“(…)
Gemeenschap van inboedel
Artikel 1
Tussen de echtgenoten bestaat een gemeenschap van inboedel. De echtgenoten sluiten elke andere gemeenschap van goederen uit.
(…)
Vergoedingsrechten
Artikel 7
Een echtgenoot heeft een vergoedingsrecht jegens de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken. De vergoeding is gelijk aan het bedrag of dc waarde ten tijde van de onttrekking en is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen die opeisbaarheid verzetten.
(…)
Kosten van de huishouding
Artikel 10
1. De kosten van de gemeenschappelijke huishouding worden door de echtgenoten gedragen naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen. Een en ander geldt niet voor zover bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten.
2. Onder de kosten van de huishouding zijn begrepen de kosten van verzorging en opvoeding van de tot het gezin behorende kinderen, de premies voor de gebruikelijke verzekeringen, de kosten van vakanties, de huurprijs van de echtelijke woning en rente van geldleningen die verband houden met de aanschaf van de echtelijke woning, van de vakantiewoning, van de inboedel en van de voor het gezin bestemde auto’s (en vaartuigen).
3. Indien de echtgenoten in onderling overleg niet samenwonen, worden de gezamenlijke kosten van de afzonderlijke huishoudens, waaronder begrepen de kosten die verband houden met de huisvesting van de echtgenoten, gedragen op de wijze als in lid 1 is bepaald.
4. De echtgenoot die in een kalenderjaar meer heeft bijgedragen in de kosten van de huishouding dan hij op grond van het bepaalde in dit artikel zou moeten dragen, kan dit meerdere van de andere echtgenoot terugvorderen, mits hij die vordering instelt binnen een jaar na afloop van het desbetreffende kalenderjaar.
5. Indien de vordering overeenkomstig lid 4 is ingesteld, moet deze direct worden voldaan, tenzij redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten.
(…)
Verrekening
Artikel 12
1. De echtgenoten zijn verplicht om jaarlijks te verrekenen hetgeen van hun inkomen resteert, nadat daarop de bijdrage in de kosten van de huishouding in mindering is gebracht. Bij deze verrekening komt ieder de helft van het gezamenlijk bespaarde bedrag toe.
2. De verrekening vindt plaats, doordat de echtgenoot wiens resterende inkomen groter is dan dat van de andere echtgenoot, de helft van het verschil tussen beide resterende inkomens aan de andere echtgenoot uitkeert.
3. De uitkering geschiedt in geld en vindt, tenzij bijzondere omstandigheden zich daartegen verzetten, plaats binnen een jaar na afloop van het kalenderjaar.
4. Indien de in een jaar bespaarde inkomsten niet overeenkomstig lid 3 zijn verrekend, wordt de waarde van hetgeen met die besparingen is verkregen in de verrekening betrokken.
5. Indien tijdens het huwelijk in het geheel niet is verrekend, wordt het vermogen dat ieder van de echtgenoten bij ontbinding van het huwelijk heeft tot op tegenbewijs geacht met de bespaarde inkomsten te zijn verkregen.
6. Indien een goed voor een deel met bespaard inkomen is gefinancierd, wordt het goed voor het deel dat uit de bespaarde inkomsten is betaald in de verrekening betrokken. Indien een goed met behulp van een lening is verkregen, wordt het goed tot het te verrekenen vermogen gerekend naar de mate waarin rente en/of aflossing van de lening uit de bespaarde inkomsten van een echtgenoot of van beide echtgenoten is voldaan.
7. Indien tot het inkomen behoort de winst van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 6 lid 3, wordt de waarde van de in de onderneming gereserveerde, uitkeerbare winst en hetgeen met de belegging daarvan is verkregen in de verrekening betrokken naar de mate waarin de echtgenoot tot de winst is gerechtigd. Indien deze winst tijdens het huwelijk niet is verrekend wordt gehele vermogen van de rechtspersoon tot op tegenbewijs geacht uit te verrekenen, uitkeerbare winst of de belegging daarvan te bestaan.
8. De verrekening van hetgeen met de besparingen is verkregen moet, voor zover die niet tijdens het huwelijk is uitgevoerd, plaatsvinden binnen een jaar na ontbinding van liet huwelijk of scheiding van tafel en bed. Indien partijen niet anders overeenkomen, moet de waarde van het te verrekenen vermogen worden vastgesteld per de datum waarop de verrekening plaats vindt. Deze waarde zal door partijen worden vastgesteld in onderling, overleg en bij gebreke daarvan op de wijze als bepaald in artikel 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
9. De echtgenoten beogen met deze bepaling de toename van ieders vermogen tijdens het huwelijk, voor zover die toename niet het gevolg is van een verkrijging krachtens erfrecht of schenking of van waardestijging van de goederen die door hen ten huwelijk zijn aangebracht, aan ieder voor de helft ten goede te laten komen. In verband hiermee moeten ook verkrijgingen die niet of die mogelijk niet als inkomen kunnen worden gezien, zoals optierechten en vergoedingen bij het einde van de dienstbetrekking, in de verrekening worden betrokken. Goederen die aan een echtgenoot op bijzondere wijze verknocht zijn zoals bedoeld in artikel 1:94 lid 3 worden slechts in de verrekening betrokken voor zover de verknochtheid zich niet daartegen verzet. (…)”