ECLI:NL:GHSHE:2017:1903

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
20-003326-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en poging doodslag als uitvloeisel van eerdere gewelddadige conflicten met beroep op noodweerexces

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1989, werd beschuldigd van doodslag op [slachtoffer 1] en poging tot doodslag op [slachtoffer 2], beide gepleegd op 30 november 2014 in Terneuzen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, dat op 27 oktober 2015 was uitgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de verklaringen van de verdachte en getuigen gehoord, evenals de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis bevestigt, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een hevige gemoedsbeweging heeft gehandeld, maar heeft het beroep op noodweerexces verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar dat de doodslag en poging tot doodslag wel bewezen konden worden. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 11 jaar, met aftrek van voorarrest, en moet een schadevergoeding van €6.045,03 betalen aan de benadeelde partij. Het hof heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003326-15
Uitspraak : 4 mei 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 27 oktober 2015 in de strafzaak met parketnummer
02-821589-14 tegen:

[verdachte] ,

geboren [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens verdachte is:
- vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit;
- ontslag van alle rechtsvervolging van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bepleit;
- een straftoemetingsverweer gevoerd.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van het hof gerefereerd voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] .
Vonnis waarvan beroep
In hoger beroep is sprake van een gewijzigde procespositie aan de zijde van de verdachte. Gelet op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, ziet het hof zich genoodzaakt om tot een andere bewijsconstructie te komen. Het beroepen vonnis zal om die reden worden vernietigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Terneuzen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met (een) vuurwapen(s) meerdere althans (een) kogel(s) in/op het lichaam en/of in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1] afgevuurd;
2.
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Terneuzen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte raad van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met (een) vuurwapen(s) meerdere althans (een) kogel(s) in/op het lichaam en/of in de richting van het lichaam van [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 30 november 2014 te Terneuzen een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver, en/of munitie van categorie III, te weten meerdere, althans (een) patro(o)n(en) voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 en 2 impliciet primair ten laste gelegde: medeplegen van (poging tot) moord
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat voor verdachte op enig moment gelegenheid heeft bestaan na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld. Mitsdien acht het hof niet bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en zal verdachte worden vrijgesproken van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] en de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 2] .
Met de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging is het hof voorts van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte het onder 1 (impliciet primair en subsidiair) en 2 (impliciet primair en subsidiair) ten laste gelegde in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of met anderen heeft gepleegd, zodat verdachte van medeplegen zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 november 2014 te Terneuzen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels op het lichaam van [slachtoffer 1] afgevuurd;
2.
hij op 30 november 2014 te Terneuzen ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen meerdere kogels op het lichaam en in de richting van het lichaam van [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 30 november 2014 te Terneuzen een wapen van categorie III, te weten een revolver, en munitie van categorie III, te weten meerdere patronen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs [1]
1.
Inleidende overwegingen.
1.1
Op 30 november 2014 omstreeks 04.59 uur is de dood vastgesteld van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag] 1991. [2] Hij is overleden als gevolg van orgaanfunctiestoornissen en substantieel bloedverlies, veroorzaakt door twee inschotverwondingen aan de romp. [3]
1.2
Vast is komen te staan dat de verdachte en zijn neef, [neef] , en ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die nacht uit zijn geweest in het centrum van Terneuzen. Op enig moment is het tot een confrontatie gekomen tussen deze vier personen. Daarbij zijn schoten gelost.
1.3
[slachtoffer 1] werd aangetroffen in de Brouwerijstraat te Terneuzen. [4] De Brouwerijstraat wordt noordelijk afgebakend door de Havenstraat en zuidelijk door de Bakkerijstraat. Parallel aan de Brouwerijstraat ligt westelijk de Noordstraat. Oostelijk van de Brouwerijstraat is de Markt gesitueerd. [5]
1.4
Tijdens sporenonderzoek in de Noordstraat en de Havenstraat zijn op drie plaatsen projectielen veilig gesteld en in beslag genomen. [6] Deze projectielen zijn voorzien van het Sporen Identificatie Nummer (hierna: SIN) [AAHF6550NL] [7] , [AAHF6551NL] [8] en [AAHF6552NL] [9] .
1.5
Op een plat dak van een schuur, gelegen op de kruising Scheldekade – Walstraat werd een revolver aangetroffen (SIN AAHF6519NL). [10] Het betrof een revolver van het merk Smith & Wesson, type .357 Magnum. Het wapen was voorzien van een rondsel met zes kamers. In elke kamer bevond zich een huls. Op de zes hulsbodems stond de tekst HP *.38-SPL*. [11]
1.6
Bij onderzoek aan het stoffelijk overschot van [slachtoffer 1] zijn twee projectielen (SIN AAHD0255NL en AAHD0257NL) en een projectieldeel (SIN AAHD0256NL) aangetroffen. [12]
1.7
Tijdens de insluitingsfouillering van [slachtoffer 2] op 18 december 2014 is een projectiel (SIN AAHN5608NL) dat hij bij zich droeg in beslag genomen. [13]
1.8
Bij onderzoek aan de in beslag genomen revolver en projectielen is het volgende bevonden.
De revolver heeft de opschriften en uiterlijke kenmerken van een revolver van het merk Smith & Wesson, model 19-6, kaliber .357 Magnum. Patronen van het kaliber .38 Special kunnen ook met deze revolver verschoten worden. [14]
1.9
De kogels die op straat zijn aangetroffen, met de sporen identificatie nummers [AAHF6550NL], [AAHF6551NL] en [AAHF6552NL], passen gezien hun massa en uiterlijke kenmerken het best bij de kalibers .38 Special en .357 Magnum. De kogel [AAHF6550NL] was niet geschikt voor vergelijkend kogelonderzoek. De kogels [AAHF6551NL] en [AAHF6552NL] waren wel geschikt voor vergelijkend kogelonderzoek, waarbij in relatie tot de revolver [AAHF6519NL] twee hypothesen zijn beschouwd. [15]
Voor kogel [AAHF6551NL] geldt dat de bevindingen van het vergelijkend onderzoek minimaal
veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 dat de kogels zijn afgevuurd uit de loop van de revolver [AAHF6519NL] waar is, dan wanneer hypothese 2 dat de kogels zijn afgevuurd uit één of twee andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de revolver [AAHF6519NL] waar is.
Voor kogel [AAHF6552NL] geldt dat de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek minimaal
zeer veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is. [16]
1.1
Ook de kogels met de sporen identificatie nummers [AAHD0255NL] en [AAHD0257NL], afkomstig uit het lichaam van [slachtoffer 1] , en de kogel met sporen identificatie nummer [AAHN5608NL], afkomstig uit de fouillering van [slachtoffer 2] , passen gezien hun massa en uiterlijke kenmerken het best bij de kalibers .38 Special en .357 Magnum. [17]
Bij het projectieldeel [AAHD0256NL] gaat het om een looddeel. In het looddeel zijn geen sporen aangetroffen die afkomstig zijn van de loop van een vuurwapen. Om deze reden is het looddeel niet geschikt voor vergelijkend kogelonderzoek. [18]
De kogel [AAHN5608NL] bevat beschadigingen die vermoedelijk zijn ontstaan na het verschieten van de kogel. Hierdoor zijn er geen bruikbare individuele sporen meer aanwezig in de kogel. Om deze reden is de kogel niet geschikt voor vergelijkend onderzoek. [19]
De kogels [AAHD0255NL] en [AAHD0257NL] waren wel geschikt voor vergelijkend kogelonderzoek, waarbij in relatie tot de revolver [AAHF6519NL] twee hypothesen zijn beschouwd. Er zijn aanwijzingen gevonden dat de verschoten kogels afkomstig zijn uit de revolver [AAHF6519NL]. Voor de twee kogels [AAHD0255NL] en [AAHD0257NL], die het best passen bij kaliber .38 Special en .357 Magnum, geldt dat de bevindingen van het vergelijkend onderzoek
veel waarschijnlijkerzijn wanneer hypothese 1 dat de kogels zijn afgevuurd uit de loop van de revolver [AAHF6519NL] waar is, dan wanneer hypothese 2 dat de kogels zijn afgevuurd uit één of twee andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de revolver [AAHF6519NL] waar is. [20]
2.
Verweren van de verdediging en beslissing van het hof op de verweren.
2.1
Namens de verdachte is vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde bepleit. De verdediging heeft daartoe primair aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat [slachtoffer 2] door de verdachte is beschoten. De politie heeft op straat drie gedeformeerde kogels aangetroffen. [slachtoffer 2] heeft weliswaar verklaard dat hij een wondje aan zijn zij had, maar uit niets volgt dat [slachtoffer 2] daadwerkelijk een kogel in zijn lichaam had. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met 'het kaliber' van [slachtoffer 2] . Het is mogelijk dat [slachtoffer 2] door een ricocherende kogel (één van de drie gedeformeerde kogels) is geraakt of geschampt. Het is zelfs mogelijk dat hij later (gewond) is geraakt bij een ander incident. [slachtoffer 2] heeft zich immers pas op 29 december 2014, bijna een maand na het voorval op 30 november 2014, medisch laten onderzoeken.
2.2
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat geen sprake is van een poging tot doodslag, maar hooguit van een poging tot zware mishandeling, nu het schieten in de richting van personen vaker ernstige verwondingen dan de dood tot gevolg heeft. Poging tot zware mishandeling is evenwel niet ten laste gelegd, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
2.3.1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2016, voor zover thans relevant, het volgende verklaard [21] :
Ik ben betrokken geweest bij (...) de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] (...) [slachtoffer 2] draaide zich om en toen heb ik geschoten. Ik had een revolver, met patronen er in, bij mij. (...) Ik heb als eerste op [slachtoffer 2] geschoten. (...) Na het eerste schot heb ik mijn ogen dicht gedaan. Daarna ben ik blijven schieten en heb ik nog vier schoten gelost met mijn ogen dicht, in dezelfde richting als het eerste schot. (...) Na de schietpartij heb ik het wapen weggegooid op een dakje, daar waar het wapen ook is gevonden.
[slachtoffer 2] heeft op 18 december 2014 het volgende verklaard [22] :
(...) [X][de bijnaam van [slachtoffer 1] ; hof]
en ik zijn via de winkelstraat de Markt opgelopen en toen we op de Markt liepen werd er naar ons geroepen. [neef] en [verdachte] kwamen onze kant opgelopen. Op dat moment ontstaat er een woordenwisseling tussen ons vier. Mijn woorden waren gericht aan [neef] en die van [X] aan [verdachte] . (...) Nadat ik [ [neef] ] gestoken heb, heb ik meteen tegen [X] gezegd dat we weg moesten gaan. Wij zijn richting de Markt gelopen, voor het restaurant 't Gerecht langs. Bij 't Gerecht zijn we rechtsaf geslagen, in de richting van de Noordstraat. (...) [verdachte] kwam nog achter ons aan. (...) Op het moment dat we ter hoogte van de Griek staan, komt [verdachte] een steeg uit. (...) Hij schreeuwt iets in het Papiamento en schiet dan meteen twee keer op [X] . De afstand tussen [X] , mij en [verdachte] was maximaal drie meter. (...) Ik zie hem aan komen lopen met een gestrekte [arm] en toen schoot hij meteen twee keer op [X] . [ [X] ] is dat straatje in gegaan en daarna kon ik hem niet meer zien. (...) Ik ben door gerend. Ik hoorde vervolgens schoten en ik voelde dat ik werd geraakt. Ik voelde op dat moment een brandend[gevoel]
in mijn zij. Ik wist dat ik geraakt was. Ik ben op de kruising met de Noordstraat linksaf geslagen. Op het moment dat ik de Noordstraat in liep, hoorde ik drie of vier schoten. Ik hoorde dat één van die schoten in een glas terechtkomt, want dat hoorde ik stuk gaan. (...) [getuige 1] en [getuige 2] zijn met de auto gekomen om me op te halen.
Anders dan de raadsman ziet het hof geen aanleiding om de verklaring van [slachtoffer 2] aan te merken als onbetrouwbaar. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt immers ondersteund door de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd. Daaruit volgt in elk geval dat de verdachte op [slachtoffer 2] heeft geschoten. De verklaring van [slachtoffer 2] wordt verder ondersteund door het volgende.
Getuige [getuige 1] is op 29 december 2014 gehoord over de gebeurtenissen in de nacht van 30 november 2014. Hij heeft verklaard dat [slachtoffer 2] naar [getuige 2] had gebeld met de vraag of hij kon worden opgehaald in de stad. [getuige 1] en [getuige 2] zijn samen naar de stad gereden. [slachtoffer 2] zei dat hij was beschoten door [verdachte] , deed zijn jas open en liet een wondje aan zijn zij zien. Dat was volgens de getuige aan zijn rechterzij. De wond is daarna verzorgd door een bekende. De kogel was er uitgevallen toen [slachtoffer 2] zijn jas uitdeed, aldus de getuige. [23]
Op 29 december 2014 is [slachtoffer 2] medisch onderzocht door een GGD-arts. In het van dat onderzoek opgemaakte rapport is opgenomen dat ter hoogte van de onderste ribben aan de rechterzijde van de borstkas twee ronde, bijna genezen wondjes zijn gezien, die het gevolg kunnen zijn van schoten. Aan de hand van de aard van de letsels is geen uitsluitsel te geven over de plaats van de in- en uitschotopening, maar wel is het gezien het voorspoedige herstel en de locatie van de verwondingen voor de hand liggend dat er sprake is geweest van een in- en uitschotopening. De conclusie luidde dat [slachtoffer 2] verwondingen heeft die kunnen passen bij een schietincident met geringe verwondingen. [24]
Evenals de rechtbank acht het hof ook de plaatsen op straat waar kogels zijn aangetroffen ondersteunend voor de verklaring van [slachtoffer 2] . Vooral de kogels met de spoornummers [AAHF6552NL] en [AAHF6551NL], die zijn aangetroffen in de Havenstraat en in de Noordstraat, passen bij de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij is doorgerend, terwijl [slachtoffer 1] achterbleef, en over de route die hij heeft gelopen. Nu [slachtoffer 1] in de Brouwerijstraat is aangetroffen, moeten de kogels in de Havenstraat en de Noordstraat op [slachtoffer 2] gericht zijn geweest.
Het hof acht de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaring, zoals hiervoor is weergegeven, dan ook betrouwbaar en bezigt deze tot het bewijs. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario over het tijdstip waarop [slachtoffer 2] (gewond) is geraakt, wordt door de inhoud van de bewijsmiddelen weerlegd.
De omstandigheid dat de voorhanden zijnde stukken geen uitsluitsel geven over de vraag of [slachtoffer 2] rechtstreeks door een schot van de verdachte, bijvoorbeeld door de kogel SIN [AAHN5608NL], afkomstig uit de fouillering van [slachtoffer 2] , of door een ricochet, zoals door de verdediging is geopperd, is geraakt, staat naar het oordeel van het hof aan een bewezenverklaring van het onder 2 impliciet subsidiair ten laste gelegde niet in de weg. Het hof heeft hierbij in het bijzonder acht geslagen op de verklaring van de verdachte dat hij, in een niet al te brede straat en op enkele meters afstand, meerdere malen in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten.
Het hof verwerpt het verweer.
2.3.2
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft [slachtoffer 2] verklaard dat de verdachte meerdere malen op hem heeft geschoten. Hij heeft verklaard dat hij daarbij ook is geraakt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij op [slachtoffer 2] heeft geschoten. Gelet op de omstandigheden waaronder een en ander is geschied, is het hof van oordeel dat de verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 2] dodelijk zou treffen. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder feit 2 impliciet subsidiair, te weten poging tot doodslag, is ten laste gelegd.
Het hof verwerpt het verweer.
Verweren ten aanzien van de strafbaarheid
3.1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu aan hem een beroep op (extensief) noodweerexces toekomt. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat tijdens een uitgaansavond, voor de zoveelste keer en twee weken na een eerdere feitelijke aanranding door [slachtoffer 2] , spanningen zijn ontstaan en dat verdachte is bedreigd. Nadat de verdachte verstond dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zeiden dat ze zouden terugkomen 'om het af te maken' en hij had waargenomen dat [neef] uit zijn nek bloedde, is hij uit paniek en angst achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan gegaan. Toen [slachtoffer 2] zich omdraaide, heeft verdachte geschoten. Het gebeurde moet worden geïnterpreteerd als 'schietend wegjagen'. Verdachte schoot de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, te weten de verdere dreiging voor [neef] en hem, van zich af.
3.2
Het hof stelt het volgende voorop.
Voor de beantwoording van de vraag of van de zijde van verdachte sprake is geweest van noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, moet het navolgende in aanmerking worden genomen.
Noodweerexces kan in beeld komen bij een 'overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging', dus wanneer aan alle eisen voor noodweer is voldaan behalve aan de proportionaliteitseis. Wat de subsidiariteitseis betreft, verdient opmerking dat voor een beroep op noodweerexces geldt dat er wel een noodzaak tot verdediging moet zijn of moet zijn geweest.
Van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging het onmiddellijke gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijke gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een dergelijk onmiddellijk gevolg sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
3.3
Uit het betoog van de verdediging volgt dat zij de hiervoor onder b. bedoelde situatie op het oog heeft. Het hof neemt voor de beoordeling van het beroep op (extensief) noodweerexces de volgende feiten en omstandigheden als uitgangspunt.
3.3.1
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2016, voor zover thans relevant, het volgende verklaard: [25]
(...) Toen ik ruzie maakte met [slachtoffer 1] , bedreigde hij mij. [slachtoffer 2] ruziede met [neef] . Toen [slachtoffer 2] [neef] een klap gaf [26] , had ik nog niet gezien dat hij [neef] gestoken had. Vervolgens liepen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] weg. Ik ben achter hen aangegaan. [neef] liep een stukje mee. Toen ik achterom keek, zag ik dat [neef] veel bloed op zijn nek had zitten. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] bleven schreeuwen dat ze terug zouden komen om het af te maken. Uit paniek en angst ben ik toen achter hen aangegaan. Ik heb geschreeuwd. [slachtoffer 2] draaide zich om en toen heb ik geschoten. Ik had een revolver, met patronen er in, bij mij. (...) Iedereen weet van de spanningen tussen onze families. Toen ik [slachtoffer 2] die avond zag, ben ik ook gelijk gestopt met drinken. (...) Toen [slachtoffer 2] binnenkwam sloeg de sfeer gelijk om. Twee weken eerder had hij mij al aangevallen. Toen zei hij ook tegen mij dat ik dood zou gaan. (...)
In augustus 2014 ben ik mishandeld door [slachtoffer 2] (...). Ik heb daarvan aangifte gedaan. Ook ben ik door [slachtoffer 2] mishandeld op 4 november 2014 in een friettent. (...) Ik heb als eerste op [slachtoffer 2] geschoten. (...) Ik liep achter hen aan omdat ik bang was en zag dat [slachtoffer 2] zich omdraaide. Hij had [neef] net neergestoken. Ik dacht dat ik de volgende zou zijn. Toen heb ik het wapen gepakt. De directe aanleiding was dat [slachtoffer 2] zich omdraaide. Toen heb ik het wapen gepakt en geschoten. (…) Het gebeurde in een moment van woede, angst en paniek. (...) [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben de hele avond lopen dreigen. (...) Toen [neef] werd gestoken door [slachtoffer 2] , werd het mij even te veel. (...)
Ik had ook woede in mij. (...) Toen ik zag wat er was gebeurd met [neef] en zij zeiden dat ze terug zouden komen om het af te maken, raakte ik in paniek. In een opwelling ben ik toen achter hen aangerend. Toen [slachtoffer 2] zich omdraaide, besefte ik dat ik daar alleen was. Ik zag dat [neef] een klap had gekregen. Ik had toen nog niet gezien dat hij was gestoken. Ik zag dat het bloed toen een beetje begon te lopen. [neef] greep naar zijn nek. Toen had ik pas door dat hij was gestoken. (...)
Ik dacht dat ze nog een keer terug zouden komen en vroeg mij af wat ik dan moest doen. Daarom heb ik geschoten. (...)
Voordat ik schoot zat het wapen onder mijn trui. (…) Mij wordt gevraagd of ik rende of liep voordat ik schoot. Ik liep, maar wel met wat snelheid. Mij wordt voorts gevraagd of ik stil stond om het wapen te pakken of dat ik dit al lopende heb gedaan. Ik had het wapen nog niet in mijn hand. Ik had het pas in de hand toen ik in hun buurt was. Ik weet niet of ik dat stilstaand deed of lopend.(…) Ik weet alleen dat ik reageerde toen [slachtoffer 2] zich omdraaide. (...) Om eerlijk te zijn was ik al langere tijd bang en deed ik mijzelf groter voor dan ik ben.
3.3.2
Verdachte is op de terechtzitting van 29 april 2016 in extenso bevraagd over de gebeurtenissen op 30 november 2014. Het hof acht twee punten van belang voor de beoordeling van het gevoerde verweer, te weten 1) de vraag op welk moment de verdachte de verwonding bij [neef] heeft waargenomen en 2) de vraag op welk moment de verdachte het vuurwapen ter hand heeft genomen.
3.3.3
Zoals hierboven is weergegeven, heeft de verdachte verklaard dat hij achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan is gelopen omdat hij bang was. Hij zag dat [slachtoffer 2] zich omdraaide. [slachtoffer 2] had [neef] net neergestoken en de verdachte dacht dat hij de volgende zou zijn. Toen heeft hij het wapen gepakt en geschoten. Anderzijds heeft de verdachte verklaard dat hij achter [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan is gegaan en dat hij toen pas zag dat zijn neef [neef] een verwonding in zijn nek had. Het hof verwijst in dit verband nog eens naar de passages: '
Toen [slachtoffer 2] een klap gaf, had ik nog niet gezien dat hij [neef] gestoken had. Vervolgens liepen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] weg. Ik ben achter hen aangegaan. [neef] liep een stukje mee. Toen ik achterom keek, zag ik dat [neef] veel bloed op zijn nek had zitten.' en '
In een opwelling ben ik toen achter hen aangerend. Toen [slachtoffer 2] zich omdraaide, besefte ik dat ik daar alleen was. Ik zag dat [neef] een klap had gekregen. Ik had toen nog niet gezien dat hij was gestoken. Ik zag dat het bloed toen een beetje begon te lopen. [neef] greep naar zijn nek. Toen had ik pas door dat hij was gestoken.'
Het hof stelt aldus vast dat de verdachte wisselend heeft verklaard over de vraag op welk moment hij heeft geconstateerd dat zijn neef [neef] gewond was geraakt.
[neef] heeft op 5 december 2014 verklaard dat hij een klap in zijn nek kreeg van [slachtoffer 2] . Hij zag toen dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] wegliepen. [neef] is achter zijn neefje [verdachte] , aangelopen. Verdachte liep achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan, zij waren nog in discussie. [verdachte] liep een stukje voor hem. Bij de Markt is [neef] misselijk en duizelig geworden. Hij zei tegen [verdachte] dat hij even moest wachten. [neef] voelde toen in zijn nek en voelde een gaatje, toen merkte hij pas dat hij gestoken was. Hij heeft dit toen ook tegen [verdachte] gezegd. Hij probeerde op te staan en hoorde toen ineens een knal. Hij wist meteen dat het een pistoolschot was. [27]
Het hof overweegt dat de verklaring van [neef] past bij de verklaring van de verdachte dat hij al achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan was gelopen, toen hij zag dat [neef] gewond was geraakt. Het hof gaat uit van deze volgorde van de gebeurtenissen.
3.3.4
Over het moment waarop hij het wapen heeft gepakt, heeft de verdachte verklaard dat hij het wapen pas in de hand had toen hij bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de buurt was. Hij weet niet of hij het wapen stilstaand of al lopend heeft gepakt, alleen dat hij reageerde toen [slachtoffer 2] zich omdraaide. Toen [slachtoffer 2] zich omdraaide, heeft hij het wapen gepakt en geschoten.
[slachtoffer 2] heeft op 18 december 2014 verklaard dat verdachte uit een steeg kwam, iets schreeuwde en meteen twee keer schoot. Hij zag dat verdachte aan kwam lopen met een gestrekte [arm] en toen meteen twee keer schoot. Toen [slachtoffer 2] wegrende, hoorde hij nog meer schoten. [28]
Nu de verklaringen op dit onderdeel uiteenlopen, heeft het hof niet kunnen vaststellen op welk moment de verdachte het vuurwapen ter hand heeft genomen, aanstonds of pas nadat hij de verwonding bij [neef] had gezien.
3.4
Gelet op het voorgaande acht het hof de door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onvoldoende aannemelijk geworden. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het hof is voorts van oordeel dat de door de verdachte gepleegde doodslag op [slachtoffer 1] en de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] niet kan worden aangemerkt als een onmiddellijk gevolg van een door de aanranding van [neef] veroorzaakte hevige gemoedsbeweging. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven verklaring van de verdachte, de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie, te weten de emotie die verband houdt met al langer spelende spanningen (en mogelijke geweldsincidenten) tussen de verdachte en [slachtoffer 2] en de daaruit voortvloeiende woede en angst die verdachte jegens [slachtoffer 2] voelde.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Nu er ook voor het overige niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [slachtoffer 1] , ten tijde van zijn overlijden 23 jaar oud, en aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
Het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven, is [slachtoffer 1] afgenomen. Met zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden van het nog jonge slachtoffer een intens diep verdriet en een onherstelbaar leed aangedaan, zoals ook volgt uit de op schrift gestelde slachtofferverklaringen. De ouders is hun zoon ontnomen, de broer van [slachtoffer 1] is zijn voorbeeld en steun en toeverlaat kwijtgeraakt, de vriendin van [slachtoffer 1] is haar partner ontnomen en zijn kinderen moeten zonder hun vader opgroeien.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat het bij het bewezen verklaarde gaat om feiten die de rechtsorde zeer schokken en die ook buiten de directe omgeving van de slachtoffers angst en gevoelens van grote onveiligheid teweeg brengen. De bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd op de openbare weg in het centrum van Terneuzen, wat ook gevaar oplevert voor omstanders. Daarnaast kunnen de feiten worden gezien als een uitvloeisel van eerdere gewelddadige conflicten tussen verdachte en met name [slachtoffer 2] .
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van aanzienlijke duur met zich brengt.
Het hof heeft verder acht geslagen op het in de onderhavige zaak omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapport van het psychologisch onderzoek door GZ-psycholoog W.J.P. Gaertner. Uit het rapport volgt dat bij verdachte geen sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Uit het rapport volgt evenwel ook dat angst een rol lijkt te hebben gespeeld binnen het ten laste gelegde. Hoewel het de verdachte naar het oordeel van het hof niet disculpeert, lijkt sprake te zijn van een aanzienlijk verhoogde angst door eerdere traumatische ervaringen, waarbij naar inschatting van de deskundige sprake is van een reële angst, gelet op de al langer bestaande familievete en het geweld dat door beide partijen is gebruikt.
Het hof houdt voorts rekening met de gewijzigde proceshouding van de verdachte in hoger beroep. Door een verklaring af te leggen, heeft de verdachte openheid van zaken gegeven en zijn verantwoordelijkheid voor het bewezen verklaarde genomen. Verdachte heeft daarbij meermalen spijt betuigd in de richting van de nabestaanden van [slachtoffer 1] . Naar de inschatting van het hof is die spijtbetuiging oprecht. Het hof wil hierbij niet onvermeld laten dat ook van de zijde van de nabestaanden bijzondere consideratie met de verdachte is getoond. De vader van [slachtoffer 1] heeft ter terechtzitting van 29 april 2016 mede namens zijn familieleden verklaard dat zij de verdachte vergiffenis schenken, hetgeen voor de verdachte, zo heeft hij meermalen benadrukt, veel betekent.
Het hof houdt tot slot rekening met het relatief geringe strafblad van verdachte.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan de verdachte een gevangenisstraf van 14 jaren op te leggen, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is (subsidiair) bepleit om een substantieel lagere straf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd, waarbij de straf de verdachte enig toekomstperspectief geeft, rechtdoet aan de opstelling van verdachte en aan de gevoelens van de nabestaanden.
Het hof is van oordeel dat een veel lagere gevangenisstraf dan de rechtbank heeft opgelegd onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit, ook met inachtneming van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Anderzijds doet de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de hiervoor geschetste omstandigheden.
Het hof zal, alles overwegende, gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en op de persoon van de verdachte, een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaren met aftrek van voorarrest opleggen.
Schadevergoeding
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 6.045,03. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening van de vordering. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Het hof stelt de kosten voor rechtsbijstand vast op twee punten conform het liquidatietarief kantonzaken à € 250,00 per punt ter zake de kosten in eerste aanleg en twee punten conform het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven à € 632,00 per punt voor de kosten in hoger beroep. In totaal wordt een bedrag van € 1.764,00 voor de kosten van rechtsbijstand toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair en het onder 2 impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 impliciet subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 6.045,03 (zesduizend vijfenveertig euro en drie cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
1.764,00 (éénduizend zevenhonderdvierenzestig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.045,03 (zesduizend vijfenveertig euro en drie cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
65 (vijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 november 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. P.T. Gründemann, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 4 mei 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt telkens verwezen naar dossierpagina’s van de doorgenummerde dossiers van de politie. Met het hierna als A aangeduide dossier wordt bedoeld het algemeen dossier 'TGO Pocking I 20TGO014010', opgemaakt door de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, sluitingsdatum 12 mei 2015, doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 455. Met het hierna als B aangeduide dossier wordt bedoeld het persoonsdossier dossier 'TGO Pocking I 20TGO014010', opgemaakt door de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, sluitingsdatum 11 mei 2015, doorgenummerde bladzijden 456 tot en met 559. Met het hierna als C aangeduide dossier wordt bedoeld het forensisch dossier 'TGO Pocking 2014286258', opgemaakt door de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, sluitingsdatum 27 mei 2015, doorgenummerde bladzijden 1 tot en met 450.
2.Dossier A, proces-verbaal van bevindingen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , blz. 43.
3.Dossier C, rapport 'Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 maart 2015, opgemaakt door de deskundige M. Buiskool, arts en patholoog, blz. 215.
4.Dossier C, proces-verbaal relaas TGO Pocking van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , blz. 4.
5.Dossier C, proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 3] , blz. 138.
6.Dossier C, proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , blz. 26-38.
7.Dossier C, proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , blz. 30. Dit projectiel werd aangetroffen op de straattegels ter hoogte van winkel De Tuinen, gevestigd in de Havenstraat.
8.Dossier C, proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , blz. 28. Dit projectiel werd aangetroffen op de straattegels aan de voorzijde van schoenenwinkel Schoenenreus, gevestigd in de Noordstraat.
9.Dossier C, proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , blz. 29. Dit projectiel werd aangetroffen op de bestrating bij kledingzaak Le Grand, op de hoek van de Noordstraat en de Havenstraat.
10.Dossier A, proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 9] , blz. 325.
11.Dossier C, proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 6] , blz. 131.
12.Dossier C, proces-verbaal aanwezigheid bij scan en sectie van verbalisant [verbalisant 3] , blz. 193.
13.Dossier C, kennisgeving van inbeslagneming, blz. 444.
14.Dossier C, rapport 'Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Terneuzen op 30 november 2014' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 15 april 2015, opgemaakt door de deskundige W. Kerkhoff, blz. 369.
15.Dossier C, rapport 'Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Terneuzen op 30 november 2014' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 15 april 2015, opgemaakt door de deskundige W. Kerkhoff, blz. 370.
16.Dossier C, rapport 'Wapen- en munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Terneuzen op 30 november 2014' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 15 april 2015, opgemaakt door de deskundige W. Kerkhoff, blz. 371.
17.Dossier C, rapport 'Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Terneuzen op 30 november 2014' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 juni 2015, opgemaakt door de deskundige W. Kerkhoff, blz. 376.
18.Dossier C, rapport 'Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Terneuzen op 30 november 2014' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 juni 2015, opgemaakt door de deskundige W. Kerkhoff, blz. 377.
19.Dossier C, rapport 'Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Terneuzen op 30 november 2014' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 juni 2015, opgemaakt door de deskundige W. Kerkhoff, blz. 376.
20.Dossier C, rapport 'Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Terneuzen op 30 november 2014' van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 3 juni 2015, opgemaakt door de deskundige W. Kerkhoff, blz. 378.
21.Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2016.
22.Dossier B, proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] , blz. 522-524.
23.Dossier A, proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , blz. 245.
24.Dossier C, rapport letselschade d.d. 29 december 2014, opgemaakt door G. van Dijk, arts bij GGD West-Brabant, blz. 279-282.
25.Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 29 april 2016.
26.Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 april 2017 heeft de verdachte op dit onderdeel een correctie aangebracht op de weergave van zijn verklaring in het proces-verbaal van de terechtzitting van 29 april 2016.
27.Dossier A, proces-verbaal van verhoor [neef] , blz. 388 en blz. 391.
28.Dossier B, proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2] , blz. 524.