ECLI:NL:GHSHE:2017:1913

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
16/00043
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van de Verordening op de heffing van grafrechten in het geval van dubbele begraving

In deze zaak gaat het om de uitleg van de Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten in het kader van grafrechten. De belanghebbende heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een aanslag grafrecht die was opgelegd na het overlijden van zijn vader, die in hetzelfde graf is begraven als zijn moeder. De aanslag van € 2.402 was gebaseerd op de Verordening 2015, die een tarief van € 1.380 voor een 1-diepgraf en € 2.760 voor een 2-diepgraf hanteert. Het Hof heeft vastgesteld dat de heffing van grafrecht slechts één keer per grafruimte wordt geheven, ongeacht het aantal begravingen in dat graf. De belanghebbende betoogde dat de aanslag onterecht was, omdat het recht op een 2-diepgraf in 2008 was verworven en de begraving van zijn vader in 2015 geen nieuwe heffing rechtvaardigde. Het Hof heeft de uitleg van de Verordening 2015 bevestigd en geoordeeld dat de aanslag moest worden verminderd tot € 1.022. De Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/00043
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 27 november 2015, nummer BRE 15/4750, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna te vermelden aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Met dagtekening 25 maart 2015 is aan belanghebbende een aanslag grafrecht opgelegd naar een bedrag van € 2.402 (hierna: de aanslag). De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Heffingsambtenaar gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
1.3.
De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit hoger beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 23 maart 2017 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heer [A] en de heer [B] , rechtsbijstandverlener, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [C] .
1.6.
Aan het slot van deze zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.7.
Van het onderzoek ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
In verband met het overlijden van mevrouw [D] (hierna: mevrouw [D] ) is het recht op een graf verworven voor een periode van 20 jaar. Het desbetreffende graf betreft een dubbelgraf, namelijk een 2-diepgraf, en is gelegen op de gemeentelijke begraafplaats “ [E] ” te [F] .
2.2.
Met dagtekening 8 september 2008 is aan, de voormalige echtgenoot van mevrouw [D] , de heer [G] (hierna: de heer [G] ) een aanslag grafrecht opgelegd wegens het doen begraven van mevrouw [D] in het voornoemde graf.
Deze aanslag is als volgt samengesteld:
- Grafrecht 20 jaar grafruimte: € 503,70
- Begrafeniskosten grafruimte volwassenen: € 367,10
- Onderhoud eigen graf volwassenen:
€ 558,80
Totaal: € 1.429,60
Deze aanslag is opgelegd overeenkomstig de Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten 2008 van de gemeente [F] (hierna: de Verordening 2008).
2.3.
Na zijn overlijden is de heer [G] in 2015 begraven in hetzelfde, onder 2.1 bedoelde, dubbelgraf. Met dagtekening 25 maart 2015 is aan belanghebbende de aanslag opgelegd, die als volgt is opgebouwd:
- Begraving: € 539,00
- Grafrecht verrekening tot [datum] 2035 voor mevrouw [D] : € 483,00
- Grafrecht 20 jaar voor de heer [G] tot [datum] 2035:
€ 1.380,00
Totaal: € 2.402,00
De aanslag is opgelegd overeenkomstig de Verordening op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten 2015 van de gemeente [F] (hierna: de Verordening 2015).
2.4.1.
De Verordening 2008 luidt, voor zover voor het onderhavige geding van belang, als volgt:
“Artikel 1.
Begripsomschrijvingen
(…)
Deze verordening verstaat onder:
(…)
b. eigen graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:
1. het doen begraven en begraven houden van lijken;
(…)
(…)
Artikel 3.
Belastbaar feit
Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaatsen en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaatsen.
Artikel 4.
Belastingplicht
De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
Artikel 5.
Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)”
2.4.2.
De tarieventabel behorende bij de Verordening 2008 (hierna: de Tarieventabel 2008) behelst onder meer het volgende:
“(…)
Artikel 2 Grafrecht
Het recht voor het doen begraven en begraven houden van een lijk of asbus en/of urn.
(…)
2.2
Per eigen graf, voor een periode van 20 jaar: € 503,70
(…)
Artikel 3 Onderhoud
Voor het algemeen beheer en onderhoud vanwege de gemeente is verschuldigd:
(…)
3.2
Per eigen graf, voor een periode van 20 jaar € 558,80
(…)”
2.5.1.
De Verordening 2015 luidt, voor zover voor het onderhavige geding van belang, als volgt:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. (…)
b.
particulier graf: een graf, grafkelder daaronder begrepen, waarvoor aan een natuurlijk of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:
- het doen begraven en begraven houden van lijken;
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaatsen en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaatsen.
Artikel 3 Belastingplicht
De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 10 Overgangsrecht en inwerkingtreding
1. De ‘Verordening lijkbezorgingsrechten 2013’ (…) wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
(…)”
2.5.2.
De tarieventabel behorende bij de Verordening 2015 (hierna: de Tarieventabel 2015) behelst onder meer het volgende:
“(…)
Artikel 2 Grafrecht voor particulier graf (…)
2.1
Voor het verlenen van het uitsluitend recht op een graf voor een periode van 20 jaar wordt geheven:
2.1.1.1 voor een 1-diep graf € 1.380,00
2.1.1.2 voor een 2-diep graf € 2.760,00
2.1.2.
Indien de 1e begraving heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2013 wordt bij de tweede begraving in een 2-diep graf, in afwijking van artikel 2.1.1.2, het tarief gehanteerd voor een 1-diep graf, vermeerderd met 1/20 van dit bedrag voor ieder heel jaar dat het eerste lijk begraven ligt. Het tarief komt niet uit boven het tarief van een 2-diep graf.”

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of in de aanslag terecht grafrecht ter zake van de begraving van de heer [G] ten bedrage van € 1.380 in rekening is gebracht.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord; de Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van € 1.022. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende betoogt in essentie dat de aanslag met het onder 2.3 genoemde bedrag van € 1.380 aan grafrecht ter zake van de begraving van het lijk van de heer [G] moet worden verminderd, gezien het overgangsrecht van artikel 10 van de Verordening 2015. De Heffingsambtenaar betoogt, eveneens in essentie, dat die begraving een nieuw belastbaar feit vormt ingevolge die verordening en dat het bedoelde overgangsrecht daaraan geen afbreuk doet. Partijen zijn eenparig van mening dat in het onderhavige geval het in 2008 verworven recht tot het doen begraven en begraven houden van een lijk een 2-diepgraf betrof.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat artikel 10 van de Verordening 2015
stricto sensugeen betrekking heeft op belastbare feiten die zich onder de Verordening 2008 hebben voorgedaan. Aangezien verordeningen van de gemeente [F] betreffende lijkbezorgingsrechten betreffende de tussen 2008 en 2015 gelegen belastingjaren vergelijkbare overgangsbepalingen bevatten, zal het Hof hierna van dezelfde overgangsnorm uitgaan. Die houdt in dat belastbare feiten die zich in het jaar 2008 hebben voorgedaan onderworpen zijn en blijven aan de Verordening 2008. Anderzijds is de Verordening 2015 van toepassing op feiten zich in het jaar 2015 hebben voorgedaan.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat de Verordening 2015, mede gezien artikel 2.1 van de Tarieventabel 2015, aldus moet worden uitgelegd dat ingevolge die Verordening éénmalig wordt geheven per grafruimte ter zake waarvan een belastingplichtige het recht verwerft voor het doen begraven en begraven houden van één of meerdere lijken. Indien het verworven recht een 1-diepgraf betreft, wordt ter gelegenheid van de verwerving van dat recht een bedrag van € 1.380 geheven. Indien het verworven recht een 2-diepgraf betreft, wordt ter zake van die verwerving een bedrag van € 2.760 geheven. De latere begraving van een tweede lijk in een 2-diepgraf leidt niet (nogmaals) tot heffing van enig bedrag aan grafrecht, aangezien de heffing van grafrecht ingevolge de Verordening 2015 aanknoopt bij het verwerven van het recht tot het doen begraven en begraven houden van één of meerdere lijken in een graf, opgevat als grafruimte die hetzij bestemd is voor één lijk, hetzij bestemd is voor twee lijken. Deze uitlegging stemt niet alleen overeen met de tekst van de Verordening 2015 en de Tarieventabel 2015, maar ook met de in die Tarieventabel vervatte tariefstelling en het vorenbedoelde overgangsrecht. De Heffingsambtenaar heeft zich ter zitting van het Hof met deze uitlegging van de Verordening 2015 verenigd.
4.4.
Gezien de zojuist gegeven uitleg van de Verordening 2015 en de daarbij behorende tarieventabel, alsmede het vaststaande feit dat in het onderhavige geval in 2008 is verworven het recht op een 2-diepgraf, leidt de begraving van de heer [G] in hetzelfde dubbelgraf niet tot de verschuldigdheid van het in artikel 2.1.1.1 van de Tarieventabel 2015 genoemde grafrecht voor een 1-diepgraf. Er is immers in het jaar 2015 niet (opnieuw) een recht op een graf verworven in verband met die begraving. Ook overigens is in de Verordening 2015 en de daarbij behorende tarieventabel niet voorzien in een bepaling die tot heffing van grafrecht ter zake van die tweede begraving kan leiden.
4.5.
Aan het voorgaande wordt geen afbreuk gedaan door het bepaalde in artikel 2.1.2 van de Tarieventabel 2015, waaruit volgt dat een tweede begraving in een 2-diepgraf terwijl de eerste begraving heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2013, leidt tot de heffing van een aanvullend grafrecht ter zake van de eerste begraving. Zoals de Heffingsambtenaar heeft uiteengezet, leidt die bepaling ertoe dat het totaalbedrag aan grafrecht ter zake van de eerste begraving een periode betreft van 20 jaar, gerekend vanaf de tweede begraving in een dubbelgraf. Het desbetreffende, tevens in de aanslag begrepen, bedrag wordt overigens door belanghebbende ook niet bestreden.
4.6.
Gezien het voorgaande is het gelijk aan belanghebbende. De aanslag dient te worden verminderd met een bedrag van € 1.380.
Slotsom
4.7.
Gezien het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond. De uitspraken van de Rechtbank en de Heffingsambtenaar kunnen niet in stand blijven. Het Hof zal de aanslag de aanslag verminderen naar een bedrag van € 1.022.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Aangezien het hoger beroep gegrond is, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden de van hem ter zake van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof geheven griffierechten ten bedrage van € 45 respectievelijk € 124.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Aangezien het hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt vast:
- beroep: 2 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) x € 495 (waarde per punt) = € 990,
- hoger beroep: 2 (punten) x 1 (gewicht van de zaak) x € 495 (waarde per punt) = € 990.
4.10.
Aangezien gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt, stelt het Hof de onderhavige tegemoetkoming vast op een totaalbedrag van € 1.980.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaarthet beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak op bezwaar;
  • vermindertde aanslag tot een bedrag van € 1.022;
  • gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep door de Rechtbank en het hoger beroep door het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 169 te vergoeden; en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.980.
Aldus gedaan op 4 mei 2017 door P.C. van der Vegt, voorzitter, V.M. van Daalen-Mannaerts en W.A. Sijberden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.