ECLI:NL:GHSHE:2017:1872

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
2 mei 2017
Zaaknummer
20-002565-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot doodslag, mishandeling en opzettelijk aanwezig hebben van hennep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest, wegens poging tot doodslag meermalen gepleegd, mishandeling en het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. De zaak betreft een schietincident waarbij de verdachte met een vuurwapen op de voorruit van een auto heeft geschoten waarin twee personen zaten. Het hof oordeelt dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld, aangezien hij zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat de inzittenden dodelijk letsel zouden oplopen. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van poging tot moord, maar het hof bevestigt de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Daarnaast is de verdachte ook veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en mishandeling van zijn ex-partner. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd aan de verdachte. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 20-002565-16
Uitspraak: 2 mei 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg
van 16 augustus 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken met de parketnummers
03-700485-15 en 03-866191-16, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
thans verblijvende in PI Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst te Sittard.
Bij voormeld vonnis is de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 03-866191-16 onder 1 ten laste is gelegd.
Tevens heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 primair (kort gezegd: poging tot moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ).
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 subsidiair (kort gezegd: poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) en onder 2 (het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep) respectievelijk het bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 03-866191-16 onder 2 (mishandeling van [slachtoffer 1] ) ten laste gelegde heeft begaan.
De rechtbank heeft de verdachte voor de bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en aan de verdachte ten behoeve van beide slachtoffers de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Ten slotte heeft de rechtbank beslist dat een in beslag genomen usb-stick moet worden teruggegeven aan aangeefster [slachtoffer 1] en dat in beslag genomen kleding moet worden teruggegeven aan de verdachte.
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof:
- de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in het hoger beroep voor wat betreft de beslissing tot vrijspraak van het in de zaak met het parketnummer
03-866191-16 onder 1 ten laste gelegde;
- het vonnis van de rechtbank voor al het overige zal vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
o het in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 primair en onder 2 en het in de zaak met het parketnummer 03-866191-16 onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren;
o de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van elf (11) jaren, met aftrek van voorarrest;
o de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten bedrage van
€ 42.695.93 bij wijze van voorschot zal toewijzen tot een bedrag van
€ 10.000,00, bestaande uit een bedrag van € 2.500,00 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 ter zake van immateriële schade, en de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren en zal bepalen dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
o de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ten bedrage van € 6.714,08, bestaande uit een bedrag van € 1.714,08 ter zake van materiële schade en een bedrag van € 5.000,00 ter zake van immateriële schade, geheel zal toewijzen;
o aan de verdachte ten behoeve van de slachtoffers de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen tot genoemde bedragen;
o overeenkomstig de beslissing van de rechtbank zal beslissen tot teruggave van de in beslag genomen voorwerpen.
De verdediging heeft:
  • bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van hetgeen in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 primair en onder 1 subsidiair ten laste is gelegd;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de bewezenverklaring van hetgeen in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 meer subsidiair (kort gezegd: bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ) en onder 2, alsmede ten aanzien van hetgeen in de zaak met het parketnummer 03-866191-16 onder 2 ten laste is gelegd;
  • een strafmaatverweer gevoerd;
  • geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
  • bepleit dat het hof in navolging van de rechtbank zal volstaan met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 7.500,00.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte
Blijkens de daarvan opgemaakte akte rechtsmiddel d.d. 19 augustus 2016 heeft de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hoger beroep van de verdachte richt zich derhalve mede tegen de vrijspraak van hetgeen hem in de zaak met het parketnummer 03-866191-16 onder 1 ten laste is gelegd. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering, zodat de verdachte in zoverre niet ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep van de officier van justitie
Blijkens de daarvan opgemaakte akte rechtsmiddel d.d. 30 augustus 2016 heeft ook de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal evenwel te kennen gegeven dat het openbaar ministerie zich niet zal verzetten tegen de beslissing van de rechtbank tot vrijspraak van hetgeen in de zaak met het parketnummer 03-866191-16 onder 1 aan de verdachte ten laste is gelegd en dat aan de zijde van het openbaar ministerie in zoverre geen grieven bestaan tegen het vonnis van de rechtbank. Gelet daarop en in aanmerking nemende dat het hof niet van oordeel is dat het in de zaak met het parketnummer 03-866191-16 onder 1 ten laste gelegde desalniettemin onderzocht dient te worden, zal de officier van justitie in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsoverwegingen ten aanzien van het in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 ten laste gelegde, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de daarmee telkens samenhangende beslissingen tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep relevant, ten laste gelegd:
bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 03-700485-15:
1.
dat hij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal heeft geschoten in de richting van (het/de licha(a)m(en) van) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , althans door de voorruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) en/of [slachtoffer 1] (als bijrijder) zat(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Sittard-Geleen, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met voornoemd opzet met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal heeft geschoten in de richting van (het/de licha(a)m(en) van) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , althans door de voorruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) en/of [slachtoffer 1] (als bijrijder) zat(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
dat hij op of omstreeks 18 september 2015 in de gemeente Sittard-Geleen
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend met een vuurwapen meermalen, althans eenmaal, geschoten in de richting van (het/de licha(a)m(en) van) die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , althans door de voorruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] (als bestuurder) en/of [slachtoffer 1] (als bijrijder) zat(en);
2.
dat hij op of omstreeks 18 september 2015 te [woonplaats] , in de gemeente Stein, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 250 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
bij inleidende dagvaarding met het parketnummer 03-866191-16:
2.
dat hij op of omstreeks 21 december 2014 te Beek [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan de haren van voornoemde [slachtoffer 1] te trekken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Beoordeling van feit 1 in de zaak met het parketnummer 03-700485-15
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht bewezen, zoals primair ten laste is gelegd, dat de verdachte opzettelijk én met voorbedachten rade heeft geprobeerd aangeefsters [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een vuurwapen drie keer te schieten op de voorruit van de auto waarin die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zaten.
De advocaat-generaal heeft zich in dit verband allereerst op het standpunt gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet: door de gedragingen van de verdachte bestond niet alleen de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dodelijk letsel zouden oplopen maar ook moeten die gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het mogelijke gevolg - dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] dodelijk door de door de verdachte afgevuurde projectielen getroffen zouden worden - dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De advocaat-generaal heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De verdachte schoot van dichtbij vanuit verschillende posities drie keer op de voorruit van een Ford Ka, een relatief kleine auto, waarin aangeefsters [slachtoffer 2] (op de bestuurdersplaats) en [slachtoffer 1] (op de bijrijdersplaats) zaten. De personen in de auto hadden hierdoor zonder meer dodelijk getroffen kunnen worden. Bovendien maakte de verdachte gebruik van een krachtig wapen, dat zelfs na het doordringen van een autoruit en carrosserieonderdelen dodelijke verwondingen kon veroorzaken. Voorts was de verdachte naar zijn zeggen niet alleen een onervaren schutter maar ook ‘fucked up’ toen hij naar de woning van [slachtoffer 1] reed, waardoor het voor hem, verdachte, een stuk lastiger moet zijn geweest om, zoals hij zegt, nauwkeurig en gericht te schieten op plekken waar hij geen inzittenden kon raken. Ten slotte wordt er in dit verband op gewezen dat de verdachte geen invloed had op eventuele bewegingen van de inzittenden van de auto en evenmin op het eventueel ricocheren van de door hem afgevuurde projectielen.
De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Hij heeft daartoe aangevoerd:
  • dat de verdachte tussen 21.00 uur (toen hij met het wapen op zak van huis wegging) tot 21.30 uur (het tijdstip waarop hij op de auto met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] schoot) voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit;
  • dat aannemelijk is dat de verdachte deze tijd ook heeft gebruikt om na te denken;
  • dat er geen korte tijdspanne is tussen besluit en uitvoering, en
  • dat de verdachte niet heeft gehandeld in plotselinge drift of een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De advocaat-generaal heeft er daarnaast nog op gewezen dat de gedragingen van de verdachte passen bij eerder door hem gedane bedreigende uitlatingen aan het adres van [slachtoffer 1] , zijn ex-partner.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag vrijgesproken dient te worden.
Daartoe is het volgende aangevoerd:
De verdachte heeft van meet af aan verklaard dat het slechts zijn intentie was om de inzittenden van de auto - zijn ex-partner [slachtoffer 1] en haar vriendin [slachtoffer 2] - bang te maken, zodat zij hem in het vervolg met rust zouden laten en niet meer lastig zouden vallen. Voorts moet uitgegaan worden van de verklaring van de verdachte dat hij bewust heeft geschoten op plekken waar hij de inzittenden van de auto niet zou kunnen raken. De verdachte wist immers dat er niet meer dan drie kogelpatronen in de houder van het pistool zaten en die kogels heeft hij bewust afgevuurd op de voorruit van de auto op plekken waar hij niemand zou raken. Zou de verdachte het voornemen hebben gehad de inzittenden van de auto dodelijk te treffen, dan was hij wel naar de zijkant van de auto gelopen om via de zijruit met een vrijwel zekere trefkans op de inzittenden te schieten.
Er is daarnaast geen enkele omstandigheid aan te wijzen waaruit blijkt dat de verdachte welbewust het risico heeft aanvaard dat de inzittenden van de auto dodelijk getroffen zouden worden door een door hem afgevuurd projectiel. Integendeel, hij schoot naar zijn zeggen om niet te raken en dat dat zo was blijkt reeds uit de plaatsen op de voorruit van de auto waar de kogels zijn ingeslagen. Daar bevond zich niemand. Het gegeven dat de verdachte op relatief korte afstand van de auto stond toen hij schoot, vergroot niet de aanvaarding van de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij de inzittenden. Ook de zwaarte van het kaliber van het door de verdachte gebruikte vuurwapen zegt niets over het bewust aanvaarden van het risico op het veroorzaken van dodelijk letsel. De verdachte was immers naar zijn zeggen een ongeoefend schutter, zodat aangenomen kan worden dat de verdachte toen hij op de auto van aangeefsters schoot, niet bekend was met de mogelijke gevolgen van het schieten met een vuurwapen van zwaar kaliber. Het gegeven dat de verdachte een ongeoefend schutter was kan niet bijdragen aan het oordeel dat verdachte welbewust verstrekkende risico’s heeft genomen, zoals in de rechtspraak - volgens de raadsman vaak ten onrechte - wordt aangenomen. Als ongeoefend schutter ben je je immers niet bewust dat aan het gebruik van een vuurwapen meer of grotere risico’s kleven dan wanneer het wapen in handen is van een ervaren schutter. Ten slotte heeft de verdachte van meet af aan verklaard dat hij, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal aannemen, niet boos was toen hij naar de auto van aangeefsters liep en die verklaring komt overeen met de indruk die de verdachte wekt: hij is een stoïcijns persoon die zich houdt aan een strak plan. En dat plan was slechts om de inzittenden van de auto schrik aan te jagen.
Het oordeel van het hof
(Voorwaardelijk) opzet op de dood?
Aan de hand van de in het vonnis van de rechtbank weergegeven verklaringen die de aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tegenover de politie hebben afgelegd enerzijds en de – in zoverre – bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep anderzijds, staat vast dat de verdachte heeft gezien dat [slachtoffer 2] als bestuurder en [slachtoffer 1] als bijrijder in een personenauto zaten, dat hij naar die auto is toegelopen en dat hij vervolgens met een vuurwapen drie kogelpatronen heeft afgeschoten op de voorruit van die auto. Op grond van de eigen waarneming van het hof ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof ervan uit dat de verdachte op het moment van schieten op een afstand van circa vier meter van de voorzijde van de auto stond.
Tegen de achtergrond van de verklaring van de verdachte dat hij, toen hij op de voorruit van de auto schoot, slechts de bedoeling had zijn ex-partner [slachtoffer 1] en haar vriendin [slachtoffer 2] schrik aan te jagen, zodat zij hem in het vervolg met rust zouden laten, en gelet op hetgeen door de verdediging in dit verband te berde is gebracht, dient het hof allereerst de vraag te beantwoorden of het handelen van de verdachte impliceert dat zijn opzet, al dan niet in de voorwaardelijke vorm, erop gericht was [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven (zoals bedoeld in het primair en subsidiair ten laste gelegde) of dat de verdachte inderdaad slechts het opzet had [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te bedreigen (zoals bedoeld in het meer subsidiair ten laste gelegde).
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat er geen concrete aanwijzingen zijn die kunnen leiden tot de vaststelling dat de verdachte welbewust uit was op de dood van de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Niettemin kunnen bepaalde gedragingen dusdanig gevaarzettend zijn dat daarin een aanmerkelijk risico op een verdergaand gevolg besloten ligt. Als dat (mogelijke) gevolg op de koop toe wordt genomen is sprake van voorwaardelijk opzet: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een zeker gevolg intreedt.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat een kogel uit een vuurwapen bij uitstek geschikt is om dodelijk letsel te veroorzaken, zodat het schieten met een vuurwapen, ook wanneer dit gebeurt met de enkele intentie om een ander te bedreigen,
onder omstandigheden een aanmerkelijke kans op de dood van die ander met zich kan brengen.
In deze zaak staat vast dat de verdachte vanaf een relatief korte afstand met een vuurwapen op de voorruit van een betrekkelijk kleine personenauto heeft geschoten. De verdachte wist op dat moment dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich in die auto bevonden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij, voordat hij schoot, had gezien dat [slachtoffer 2] op de bestuurdersplaats zat en [slachtoffer 1] op de bijrijdersplaats.
Blijkens het proces-verbaal van sporenonderzoek [1] bevond zich een inschotbeschadiging (1) in de linkerhoek beneden in de voorruit (gezien vanuit de positie van de bestuurder), waardoor een kogel van buiten naar binnen is binnengedrongen. Achter dat gat bevond zich op de bovenzijde van het dashboard een ricochetvlak. Via dat vlak is de kogel tegen de binnenzijde van de linker B-stijl geketst. Vervolgens is de kogel binnengedrongen in de bekleding van de linkerzijwand van de auto en ingeslagen in de wielkast van het linker achterwiel. De forensisch deskundigen [onderzoeker 1] en [onderzoeker 2] concluderen dat de schutter zich bij het lossen van dit schot recht voor de auto bevond. [2]
Blijkens het proces-verbaal van sporenonderzoek bevond zich voorts een inschot-beschadiging (2) in de voorruit, nagenoeg in het midden, ongeveer vijf centimeter boven de onderste rand van de ruit. De kogel had de ruitenwisser doorschoten en was door de ruit naar binnengedrongen. Een metalen strip van de ruitenwisser was door de kogel door het kogelgat naar binnen gedrukt en op deze strip was een ricochetspoor zichtbaar. In de bekleding van de linker A-stijl (hof: dus aan de zijde van de bestuurder) was een beschadiging zichtbaar, die veroorzaakt kan zijn door een instabiele kogel of een deel daarvan. Op de vloermat aan de passagierszijde van de auto is een kogelfragment aangetroffen. [3] Volgens de door de forensisch deskundige [onderzoeker 1] is het het meest waarschijnlijk dat dit kogelfragment afkomstig van het schot op de ruitenwisser. [4]
De forensische onderzoekers hebben vastgesteld dat de schutter (vanuit de bestuurders-positie bezien) links van de auto stond toen hij dit schot loste. [5]
In het forensisch sporenonderzoek is verder een beschadiging (3) (ricochet) aangetroffen in de voorruit, nagenoeg in het midden, ongeveer 8 centimeter onder de bovenzijde van de ruit. Volgens de forensisch onderzoekers bevond de schutter zich tijdens het lossen van dit schot mogelijk op dezelfde positie als bij lossen van het schot dat inschotbeschadiging 2 veroorzaakte. [6]
Blijkens het proces-verbaal sporenonderzoek concluderen de forensisch onderzoekers dat personen die zich in de auto bevonden zonder meer dodelijk getroffen hadden kunnen worden. Het gebruikte kaliber is zeer krachtig en kan zelfs na het doordringen van een autoruit en een of meer carrosseriedelen dodelijke verwondingen veroorzaken.
Op grond van de bevindingen van de forensisch onderzoekers stelt het hof vast dat de kogel (1) die via de linkerbenedenhoek van de voorruit in de auto is binnengedrongen, op het dashboard is afgeketst en vervolgens tot in het achterste compartiment van de auto schade heeft veroorzaakt. Voorts stelt het hof vast dat de kogel (2) die vanaf de linkerzijde van de auto (gezien vanuit de bestuurderspositie) is afgevuurd, of een deel daarvan, schade heeft veroorzaakt aan de linker A-stijl. Vermoedelijk is het kogelfragment dat op de vloermat aan de passagierszijde is aangetroffen van dit schot afkomstig. Aangezien bedoelde A-stijl zich bevindt aan de zijde waar de verdachte stond toen hij het schot loste, moet de kogel die of het deel daarvan dat de schade aan de A-stijl veroorzaakte, zijn teruggeketst in de richting van waaruit de kogel werd afgevuurd. Uit het voorgaande leidt het hof af dat (delen van) beide kogels, na in de auto te zijn binnengedrongen, banen hebben gevolgd waarop de verdachte geen enkele invloed heeft kunnen uitoefenen. Deze projectielen hadden derhalve ook zodanige banen kunnen (gaan) volgen dat de inzittenden van die auto dodelijk zouden zijn verwond.
Bovendien was het voor de verdachte, op het moment dat hij voor de tweede en derde keer schoot, niet kenbaar waar de vitale lichaamsdelen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden nadat zij onder/achter het dashboard van de auto waren weggedoken of hoe zij zich in die kleine ruimte bewogen. Bijgevolg is het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat sprake was van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
De verklaring van de verdachte dat hij bewust heeft geschoten op plaatsen waar hij geen van de inzittenden kon raken, leidt het hof niet tot een ander oordeel. Anders dan de rechtbank in het midden latend of aan deze verklaring geloof gehecht dient te worden, stelt het hof vast dat de verdachte, zelfs als hij op de door hem bedoelde wijze gericht heeft geschoten, na het overhalen van de trekker geen enkele invloed meer had of kon hebben op het verloop van de kogels. Om dezelfde reden kan naar het oordeel van het hof in het midden blijven of de verdachte een onervaren schutter was, alsmede of hij boos was toen hij schoot. Immers, ook deze omstandigheden zijn niet van invloed op de onvoorspelbare weg van een afgevuurde kogel in deze situatie.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal, en anders dan de verdediging, is het hof voorts van oordeel dat het van dichtbij met een vuurwapen afschieten van kogels op de voorruit van een personenauto in de wetenschap dat zich in die auto twee personen bevinden, naar de uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van die personen dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat die personen dodelijk zouden worden getroffen, willens en wetens heeft aanvaard. De verdachte heeft bijgevolg in de voorwaardelijke vorm het opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het verweer van de verdediging dat hooguit sprake is geweest van bedreiging van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wordt dan ook verworpen.
Voorbedachte raad?
Het hof dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de verdachte al dan niet ter uitvoering van een vooraf beraamd plan (‘met voorbedachten raad’) met een vuurwapen op de voorruit van de auto heeft geschoten.
Vooropgesteld moet worden dat de voorbedachte raad in deze zaak niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt. Niettemin kunnen bepaalde omstandigheden (of het samenstel daarvan) leiden tot het oordeel dat de verdachte in het gegeven geval met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Evenals de rechtbank en de verdediging en anders dan de advocaat-generaal acht het hof in deze zaak niet bewezen dat de verdachte vooraf het plan had beraamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De door de advocaat-generaal aangevoerde argumenten nopen niet tot een ander oordeel, omdat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte vooraf het plan had opgevat om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat op grond van de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, die inhoudt dat hij vanaf een afstand van ongeveer tien meter zag dat [slachtoffer 1] in de auto van [slachtoffer 2] stapte, dat hij toen in de richting van die auto is gerend en onderwijl het vuurwapen uit zijn jaszak heeft gepakt en het heeft
doorgeladen en dat hij vervolgens op de voorruit van de auto heeft geschoten, niet meer of anders kan worden vastgesteld dan dat het besluit om te schieten (nagenoeg) samenviel met de uitvoering van dat besluit.
Noch de kennelijk eerder door de verdachte aan het adres van [slachtoffer 1] gedane bedreigende uitlatingen, noch het gegeven dat de verdachte op 18 september 2015 het vuurwapen bij zich had gestoken toen hij thuis wegging, nopen tot het oordeel dat hij op dat moment reeds voornemens was die dreigementen die dag ook daadwerkelijk uit te voeren.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot moord vrijgesproken dient te worden en dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen kan worden.
Beoordeling van feit 2 in de zaak met het parketnummer 03-700485-15
Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof bewezen dat de verdachte op
18 september 2015 opzettelijk 250 gram hennep aanwezig heeft gehad in zijn woning in [woonplaats] . Het hof baseert dit oordeel op de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van de rechtbank.
Beoordeling van feit 2 in de zaak met het parketnummer 03-866191-16
Met de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof bewezen dat de verdachte op
21 december 2014 in de uitgaansgelegenheid Mondial in Beek zijn ex-partner [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan haar haren te trekken. Het hof baseert dit oordeel op de aangifte van [slachtoffer 1] en de getuigenverklaring die [slachtoffer 2] op 9 oktober 2015 tegenover de politie heeft afgelegd. Het hof bezigt in aanvulling op de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen voor het bewijs tevens de door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, voor zover die verklaring inhoudt dat hij op 21 december 2014 aanwezig was in dancing Mondial te Beek.
De verdediging heeft het in eerste aanleg gevoerde betrouwbaarheidsverweer met betrekking tot de verklaring van de getuige [slachtoffer 2] in hoger beroep niet herhaald.
Op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten, waaronder
poging tot doodslag, meermalen gepleegdveroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof de verdachte voor onder meer
poging tot moord, meermalen gepleegdzal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van elf (11) jaren.
In de visie van de raadsman van de verdachte is sprake van een forse strafeis, niet alleen gezien hetgeen volgens de verdediging in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 ten hoogste bewezen kan worden (bedreiging), maar ook tegen de achtergrond van de strafoplegging in andere zaken, waaronder zaken met dodelijke slachtoffers.
Van de zijde van de verdachte is voor het overige geen concreet strafmaatverweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij heeft geprobeerd zijn ex-partner [slachtoffer 1] en haar vriendin [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven
door met een vuurwapen kogelpatronen af te vuren op de voorruit van de auto waarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gezeten waren. Daarnaast is bewezen verklaard dat de verdachte zijn
ex-partner [slachtoffer 1] heeft mishandeld door aan haar haren te trekken en dat de verdachte opzettelijk 250 gram hennep aanwezig heeft gehad. Het hof neemt deze feiten bij de straftoemeting in aanmerking maar duidelijk zal zijn dat de pogingen tot opzettelijke levensberoving in dit verband het zwaarst wegen.
Op grond van de door de rechtbank in haar vonnis weergegeven gronden, waarmee het hof zich verenigt en die het hof tot de zijne maakt, kan naar het oordeel van het hof, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de duur van acht jaren met zich brengt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het straf-proces gevoegd en een vordering ingediend strekkende tot schadevergoeding tot een totaal- bedrag van € 50.596,68, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
18 september 2015. De vordering heeft voor een bedrag van € 30.000,00 betrekking op immateriële schade en voor het overige op materiële schade.
De rechtbank heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015, en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het
niet toegewezen gedeelte van haar vordering, met dien verstande dat de vordering ter zake van materiële schade in hoger beroep is verminderd tot een bedrag van € 12.695,93 met handhaving van de vordering ter zake van immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] bij wijze van voorschot zal toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00, waarvan
€ 2.500,00 ter zake van materiële schade en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade, en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren met bepaling dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De raadsman van de verdachte heeft betoogd, zo begrijpt het hof, dat behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, met dien verstande dat de raadsman zich niet heeft verzet tegen toewijzing van een voorschot aan de benadeelde partij overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof begroot die schade bij wijze van voorschot op een totaalbedrag van € 10.000,00, waarvan een bedrag van € 7.500,00 ter zake van immateriële schade en een bedrag van € 2.500,00 ter zake van materiële schade.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is het hof van oordeel dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Het hof neemt hierbij in navolging van de verdediging in aanmerking dat uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken niet afdoende blijkt dat de Post Traumatische Stress Stoornis, ter zake waarvan de benadeelde partij behandelingen heeft ondergaan en kosten heeft gemaakt, geheel of in overwegende mate voortvloeit uit het bewezen verklaarde schietincident.
De benadeelde partij kan daarom in zoverre in haar vordering tot schadevergoeding thans niet ontvangen worden en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal bepalen dat de immateriële schade, voor zover thans toewijsbaar, vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015, nu voorshands aannemelijk is dat het schietincident dat op die datum plaatsvond van grote invloed is geweest op het welbevinden van de benadeelde partij.
De materiële schade, voor zover thans toewijsbaar, zal vermeerderd worden met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2016, zijnde de datum van binnenkomst van de vordering van de benadeelde partij ter griffie van de rechtbank.
Het hof zal de verdachte, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, verwijzen in de kosten van het geding.
Het hof ziet aanleiding om, voor zover de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] wordt toegewezen, aan de verdachte tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen als hierna te melden.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade, voor zover in dit geding toewijsbaar, die door het in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en een vordering ingediend, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.714,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015. De vordering heeft voor een bedrag van € 5.000,00 betrekking op immateriële schade en voor het overige op materiële schade.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] geheel zal toewijzen.
Van de zijde van de verdachte is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes in de zaak met het parketnummer
03-700485-15 onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding om aan de verdachte ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] de maatregel van artikel 36f Sr op te leggen als hierna te vermelden.
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Beslag
Het hof verenigt met de beslissingen van de rechtbank tot teruggave van een usb-stick aan aangeefster [slachtoffer 1] en tot teruggave van een hoeveelheid kleding aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep,
voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met het parketnummer
03-866191-16 onder 1 ten laste gelegde;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] en de daarmee samenhangende schadevergoedingsmaatregel, alsmede ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en de daarmee samenhangende schadevergoedings-maatregel, en doet in zoverre opnieuw recht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 bewezen verklaarde
bij wijze van voorschottoe tot een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro), bestaande uit een voorschotbedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schadeen een voorschotbedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om voormeld bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro),te vermeerderen met de wettelijke rente als voormeld, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] in haar vordering tot schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan de verdachte ter zake van het in de zaak met het parketnummer 03-700485-15
onder 1 bewezen verklaarde de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] ,
bij wijze van voorschotaan de Staat te betalen een bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro),bestaande uit een voorschotbedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schadeen een voorschotbedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan voormelde verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zoverre komt te vervallen en andersom, dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met het parketnummer 03-700485-15 onder 1 bewezen verklaarde toe tot een bedrag van
€ 6.714,08 (zesduizend zevenhonderdveertien euro en acht cent),bestaande uit een bedrag van
€ 1.714,08 (duizend zevenhonderdveertien euro en acht cent) ter zake van materiële schadeen een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte om voormeld bedrag van
€ 6.714,08 (zesduizend zevenhonderdveertien euro en acht cent),te vermeerderen met de wettelijke rente als voormeld, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte ter zake van het in de zaak met het parketnummer 03-700485-15
onder 1 bewezen verklaarde de verplichting op om ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 6.714,08 (zesduizend zevenhonderdveertien euro en acht cent),bestaande uit een bedrag van
€ 1.714,08 (duizend zevenhonderdveertien euro en acht cent) ter zake van materiële schadeen een bedrag van
€ 5.000,00 (vijfduizend euro) ter zake van immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
68 (achtenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] niet opheft;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 september 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zoverre komt te vervallen en andersom dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
bevestigt het vonnis waarvan beroep voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. P.M. Frielink , raadsheren,
in tegenwoordigheid van dhr. J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 2 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W.E.C.A. Valkenburg is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal sporenonderzoek, dossierpagina’s 137 e.v.
2.Proces-verbaal sporenonderzoek, dossierpagina 138; proces-verbaal verhoor getuige-deskundige [onderzoeker 1] door de rechter-commissaris, pagina 4; proces-verbaal verhoor getuige-deskundige [onderzoeker 2] , pagina 10.
3.Proces-verbaal sporenonderzoek, dossierpagina 84.
4.Proces-verbaal verhoor getuige-deskundige door de rechter-commissaris op 7 april 2016.
5.Zie voetnoot 2.
6.Zie voetnoot 5.