ECLI:NL:GHSHE:2017:1594

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
200.196.746_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag over minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het verzoek om gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen werd afgewezen. De moeder, wonende in Duitsland, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en gezamenlijk gezag te verkrijgen over haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De vader, die in eerste aanleg het gezag alleen uitoefent, heeft in zijn verweerschrift verzocht om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2017 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd, vooral gezien de instemming van de vader om gezamenlijk gezag te delen. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat beide ouders betrokken zijn bij hun opvoeding en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De moeder en de vader zijn nu gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. De beslissing is op 6 april 2017 uitgesproken en op 13 april 2017 schriftelijk vastgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 6 april 2017
Zaaknummer: 200.196.746/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/309905 FA RK 16-98
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] (Duitsland),
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.J.A. Burlet,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.C.M. Maat-Oldenhof.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidwest Nederland,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 29 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 juli 2016, heeft de moeder, zo begrijpt het hof, verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende partijen gezamenlijk met het gezag over de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 september 2016, heeft de vader verzocht om het beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Burlet;
-de vader, bijgestaan door mr. Maat-Oldenhof;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
Tijdens de mondeling behandeling heeft mr. Burlet zittingsaantekeningen overgelegd.
2.4.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en de raad gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 mei 2016;
- de brief van de advocaat van de moeder d.d. 24 maart 2017, ingekomen op 27 maart 2017, met als bijlage de conceptrapportage van de raad van 10 februari 2017;
- het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 31 maart 2017, ingekomen op 3 april 2017, met als bijlage de conceptrapportage van de raad d.d. 24 maart 2017;
- het faxbericht van de advocaat van de vader d.d. 3 april 2017, ingekomen op diezelfde dag, met als bijlagen de conceptrapportage van de raad van 24 maart 2017 en de reactie van de vader daarop.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Hun huwelijk is op 18 januari 2012 door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (België);
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ) op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (België).
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 februari 2014 is bepaald
dat het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voortaan alleen wordt uitgeoefend door de vader. Het
hof heeft voornoemde beschikking bij beschikking van 22 januari 2015 bekrachtigd.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om
te bepalen dat het gezag voortaan weer door de vader en moeder gezamenlijk zal worden uitgeoefend afgewezen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
Ter zitting bij het hof is onder meer aan de orde gekomen dat de raad het in het kader van de komende ondertoezichtstelling en de mogelijke uithuisplaatsing van de kinderen zeer van belang acht dat beide ouders belast worden met het gezag over de kinderen. Op die manier is hun positie gelijk en kunnen zij beiden op gelijke wijze worden betrokken bij de hulpverlening. Uit het gesprek dat het hof met de kinderen had kwam daarnaast naar voren dat ook zij graag meer betrokkenheid van de moeder willen. Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij bereid is om de moeder deze betrokkenheid te geven. Hij kan instemmen met het verzoek van de moeder om de ouders weer gezamenlijk met het gezag over de kinderen te belasten. Vervolgens heeft de moeder verklaard dit gebaar van de vader te waarderen.
3.6.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de omstandigheden sinds de beslissing waarbij de vader alleen met het gezag over de kinderen is belast zijn gewijzigd. Gelet op de instemming van de vader en het belang van de kinderen zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de moeder toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 29 juni 2016,
en opnieuw rechtdoende:
belast de moeder en de vader gezamenlijk met het ouderlijk gezag over:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] (België);
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (België);
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en A.E. van Solinge en is op 6 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier en op 13 april 2017 op schrift gesteld.