ECLI:NL:GHSHE:2017:1909

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.206.994_01 en 200.207.716_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en uithuisplaatsing van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader en de grootouders tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] is gewijzigd naar de moeder. De vader verzoekt om het hoofdverblijf van de minderjarige bij de grootouders te bepalen en een contactregeling vast te stellen. De grootouders hebben eveneens beroep ingesteld om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de uithuisplaatsing van de minderjarige voort te zetten. De GI heeft verzocht om het hoger beroep van zowel de vader als de grootouders af te wijzen en de eerdere beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 13 april 2017, waarbij verschillende partijen, waaronder de vader, de grootouders, de GI en de raad, hun standpunten naar voren brachten. Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de minderjarige sinds de bestreden beschikking ingrijpend is gewijzigd, met een spoeduithuisplaatsing naar de Mutsaersstichting. Het hof oordeelt dat de vader en de grootouders geen rechtens relevant belang meer hebben bij het hoger beroep, aangezien de situatie van de minderjarige inmiddels is veranderd door latere beslissingen. Het hof verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot contactregeling en wijst het beroep van de grootouders en de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2017
Zaaknummers : 200.206.994/01 en 200.207.716/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/225933 / JE RK 16-2032
in de zaak (200.206.994/01) in hoger beroep van:
[appellant ],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling.
alsmede in de zaak (200.207.716/01) in hoger beroep van:
[de grootvader],
en
[de grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de grootouders, respectievelijk de grootvader en de grootmoeder,
advocaat: mr. S. Mestrini,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
verweerster,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI,
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de moeder).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

In beide zaken
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 oktober 2016.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak van de vader
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2017, verzoekt de vader het hoofdverblijf van de hierna nader te noemen [minderjarige] bij de grootouders te bepalen en een contactregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige] onder meer inhoudende dat hij eenmaal per veertien dagen afwisselend een dag en twee dagen inclusief een overnachting bij de vader doorbrengt.
In de zaak van de grootouders
2.2.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 januari 2017, hebben de grootouders verzocht, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de hierna nader te noemen minderjarige [minderjarige] alsnog af te wijzen en de uithuisplaatsing van [minderjarige] te laten voortduren.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 februari 2017, heeft de GI – naar het hof begrijpt – verzocht het hoger beroep van de vader en van de grootouders af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
In beide zaken
2.4.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummers 200.206.994/01 en 200.207.716/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de zaken gevoegd, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist in één door het hof te geven beschikking.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de grootvader, bijgestaan door mr. Mestrini;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI] ;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, bijgestaan door mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis;
- de moeder, bijgestaan door mr. K. Wöltgens.
Tevens is verschenen mevrouw [partner van belanghebbende] , de partner van moeder, in de stukken aangeduid als de stiefmoeder, die als informant door het hof is gehoord. De grootmoeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 17 maart 2017;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 3 april 2017;
  • de ter zitting door de advocaat van de vader overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

In beide zaken
3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ) geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 24 april 2009 onafgebroken onder toezicht van de GI.
3.3.
[minderjarige] is op grond van een daartoe strekkende machtiging vanaf april 2015 tot 24 oktober 2016 uit huis geplaatst geweest bij appellanten, zijnde de grootouders vaderszijde. In het verleden is [minderjarige] vaker bij de grootouders geplaatst geweest, al dan niet op grond van een verleende machtiging uithuisplaatsing.
3.4.
Bij de bestreden beschikking van 20 oktober 2016 heeft de rechtbank de GI toestemming verleend tot wijziging van het verblijf van [minderjarige] naar de moeder en bepaald dat de grootouders een keer per twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang zullen hebben met [minderjarige] . Ingevolge deze beschikking is de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders per 24 oktober 2016 beëindigd.
3.5.
Bij beschikking van 30 januari 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisisvoorziening tot 2 maart 2017.
3.6.
Bij beschikking van 1 maart 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, voor zover thans van belang, de termijn van de machtiging uithuisplaatsing verlengd voor een verblijf van [minderjarige] gedurende dag en nacht in Mutsaersstichting GGZ met ingang van 2 maart 2017 tot 2 september 2017.
3.7.
[minderjarige] verblijft thans bij de Mutsaersstichting te [verblijfplaats] .
3.8.
De vader en de grootouders kunnen zich met de bestreden beschikking wat betreft de overplaatsing naar de moeder niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.9.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Van een strijd tussen de volwassenen rondom [minderjarige] is geen sprake. De vader vraagt ook niet om plaatsing bij hem, maar zet, gezien het turbulente verleden, zijn vraagtekens bij de thuisplaatsing bij de moeder. De grootouders hebben [minderjarige] van jongs af aan veel verzorgd, waardoor hij daar zijn thuisbasis heeft. [minderjarige] dient weer bij de grootouders geplaatst te worden en van daaruit kan [minderjarige] met beide ouders contact hebben. Sinds de thuisplaatsing bij de moeder ziet de vader [minderjarige] minder.
Ondanks de bezwaren van de vader en de grootouders is [minderjarige] met grote voortvarendheid bij de moeder thuisgeplaatst. Binnen drie maanden is het misgegaan en is [minderjarige] bij de Mutsaersstichting geplaatst. Deze plaatsing had voorkomen kunnen worden en is niet nodig. Al de veranderingen zijn ook niet in het belang van een jong en kwetsbaar kind als [minderjarige] . De vader begrijpt dat er hulp nodig is, maar dit kan ook ambulant vanuit de grootouders plaatsvinden. De vader is bereid het onderzoek van de Mutsaersstichting af te wachten, maar hij blijft van mening dat [minderjarige] weer zo snel mogelijk bij de grootouders geplaatst moet worden.
3.10.
De grootouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Van een constante strijd met de moeder en haar partner is geen sprake. De grootouders zijn van mening dat [minderjarige] uiteindelijk een stabiele plek bij een van de ouders moet krijgen, maar op dit moment is dat nog niet mogelijk. De grootouders hebben niet het vertrouwen dat [minderjarige] in een gezonde en veilige situatie verkeert op het moment dat hij bij de moeder verblijft. De uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders had dan ook verlengd moeten worden, in het bijzonder nu sprake is van een zeer kwetsbaar kind met hechtingsproblematiek dat in zijn korte leven al veel drastische wijzigingen heeft meegemaakt.
De grootouders erkennen dat er voor [minderjarige] behandeling moet komen, maar de plaatsing bij de Mutsaersstichting is niet de oplossing. [minderjarige] zit daar niet op zijn plek. Het is in het belang van [minderjarige] om de lopende behandeling bij de Mutsaersstichting af te wachten, maar dit dient van zo kort mogelijke duur te zijn. Doordat [minderjarige] een aanzienlijke periode van zijn leven bij de grootouders heeft gewoond, heeft hij daar zijn thuisbasis. Vanuit de grootouders kan met ambulante zorg gekeken worden wat in het belang van [minderjarige] is. De grootouders willen meewerken aan hulpverlening, de communicatie met de moeder verbeteren en de moeder een rol geven in het leven van [minderjarige] .
3.11.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
Sinds de thuisplaatsing bij de moeder werd op school een duidelijke achteruitgang bij [minderjarige] gezien en in de thuissituatie was sprake van een stressvolle situatie. Deels werd dit veroorzaakt door de strijd tussen de volwassenen rondom [minderjarige] , welke onverminderd voortduurt en deels door de relatieproblemen tussen de moeder en haar partner.
Naar aanleiding van een Ronde Tafel Overleg op 19 januari 2017 waarin de zorgen rondom de veiligheid van [minderjarige] en de instabiele thuissituatie zijn besproken, heeft de GI besloten [minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen. Om hem uit de strijd te houden is besloten om hem niet opnieuw in het netwerk te plaatsen, maar het advies van Mondriaan op te volgen en hem bij de Mutsaersstichting te plaatsen. [minderjarige] moet uit de strijd worden gehaald en hij moet emotioneel rust krijgen. Hij moet positieve affecten ervaren voor alle volwassenen zonder dat hij klem komt te zitten en dat lukt alleen indien hij niet in het netwerk wordt geplaatst.
Er zijn veel zorgen over de kindontwikkeling van [minderjarige] . Er is sprake van een stoornis op zuigelingen-kinderleeftijd/adolescentie NAO en een uitgestelde diagnose ten aanzien van reactieve hechtingsstoornis, autismespectrum stoornis en trauma. Verder zijn er veel zorgen over de omgevingsfactoren. Het is noodzakelijk dat [minderjarige] in een omgeving woont waarin sprake is van rust, duidelijkheid en stabiliteit. Zowel bij de moeder, de vader als bij grootouders wordt deze stabiliteit onvoldoende geboden.
3.12.
De moeder voert ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder was een juiste beslissing. De grootouders en de vader konden dit echter niet accepteren waardoor de strijd zo hoog is opgelopen en de thuisplaatsing niet langer mogelijk was. Indien de strijd tussen de volwassenen rondom [minderjarige] niet ophoudt, zal [minderjarige] niet kunnen gaan verblijven bij de mensen van wie hij houdt. Plaatsing bij de grootouders is overigens niet meer mogelijk omdat zij niet meer in aanmerking worden genomen als pleeggezin.
3.13.
De raad brengt ter zitting, kort samengevat, het volgende naar voren.
Het is spijtig dat een kind van deze leeftijd als zoveel heeft meegemaakt. Dat is niet goed voor zijn ontwikkeling. [minderjarige] houdt van alle volwassenen om hem heen en daardoor zit hij klem. Hij moet nu rust krijgen zodat hij geholpen kan worden. Bij de Mutsaersstichting kan alleen een goed resultaat behaald worden als de volwassenen rondom [minderjarige] stoppen met hun strijd en gaan samenwerken.
De instemming van de raad met betrekking tot de thuisplaatsing van [minderjarige] bij de moeder was ingegeven door de eerdere beschikking van de rechtbank. Voor [minderjarige] zou het niet te begrijpen zijn als hij niet bij de moeder geplaatst zou worden, nu het traject al zover was ingezet.
3.14.
Het hof overweegt het volgende.
3.14.1.
Naar het hof is gebleken, is de situatie sinds de bestreden beschikking ingrijpend gewijzigd. Na de thuisplaatsing bij de moeder heeft de GI moeten ingrijpen en heeft een spoeduithuisplaatsing van [minderjarige] naar de Mutsaersstichting plaatsgevonden en vervolgens een verlenging daarvan tot 2 september 2017. Of deze plaatsing in het belang van [minderjarige] is, ligt thans niet aan het hof voor, zodat het niet aan het hof is om daar een oordeel over te geven.
3.14.2.
Naar het oordeel van het hof hebben de grootouders en de vader door de na de bestreden beschikking verleende machtiging uithuisplaatsing, op grond waarvan [minderjarige] thans bij de Mutsaersstichting verblijft, geen rechtens relevant belang meer bij het ingestelde hoger beroep. De werking van de bestreden beschikking is immers achterhaald door gemelde latere beslissingen. Mocht het hof al van oordeel zijn dat de bestreden beschikking aangetast zou moeten worden, dan maakt dat de huidige feitelijke en juridische situatie van [minderjarige] niet anders. Het hof zal het beroep tegen de bestreden beschikking van zowel de grootouders als de vader afwijzen en voorts de vader niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek ter zake een contactregeling, nu dat verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kon worden gedaan.
3.15.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak van de vader:
verklaart de vader niet ontvankelijk in zijn verzoek ter zake een contactregeling;
in beide zaken:
wijst af het beroep van de grootouders en de vader tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 oktober 2016.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.J. Witkamp en is op 4 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.