ECLI:NL:GHSHE:2017:1634

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
13 april 2017
Zaaknummer
16/00244
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen WOZ-beschikking en aanslag onroerendezaakbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, die op 4 maart 2016 de WOZ-beschikking en de aanslag onroerendezaakbelasting voor het jaar 2015 heeft bevestigd. De beschikking, die de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] 42 te [woonplaats] vaststelde op € 368.000, is gegeven zonder dat er een inpandige opname heeft plaatsgevonden, wat volgens belanghebbende in strijd is met een eerdere afspraak. Het Hof heeft vastgesteld dat de afspraak voor de inpandige opname op 6 februari 2015 door belanghebbende is geannuleerd, omdat hij geen vertrouwen had in de onafhankelijkheid van de taxateur. Het Hof oordeelt dat het ontbreken van de inpandige opname niet betekent dat de beschikking niet gegeven mocht worden. Belanghebbende heeft geen grieven ingediend tegen de hoogte van de WOZ-waarde, waardoor het Hof concludeert dat de Heffingsambtenaar de waarde deugdelijk heeft onderbouwd. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00244
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende]
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 4 maart 2016, nummer SHE 15/2046 in het geding tussen
belanghebbende,
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Bergeijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] 42 te [woonplaats] per de peildatum 1 januari 2014, voor het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 is vastgesteld op een bedrag van € 368.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting over het jaar 2015 (hierna: de aanslag) opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 3 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, vergezeld van mevrouw [A] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] .
1.5.
De Heffingsambtenaar heeft ter zitting een machtiging overgelegd. Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een overzicht van de door hem gemaakte kosten overgelegd.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan [adres] 42 te [woonplaats] . Het betreft een vrijstaande woning met aangebouwde garage uit het bouwjaar 1990. De onroerende zaak heeft een perceeloppervlakte van circa 573 m², de inhoud van de woning is ongeveer 552 m³.
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde van € 368.000 gewezen op het taxatierapport van 17 september 2015, opgemaakt door mevrouw [C] , WOZ taxateur.
2.3.
Ter zitting van het Hof van 3 oktober 2014 zijn partijen ter beslechting van procedures over voorgaande jaren tot een compromissoire oplossing gekomen. In het proces-verbaal van die zitting is onder meer het volgende vermeld:
“(….) Na een schorsing van de zitting geven partijen aan een compromissoire oplossing te hebben bereikt, inhoudende het volgende:
Voor wat betreft de onderhavige zaken (jaren 2008, 2009 en 2010) zal de Heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak alsnog verminderen met € 25.000 ten opzichte van de bij beschikking vastgestelde waarden. De daarmee corresponderende vermindering van de aanslagen onroerende zaakbelasting zal met rente worden terugbetaald.
Daarnaast hebben partijen afgesproken voormelde compromissoire regeling ook toe te passen voor de jaren 2011, 2012 en 2013 en zal belanghebbende eventuele bezwaar- en beroepschriften over deze jaren én over het jaar 2014, intrekken.
Voorts zijn zij met betrekking tot de door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden proceskosten voor de procedures in hoger beroep overeengekomen dat dit bedrag op € 500 in totaal gesteld kan worden.
Het door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden griffierecht voor de procedures in hoger beroep bedraagt € 118 in totaal.
De jaren 2008 tot en met 2014 zullen daarmee zijn afgehandeld.
Belanghebbende en zijn echtgenote formaliseren vervolgens de intrekking van de onderhavige zaken door op de voorbladen van de onderhavige dossiers hun handtekening te zetten met de vermelding “Ingetrokken d.d. 3 oktober 2014”.”.
2.4.
Partijen zijn eenparig van mening dat de op 3 oktober 2014 bereikte compromissoire oplossing ook de afspraak behelsde dat, alvorens de WOZ-beschikking voor het tijdvak 2015 zou worden gegeven, een inpandige opname van belanghebbendes woning zou plaatsvinden.
2.5.
De hiervoor bedoelde inpandige opname stond gepland op 6 februari 2015. Op verzoek van belanghebbende is deze afspraak geannuleerd omdat belanghebbende geen vertrouwen (meer) had in de onafhankelijkheid van de taxateur van het taxatiebureau [D] .

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de beschikking moet worden vernietigd omdat deze niet volgens de gemaakte afspraak tot stand is gekomen.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hun standpunten nader toegelicht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar, tot vernietiging van de beschikking en de aanslag en tot sommatie van de gemeente tot een waardevaststelling door een onafhankelijke taxateur. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Tussen partijen staat vast dat – in afwijking van de op 3 oktober 2014 gemaakte afspraak – geen inpandige opname heeft plaatsgevonden voordat de beschikking op 28 februari 2015 is gegeven. Verder staat vast dat de heer [E] van taxatiebureau [D] op 22 januari 2015 belanghebbende telefonisch heeft benaderd en dat toen, onder voorbehoud, een afspraak voor een inpandige opname is gemaakt op 6 februari 2015. Vaststaat ook dat belanghebbende de afspraak van 6 februari 2015 heeft geannuleerd omdat hij geen vertrouwen (meer) had in de onafhankelijkheid van de taxateur en dat hij de gemeente heeft verzocht een ander taxatiebureau in te schakelen. Wat er ook zij van de achterliggende reden van annulering van de afspraak, naar het oordeel van het Hof moet het onder voormelde omstandigheden voor rekening van belanghebbende blijven dat de gemeente de gemaakte afspraak niet tijdig gestand kon doen.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Heffingsambtenaar de beschikking tot uiterlijk 1 juni 2015 had kunnen uitstellen (blokkeren) zodat voldoende tijd was voor een nieuwe afspraak met een taxateur. Deze in de Waarderingsinstructie vermelde mogelijkheid bevat evenwel geen verplichting doch een bevoegdheid voor de gemeente en is een door de Waarderingskamer in het kader van haar toezichthoudende taak voorgeschreven regel. Belanghebbende kan deze regel niet uitleggen in de zin dat de Heffingsambtenaar jegens hem van deze bevoegdheid gebruik had moeten maken. Belanghebbendes grief treft dan ook geen doel.
4.3.
Gelet op het voorgaande betekent het feit dat voorafgaand aan de beschikking geen inpandige opname heeft plaatsgevonden, niet dat de beschikking om die reden niet gegeven mocht worden.
4.4.
Terzijde merkt het Hof nog op dat in de bezwaarfase de Heffingsambtenaar diverse pogingen heeft gedaan om tot een afspraak voor een inpandige opname te komen, welke pogingen als gevolg van de opstelling van belanghebbende niet tot een afspraak hebben geleid. Indien belanghebbende zo veel belang hecht aan een juiste waardebepaling middels een inpandige opname had het voor de hand gelegen dat hij zijn medewerking zou verlenen aan een inpandige opname tijdens de bezwaarfase.
4.5.
Hetgeen belanghebbende overigens naar voren heeft gebracht brengt het Hof niet tot een ander oordeel. Het betreft onder meer een grief gericht tegen overweging 2 van de Rechtbank. Deze overweging behelst slechts de standpunten van belanghebbende en bevat geen oordeel van de Rechtbank. Verder is belanghebbendes standpunt dat de klachtenprocedure samenhangt met de WOZ-procedure niet van betekenis. De klachtenprocedure betrof de uitlating(en) van een gemeenteambtenaar terwijl de WOZ-procedure betrekking heeft op de waarde van de onroerende zaak en meer specifiek in dit geval, de wijze waarop de waardebepaling zou moeten plaatsvinden. De Rechtbank heeft met juistheid overwogen in overweging 4 dat voor de WOZ-procedure niet relevant is dat het verslag van het in het kader van de klachtenprocedure gehouden hoorgesprek, ontbreekt. Het Hof verenigt zich ook met overweging 7 van de Rechtbank: de vermelding in het taxatierapport van opdrachtgever ‘gemeente Oirschot’ is een kennelijke verschrijving die de Heffingsambtenaar handmatig heeft mogen corrigeren. Belanghebbendes grief ter zake leidt er daarom niet toe dat een zodanig gebrek kleeft aan het taxatierapport dat dit als onderbouwing van de WOZ-waarde terzijde moet worden gesteld.
4.6.
Aangezien belanghebbende ook in hoger beroep geen grief heeft tegen de hoogte van de WOZ-waarde van € 368.000 is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar de WOZ- waarde met het taxatierapport (zie 2.2) deugdelijk heeft onderbouwd en dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Dat er geen inpandige taxatie heeft plaatsgevonden maakt dit niet anders.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 13 april 2017 door V.M. van Daalen-Mannaerts, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.