ECLI:NL:GHSHE:2017:1434

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
200.183.264_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verbouwing met gebreken en betalingsgeschil tussen opdrachtgever en aannemer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], wonende te [woonplaats], tegen [geïntimeerde], Bouw-, Timmer- en Onderhoudswerken B.V., gevestigd te [vestigingsplaats]. De zaak betreft een geschil over een verbouwing die door [geïntimeerde] aan de woning van [appellant] is uitgevoerd. De overeenkomst van aanneming van werk werd in april 2011 gesloten, waarbij [geïntimeerde] werkzaamheden zou verrichten voor een aanneemsom van € 75.500, inclusief btw. [geïntimeerde] heeft facturen verzonden voor de verrichte werkzaamheden, maar [appellant] heeft deze niet betaald, omdat hij van mening is dat de werkzaamheden niet volledig en niet goed zijn uitgevoerd, wat heeft geleid tot schade, waaronder waterschade door lekkage.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter in Breda meerdere vonnissen gewezen, waarbij [appellant] in conventie is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 18.709,25, vermeerderd met wettelijke rente, en tot uitvoering van niet uitgevoerde werkzaamheden. [geïntimeerde] heeft in reconventie ook vorderingen ingesteld, die door de kantonrechter zijn beoordeeld. In hoger beroep heeft [appellant] zijn eis gewijzigd en vordert hij onder andere herstel van gebreken en schadevergoeding, terwijl [geïntimeerde] in het incidenteel appel vernietiging van het eindvonnis van 22 juli 2015 vordert.

Het hof heeft in zijn arrest van 4 april 2017 geoordeeld dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 20 maart 2013, 21 mei 2014 en 9 juli 2014. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van beide partijen, waarbij het hof de deskundige zal vragen om zijn conclusies met betrekking tot de kwaliteit van de isolatie te heroverwegen, op basis van een recent thermografisch rapport. Het hof houdt verdere beslissingen aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.183.264/01
arrest van 4 april 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. Y.J.H. van Griensven te Breda,
tegen:
[Bouw- Timmer- en Onderhoudswerken] Bouw-, Timmer- en nderhoudswerken B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
verder: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R. Haouli te ’s-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 oktober 2015 ingeleide hoger beroep van de door de kantonrechter te Breda van de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnissen van 9 januari 2013, 20 maart 2013, 21 mei 2014, 9 juli 2014 en 22 juli 2015 tussen [appellant] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 717301 CV EXPL 12-3516)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 11 juli 2012.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 oktober 2015 met de beroepen vonnissen;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 23 februari 2016 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens memorie van grieven in het incidenteel appel van [geïntimeerde] van 3 mei 2016 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van [appellant] van 14 juni 2016 met producties;
  • de akte van [geïntimeerde] van 26 juli 2016;
  • de akte van [appellant] van 2 augustus 2016;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] van 30 augustus 2016;
  • de antwoordakte van [appellant] van 30 augustus 2016.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het incidenteel appel
4.1
Tegen de tussenvonnissen van 20 maart 2013, 21 mei 2014 en 9 juli 2014 heeft [appellant] geen grieven gericht zodat hij in zijn hoger beroep tegen deze vonnissen niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
4.2
In het tussenvonnis van 9 januari 2013 heeft de kantonrechter onder 3.2 een aantal feiten vastgesteld. Deze vaststelling luidt als volgt (met een door het hof aangebrachte letteraanduiding):
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk gesloten in april 2011, waarbij [geïntimeerde] werkzaamheden zou verrichten aan de woning van [appellant] voor een aanneemsom van € 75.500,= inclusief btw.
[geïntimeerde] heeft werkzaamheden verricht aan de woning van [appellant] en daarvoor facturen verzonden. De facturen van 6 juli 2011 ter hoogte van € 11.530,66 en 12 juli 2011 ter hoogte van € 8.131,25 inclusief btw heeft [appellant] onbetaald gelaten.
[geïntimeerde] heeft tevens op 17 februari 2012 een factuur aan [appellant] gezonden ter zake meer- en minderwerk ter hoogte van € 5.588,49 inclusief btw. Deze factuur is niet door [appellant] voldaan.
Bij dagvaarding van 18 april 2012 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt.
4.3
In deze procedure stelt [geïntimeerde] dat zij het werk, op enkele kleine punten na, heeft afgerond zodat [appellant] de openstaande facturen ten bedrage van in totaal € 25.250,40 dient te voldoen. Op grond daarvan vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 25.000,= (met een beperking in verband met de competentiegrens van de kantonrechter), vermeerderd met rente en kosten.
[appellant] heeft deze vordering bestreden. Volgens hem heeft [geïntimeerde] de werkzaamheden niet volledig en niet goed uitgevoerd, waardoor hij schade lijdt. Ook is sprake van waterschade als gevolg van een lekkage. Op grond daarvan vorderde [appellant] in reconventie, samengevat, herstel van de nog aanwezige gebreken, subsidiair schadevergoeding ten bedrage van € 15.166,15 en meer subsidiair betaling van de contractuele boete van € 22,69 per dag, met rente en kosten.
[geïntimeerde] heeft deze vordering op haar beurt bestreden.
4.4
Bij tussenvonnis van 11 juli 2012 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen bepaald, die op 9 oktober 2012 heeft plaatsgevonden. Hierbij is het bepalen van een deskundigenbericht aan de orde geweest. Bij tussenvonnis van 9 januari 2013 heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over onder meer een door de kantonrechter voorgestelde vraagstelling voor het deskundigenbericht. Bij tussenvonnis van 20 maart 2013 heeft de kantonrechter een deskundigenbericht bepaald en een deskundige benoemd. Bij tussenvonnis van 21 mei 2014 heeft de kantonrechter vastgesteld dat een andere deskundige benoemd diende te worden. Bij tussenvonnis van 9 juli 2014 heeft de kantonrechter de heer H.W. Kattevilder van Exact Expertise BV tot deskundige benoemd.
4.5
Bij eindvonnis van 22 juli 2015 heeft de kantonrechter het rapport van deze deskundige van 5 december 2014 overgenomen. Aan de hand daarvan is op de vorderingen van partijen als volgt beslist:
in conventie is [appellant] veroordeeld
  • tot betaling van in totaal € 18.709,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 april 2012 tot aan de voldoening, en
  • tot betaling van een bedrag van € 380,67 aan proceskosten;
in reconventie is [geïntimeerde] veroordeeld
  • tot uitvoering van de in het deskundigenbericht van 5 december 2014 vermelde niet uitgevoerde werkzaamheden,
  • tot betaling van een bedrag van € 1.896,15, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2011 tot aan de voldoening, en
  • tot betaling van een bedrag van € 3.732,85 aan deskundigenkosten;
voor het overige zijn de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen gecompenseerd en is het meer of anders gevorderde afgewezen.
4.6
[appellant] vordert in het principaal appel na wijziging van eis veroordeling van [geïntimeerde] conform onderdeel (3), aangevuld met een aantal andere herstelwerkzaamheden, op verbeurte van een dwangsom, subsidiair betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat, betaling van de contractuele boete van € 22,69 per dag, handhaving van onderdeel (4), terugbetaling van hetgeen [appellant] uit hoofde van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten.
4.7
[geïntimeerde] vordert in het incidenteel appel vernietiging van het eindvonnis van 22 juli 2015 ten aanzien van de onderdelen die hiervoor zijn aangeduid met (1) en (3). Zij vordert na wijziging van eis, samengevat, primair veroordeling van [appellant] tot betaling van € 23.443,05, vermeerderd met de wettelijke rente, subsidiair handhaving van onderdeel (1) en indien onderdeel (3) in stand blijft: veroordeling van [appellant] tot betaling van een redelijke vergoeding van € 48.250,= exclusief btw, subsidiair een door het hof vast te stellen redelijke vergoeding.
4.8
Het hof stelt vast dat de vordering van [appellant] in conventie waar onderdeel (4) op ziet (schadevergoeding vanwege waterschade) door hem wordt gehandhaafd en door [geïntimeerde] niet langer wordt bestreden, zodat deze kwestie in dit hoger beroep verder niet aan de orde is.
4.9
Grief I van [appellant] in het principaal appel betreft het hiervoor in 4.2 onder a) aangehaalde onderdeel van de vaststelling van de feiten. Volgens [appellant] heeft niet alleen hijzelf maar ook zijn echtgenote te gelden als contractpartij van [geïntimeerde] en diende [geïntimeerde] niet alleen werkzaamheden uit te voeren maar diende hij ook voor het ontwerp zorg te dragen.
4.1
Deze grief wordt verworpen. In de dagvaarding in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij met [appellant] een overeenkomst heeft gesloten en dat hij op basis daarvan renovatiewerkzaamheden heeft verricht aan diens woning. In zijn conclusie van antwoord heeft [appellant] hierop gesteld: “Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is inderdaad een overeenkomst van aanneming van werk gesloten waarbij [geïntimeerde] de woning van [appellant] zou renoveren.” Hiermee heeft [appellant] uitdrukkelijk de juistheid van de stelling van [geïntimeerde] erkend. Van herroeping van deze erkenning op de gronden van artikel 154 lid 2 Rv (dat hierna in ander verband nog expliciet aan de orde komt) is geen sprake. De vaststelling van de feiten door de kantonrechter blijft daarom in stand, ook in hoger beroep.
4.11
De grieven II en III van [appellant] betreffen het rapport van deskundige Kattevilder dat volgens [appellant] onjuist is ten aanzien van de kwestie van de scheurvorming en onvolledig ten aanzien van de isolatiewerkzaamheden. De vermeerdering van eis in hoger beroep tot het doen uitvoeren van aanvullende herstelwerkzaamheden door [geïntimeerde] heeft hierop betrekking. De overige vijf grieven van [appellant] zijn een uitvloeisel van de beslissingen over deze twee kwesties.
4.12
Het meest verstrekkende verweer van [geïntimeerde] is dat [appellant] in eerste aanleg in zijn conclusie na deskundigenbericht heeft laten weten dat hij zich conformeert aan de conclusies van de deskundige in diens eindrapport en dat [appellant] op grond van artikel 154 Rv aan die mededeling is gebonden. Volgens artikel 154 lid 1 Rv is een gerechtelijke erkentenis het in een aanhangig geding door een partij uitdrukkelijk erkennen van de waarheid van een of meer stellingen van de wederpartij. Ingevolge artikel 154 lid 2 Rv kan een gerechtelijke erkentenis slechts worden herroepen indien aannemelijk is dat zij door een dwaling of niet in vrijheid is afgelegd. Deze bepaling is in dit geval niet van toepassing aangezien het hier niet gaat om het erkennen van de juistheid van een stelling van de wederpartij, maar om het aanvaarden van de conclusies van een deskundigenbericht. Artikel 154 Rv leent zich niet voor analoge toepassing, zodat in hoger beroep alsnog bezwaar gemaakt kan worden tegen bevindingen en conclusies van een deskundigenbericht die in eerste aanleg zijn aanvaard. Het hoger beroep dient immers mede voor herstel van omissies en fouten in de eerste aanleg. Dit verweer van [geïntimeerde] wordt daarom verworpen.
4.13
Voor zover de bezwaren die [appellant] tegen het deskundigenbericht aanvoert betrekking hebben op de scheurvorming en op de fundering van met name de schoorsteen heeft te gelden dat hij deze bezwaren in zijn reactie op het conceptrapport aan de deskundige kenbaar heeft gemaakt en dat de deskundige deze in zijn definitieve rapport heeft besproken en, ook naar het oordeel van het hof, voldoende heeft weerlegd. Door [appellant] is in dit verband onvoldoende onderbouwd dat voor [geïntimeerde] uit de aannemingsovereenkomst de verplichting voortvloeide om maatregelen te nemen ter voorkoming van toekomstige zettingen. De vaststelling van de deskundige dat de scheurvorming aan zettingen is te wijten en niet aan de werkzaamheden zoals deze door [geïntimeerde] zijn uitgevoerd, acht het hof door [appellant] ook in hoger beroep niet weerlegd. Voor zover de grieven van [appellant] in het principaal appel op deze kwestie betrekking hebben, worden zij daarom verworpen.
4.14
Dat ligt anders bij de kwestie van de isolatiewerkzaamheden die volgens [appellant] gebrekkig zijn uitgevoerd. In het deskundigenbericht is naar aanleiding van het commentaar van [appellant] door de deskundige opgemerkt: “Eerst indien de buitengevels daadwerkelijk worden gesloopt, dan wel door (aanvullend) thermografisch onderzoek lekkages in de isolatie worden aangetoond, is er grond voor schadevergoeding/schadeherstel voor dit veronderstelde gebrek.” Bij zijn memorie van grieven heeft [appellant] een thermografische rapportage van Bouwkundig Adviesbureau [bouwkundig adviesbureau] Groep overgelegd, waarin de bevindingen zijn neergelegd van een onderzoek dat op 17 februari 2016 door [deskundige aan de zijde van appellant] aan de woning van [appellant] is uitgevoerd. [appellant] heeft in dit verband verzocht om de benoeming van een deskundige. Het hof ziet in dit rapport voldoende aanleiding om in zoverre aan dit verzoek te voldoen dat aan deskundige Kattevilder gevraagd zal worden of en in hoeverre deze thermografische rapportage voor hem aanleiding is om zijn conclusies met betrekking tot de kwaliteit van de isolatie te wijzigen.
4.15
Het hof zal partijen in de gelegenheid stellen zich bij akte over dit voornemen en over de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling inzake
uitsluitenddit onderwerp uit te laten.
4.16
De overige grieven komen in een later stadium aan de orde. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
in het principaal appel en in het incidenteel appel
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de tussenvonnissen van 20 maart 2013, 21 mei 2014 en 9 juli 2014;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 mei 2017 voor akte aan de zijde van beide partijen
gelijktijdigmet het hiervoor onder 4.15 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en Th.C.M. Hendriks-Jansen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 april 2017.
griffier rolraadsheer