdelijk huisvesting heeft moeten zoeken en uiteindelijk ook heeft gevonden in België bij haar broer. Gedurende deze gehele periode had zij geen enkele toegang tot poststukken. De mail werd na enige tijd weer voor haar toegankelijk. Door bemiddeling van haar broer is [appellante] begin december 2016 teruggekeerd na een afspraak tussen haar ex-man en de broer. Het huis was een puinhoop en haar post was onvindbaar, ook de post van de ex-partner was kennelijk grotendeels niet opengemaakt dan wel weggegooid. In de stapel heeft [appellante] vervolgens een brief kunnen ontdekken en dat betreft dan de brief van de bewindvoerder van 19 oktober 2016. [appellante] heeft toen direct telefonisch contact opgenomen, ook naar aanleiding van de toen voor het eerst weer ontvangen mail dat er een zitting had plaatsgevonden. De verzochte afschriften van de bank zijn direct doorgezonden naar de bewindvoerder evenals de specificatie van de meest recente WW-uitkeringen. Met betrekking tot de verzochte sollicitatiebewijzen vanaf 26 juni 2015 tot en met heden merkt appellante nog wel het navolgende op. Telefonisch begreep [appellante] in december 2016 dat de bewindvoerder van mening was dat er een aanvullende sollicitatieplicht was nu zij immers slechts 28 uur per week werkte, dat is echter onjuist. Met aanvang van de schuldsanering werkte [appellante] gemiddeld 32 tot 36 uur per week, de WW-uitkering welke [appellante] ontvangt is ook gebaseerd op een 32-urige werkweek en bij een gesprek wat zij daarover heeft gehad in het begin van de schuldsanering met mevrouw [medewerker van het kantoor van de bewindvoerder] van het kantoor van de bewindvoerder is aan haar letterlijk aangegeven: "U werkt nu 32 tot 36 uur per week dan is aanvullende sollicitatie niet zo nodig." Dat [appellante] meer had moeten solliciteren in die periode is feitelijk nooit ter sprake geweest en zij is daar ook nooit voor zover haar bekend toe opgeroepen. [appellante] heeft tot oktober 2016 gewerkt en daarna ontving zij een WW-uitkering voor 32 uur. Met betrekking tot de schuld van Nedasco merkt [appellante] op dat hier geen sprake is van een nieuwe schuld. De bewindvoerder zou hier abuis moeten zijn. Nedasco is een schuld uit 2014 van € 152,96, deze zou dus in de schuldsanering meegenomen moeten worden. [appellante] is inmiddels weer in haar eigen woning en drukdoende zich bezig te houden met alle zaken ook in verband met baar positie in de schuldsanering en houdt zich strikt aan de regels die er voor haar gelden waaronder informatieplicht. Daarnaast werkt zij op dit moment weer en is de WW-uitkering opgehouden te bestaan. Daarnaast is door [appellante] geen uitnodiging voor de tussentijdse beëindiging schuldsaneringszitting op 22 december 2016 ontvangen, noch is een uitnodiging door haar getekend voor ontvangst. Eerst na deze zitting is zij er middels een mail van de bewindvoerder achter gekomen dat er een zitting had plaatsgevonden.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat alle ontbrekende informatiebescheiden inmiddels door haar aan de bewindvoerder zijn toegestuurd. Voorts benadrukt [appellante] dat zij, vanwege het verblijf bij haar broer in België, enige tijd haar post niet heeft ontvangen, waaronder een oproep voor de beëindigingszitting. [appellante] betreurt het dat zij de bewindvoerder destijds niet inzake dit verblijf bij haar broer heeft geïnformeerd. Daarnaast erkent [appellante] dat de betalingsregeling die zij ten aanzien van de nieuw ontstane schuld met het VGZ overeengekomen is achteraf bezien niet haalbaar is. Er zal derhalve op korte termijn een nieuwe regeling moeten worden afgesproken. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij gedurende de schuldsaneringsregeling weliswaar wisselende uren heeft gewerkt, doorgaans meer dan 32 uur per week. Er zaten echter ook weken van 5 en 7 uur tussen en die hebben het gemiddeld gewerkt aantal uren, eigenlijk zonder dat [appellante] hier op bedacht was, aanzienlijk naar beneden gebracht. [appellante] erkent dat zij derhalve niet voldoende aanvullend heeft gesolliciteerd en eigenlijk pas echt is gaan solliciteren vanaf het moment dat zij in de WW kwam.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brieven - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] geeft aan te voldoen en weer te zullen voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling. Zij voert daarbij aan dat er bijzondere omstandigheden zijn geweest waardoor zij (buiten haar schuld) onbereikbaar is geweest. Er is wellicht sprake van bijzondere omstandigheden waardoor [appellante] minder bereikbaar is geweest, maar dit ontheft haar geenszins van haar verplichtingen. Sterker nog, juist deze verhuizing had zij aan de bewindvoerder moeten doorgeven. De verplichtingen van de schuldsaneringsregeling zijn [appellante] reeds sinds aanvang van de schuldsaneringsregeling bekend. Het feit dat zij tijdelijk elders woonachtig is geweest doet daaraan niet af. De tekortkomingen met betrekking tot de nieuwe schulden, de sollicitatieplicht en de afdrachtplicht spelen reeds de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling en zijn niet gebonden aan hetgeen in september 2016 is voorgevallen. De boedelachterstand bedraagt op dit moment € 1.136,35, de nieuwe schulden € 2.236,31 aan VGZ en aan Nedasco € 152,96. Voor het inlopen hiervan is door [appellante] geen plan van aanpak gepresenteerd. Ook de informatieplicht wordt reeds sinds aanvang van de schuldsaneringsregeling slecht nagekomen. Deze laatste tekortkoming is wellicht versterkt geweest door de tijdelijke verhuizing, maar dat wil niet zeggen dat dit haar dan maar niet aangerekend hoeft te worden. Het vonnis van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 5 januari 2017 is volgens de bewindvoerder dan ook op terechte gronden gewezen.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat nagenoeg alle ontbrekende informatiebescheiden inmiddels door [appellante] zijn overlegd. Daarbij geeft de bewindvoerder aan dat [appellante] in beginsel in staat zou moeten zijn de nieuwe schulden en de ontstane boedelachterstand gedurende een daartoe verlengde schuldsaneringsregeling geheel in te lopen, mits er sprake is van een maximale verlenging. Tegenover een maximale verlenging staat de bewindvoerder dan ook niet afwijzend. Wel dient [appellante] dan nauwgezet en adequaat aanvullend te solliciteren indien zij geen volledige arbeidsbetrekking van tenminste 36 uur per week heeft.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet immer naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] de bewindvoerder niet op de hoogte gesteld van haar verblijf in België, diverse informatiebescheiden waaronder inkomensspecificaties te laat overgelegd, niet aanvullend gesolliciteerd terwijl zij hiertoe gelet op het feit dat zij niet over een fulltime arbeidsbetrekking beschikte wel gehouden was en nieuwe schulden alsmede een boedelachterstand voor een totaalbedrag van ruim € 4.000,00 laten ontstaan. Daar staat evenwel tegenover dat [appellante] de ontbrekende informatiebescheiden inmiddels aan haar bewindvoerder heeft doen toekomen, gedurende haar schuldsaneringsregeling weliswaar niet fulltime maar wel substantieel heeft gewerkt en in beginsel in staat moet worden geacht om de ontstane nieuwe schulden en boedelachterstand gedurende een hiertoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling geheel in te lopen.
3.8.3
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met de maximale termijn van twee jaren, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name doch niet uitsluitend ook de (aanvullende) sollicitatieverplichting, na te komen en de nieuwe schulden alsmede de boedelachterstand geheel in te lopen. Het hof wijst [appellante] er nogmaals op dat zij zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht (aanvullend) dient te solliciteren op openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] , voor zover zij dit heeft nagelaten, schriftelijke bewijsstukken aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Daarnaast dient [appellante] steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen.
3.9.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd met een termijn van twee jaren. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van:
[appellante] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] ,
aan de [adres] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met 24 maanden, derhalve tot 26 juni 2020;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, A.P. Zweers-van Vollenhoven en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.