Het hof zal allereerst de stelling van de man beoordelen dat hij door gebrek aan inkomsten de vastgestelde onderhoudsbijdragen niet kan voldoen en overweegt daartoe het volgende.
De man, thans 49 jaar, is docent techniek en hij is ook bevoegd om wiskundelessen te geven, zoals de man ter zitting heeft verklaard. Tussen partijen is niet in geschil dat hij zijn inkomsten genoot uit diverse besloten vennootschappen waarvan hij al dan niet middellijk directeur-grootaandeelhouder is en dat hij tijdens het huwelijk een salaris ontving van € 9.000,- bruto per maand.
De man is directeur-grootaandeelhouder van [Holding] Holding B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: de Holding), welke vennootschap volledige houdstervennootschap is van Mainbusiness B.V. (hierna ook: Mainbusiness) en [Facilities] Facilities B.V. (hierna ook: [Facilities] ), alsmede een 50% belang heeft in Maintenance College B.V. In eerste aanleg heeft de man onder meer de jaarrekeningen 2014 van de Holding en van [Facilities] en de concept jaarrekeningen 2015 van de Holding en van [Facilities] overgelegd; in hoger beroep heeft hij ook de definitieve jaarrekeningen overgelegd over het jaar 2015 van de Holding, [Facilities] en Mainbusiness, alsmede de tussentijdse rapportage 2016 van de Holding tot en met 31 oktober 2016 en de concept-jaarrekeningen 2016 van [Facilities] en van Mainbusiness. Van Maintenance College B.V. heeft de man geen financiële gegevens overgelegd zodat het hof zich geen oordeel heeft kunnen vormen over de financiële positie van deze vennootschap, zo min als over de financiële relatie van de man met deze vennootschap. Ook heeft de man geen belastingaangiften en belastingaanslagen van de verschillende vennootschappen in het geding gebracht, zodat het hof ook geen inzicht heeft in de fiscale positie van de verschillende vennootschappen. De aangiften en aanslagen Inkomstenbelasting heeft de man evenmin overgelegd.
De man stelt dat zijn inkomsten zijn teruggelopen omdat [Techniek] Techniek voortijdig een contract met Mainbusiness heeft opgezegd. Desgevraagd door de vrouw heeft hij geweigerd de beëindigingsovereenkomst over te leggen, met een beroep op een in deze overeenkomst opgenomen geheimhoudingsclausule. Niet is gesteld of gebleken dat de man aan [Techniek] Techniek toestemming heeft gevraagd van deze geheimhouding te worden ontslagen in verband met het onderhavige geding. Het hof heeft dan ook geen behoorlijk inzicht kunnen verkrijgen in de voorwaarden waaronder deze opdracht is beëindigd.
Na het wegvallen van de opdracht van [Techniek] Techniek stelt de man uit incidentele opdrachten inkomsten te hebben genoten. Hij heeft hierover het volgende aangevoerd. In de periode van 23 november 2015 tot en met 3 juni 2016 stelt hij inkomsten te hebben genoten uit een opdracht van [opleidingen] Opleidingen bij Nedtrain [vestigingsnaam] en hij heeft ter onderbouwing van deze stelling een aantal facturen overgelegd van [Facilities] aan [opleidingen] Opleidingen over de periode van januari 2016 tot juni 2016. Facturen over het jaar 2015 ontbreken, evenals de facturen over het tweede halfjaar 2016. De man heeft het contract met [opleidingen] Opleidingen niet overgelegd.
Uit de door de man overgelegde facturen blijkt dat [Facilities] over de voornoemde periode een bedrag van afgerond € 63.221,- aan [opleidingen] Opleidingen heeft gedeclareerd. Uit de door de man overgelegde bankafschriften van [Facilities] over de periode van 7 januari 2016 tot en met 21 augustus 2016 blijkt dat [Facilities] vervolgens een bedrag van in totaal € 50.700,- heeft overgeboekt naar de Holding. De man heeft ter zitting verklaard dat deze overboeking de gebruikelijke management fee betreft. Hij heeft echter geen inzicht gegeven in de aan deze overboeking ten grondslag liggende overeenkomst. Het hof stelt vast dat in de door de man overgelegde tussentijdse rapportage van de Holding over de periode tot oktober 2016 een bedrag van € 40.000,- als ontvangen management fee is verantwoord, zodat de door de man overgelegde cijfers niet op elkaar aansluiten. Ter zitting van het hof heeft de man desgevraagd verklaard hier geen verklaring voor te kunnen geven.
De man stelt in 2016 ook een opdracht van [opdrachtgever] te hebben verkregen, alsmede in november 2016 een nieuwe opdracht bij Nedtrain [vestigingsnaam] . Hij heeft nagelaten nader inzicht in deze opdrachten te verschaffen door het overleggen van de contracten en de hierop betrekking hebbende facturen en betalingen, zodat het hof niet in staat is gesteld zich een oordeel te vormen over de gevolgen van deze opdrachten voor de draagkracht van de man. Of en in hoeverre de man nog andere opdrachten heeft verworven, zoals door de vrouw gesteld, heeft het hof niet kunnen vaststellen omdat de man de desbetreffende financiële gegevens niet aan het hof heeft verstrekt.
Dit klemt te meer aangezien de man ter zitting heeft verklaard dat hij het gehele jaar 2016 heeft gewerkt, met uitzondering van een tweetal zomermaanden.
Het hof stelt verder vast dat de man heeft nagelaten een behoorlijk inzicht te geven in zijn salaris als directeur-grootaandeelhouder van de Holding. Weliswaar heeft hij salarisstroken van de Holding overgelegd over de periode januari 2016 tot en met augustus 2016, maar voor het door hem na die datum genoten salaris heeft hij geen salarisstroken overgelegd terwijl ook de jaaropgaven ontbreken. Desgevraagd ter zitting van het hof heeft de man geen duidelijkheid kunnen geven over de vraag of de Belastingdienst toestemming heeft gegeven om het salaris van de directeur-grootaandeelhouder van de Holding te verlagen naar € 2.500,- bruto per maand, derhalve tot een bedrag lager dan het fiscaal gebruikelijk loon voor de directeur-grootaandeelhouder.
Voor het jaar 2017 heeft de man ter zitting verklaard met ingang van 1 januari 2017 een nieuwe opdracht te hebben verworven van [opleidingen] Opleidingen voor drie dagen per week en van dezelfde opdrachtgever een toezegging te hebben verkregen voor een opdracht voor de periode van oktober 2017 tot februari 2018. Voldoende inzicht in de uit deze opdrachten door hem te verkrijgen inkomsten voor de jaren 2017 en 2018 heeft de man niet gegeven en hij heeft nagelaten de desbetreffende overeenkomsten van opdracht aan het hof ter kennis te brengen. Evenmin heeft hij inzicht gegeven in eventuele andere in 2017 door hem te verwerven opdrachten.
Nu de man allereerst stelt dat het hem door de teruggelopen inkomsten aan draagkracht ontbreekt, had het op zijn weg gelegen het hof in staat te stellen zich met behulp van door hem over te leggen justificatoire bescheiden over deze stelling van de man een oordeel te vormen. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking het dringende karakter van de onderhavige onderhoudsverplichtingen van de man en het feit dat de vrouw de stellingen van de man gemotiveerd betwist. Het hof is van oordeel dat de man deze op hem rustende verplichting niet, dan wel niet voldoende is nagekomen, nu de fiscale gegevens van de man en van zijn vennootschappen ontbreken, de salarisgegevens van de man niet compleet zijn, en het aan behoorlijk inzicht over de in 2016 en 2017 door de man verworven inkomsten ontbreekt.
Het hof stelt vast dat de man om voornoemde redenen heeft nagelaten voldoende inzicht in zijn draagkracht te geven en zal de desbetreffende grieven van de man afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Aan de inhoudelijke beoordeling van de lasten van de man komt het hof derhalve niet toe.
Het verweer van de vrouw behoeft geen verdere bespreking.