ECLI:NL:GHSHE:2017:1919

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.209.980_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], die sinds 15 september 2015 onder toezicht staat van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de GI). De ouders van [minderjarige], appellanten in deze procedure, hebben in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 30 januari 2017 aangevochten, waarin machtiging werd verleend voor de uithuisplaatsing van [minderjarige] voor de duur van zes maanden, tot 30 juli 2017. De ouders zijn van mening dat de uithuisplaatsing een te zware maatregel is en dat er onvoldoende is geprobeerd om [minderjarige] thuis te laten wonen.

De mondelinge behandeling vond plaats op 13 april 2017, waarbij de ouders bijgestaan werden door hun advocaat, mr. J.W.J. Schoonbrood. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek of het hoger beroep af te wijzen. Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken, wat hij ook heeft gedaan. De ouders hebben aangevoerd dat de hulpverlening niet goed gecoördineerd is en dat er geen sprake is van fysiek onveilige situaties. De GI heeft echter gesteld dat er voldoende hulpverlening is ingezet en dat de ouders onvoldoende inzicht hebben in de problematiek van hun kinderen.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De ouders hebben niet voldoende inzicht in de problematiek en zijn niet in staat om een veilige opvoedsituatie te bieden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De GI zal de situatie blijven monitoren en kijken naar mogelijkheden voor terugplaatsing indien dit haalbaar is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 4 mei 2017
Zaaknummer : 200.209.980/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/230183 / JE RK 16-2856 en C/03/230179 / JE RK 16-2855
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, respectievelijk de moeder en de vader,
advocaat: mr. J.W.J. Schoonbrood te Heerlen,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 januari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 februari 2017, hebben de ouders verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen voor wat betreft de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] .
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 23 maart 2017, heeft de GI – naar het hof begrijpt – verzocht de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek in hoger beroep, dan wel het hoger beroep af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Schoonbrood;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
De raad is niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 30 januari 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is – voor zover hier van belang – op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] [minderjarige] (ook te noemen: [minderjarige] ) geboren.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 15 september 2015 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 15 september 2017.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, machtiging verleend om [minderjarige] met ingang van 30 januari 2017 voor de duur van zes maanden, aldus tot 30 juli 2017, uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De rechtbank heeft de beslissing ten aanzien van de resterende verzochte termijn aangehouden.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De argumenten van de GI voor de ondertoezichtstelling zijn gelijk aan die voor de uithuisplaatsing. De uithuisplaatsing is een te zware maatregel nu nog niet alles is geprobeerd om [minderjarige] thuis te laten wonen. [minderjarige] zou in plaats van één weekend per maand drie à vier weekenden bij Scoor kunnen verblijven. Verder is het sinds de fulltime uithuisplaatsing van de zus van [minderjarige] , [zus van de minderjarige] , een stuk rustiger geworden in het gezin. De spanningen vanwege het pubergedrag van [zus van de minderjarige] zijn weggevallen en er is geen ruzie meer tussen [minderjarige] en [zus van de minderjarige] . De ouders worden ontlast en kunnen zich meer op [minderjarige] richten. Er zijn diverse instanties en hulpverleners betrokken, maar de hulp wordt onvoldoende gecoördineerd en er is geen sprake van samenwerking. Er had meer gekeken moeten worden naar de problemen van de ouders en het aanleren van vaardigheden. Het veiligheidsplan wordt door [minderjarige] niet begrepen. Van fysiek onveilige situaties is geen sprake. De vader laat enkel uit onmacht primitief gedrag zien. Dat de ouders de zorgen niet erkennen, komt voort uit een stukje wantrouwen tegenover de hulpverlening. [minderjarige] kan met intensieve thuisbegeleiding worden thuisgeplaatst.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
Dat niet alles in het werk is gesteld om [minderjarige] thuis te laten wonen is niet juist. [minderjarige] ging driemaal per week naar naschoolse groepsbegeleiding van Zorgbureau Talent en hij kreeg wekelijks individuele begeleiding vanuit Talent. Ook ging hij eenmaal per maand een weekend naar Scoor. De ouders krijgen begeleiding van Radar om hen op diverse gebieden te ondersteunen en hen vaardigheden aan te leren. Ten aanzien van de betrokken hulpverlening is de GI de casemanager. Tussen de betrokken hulpverlening vindt regelmatig gezamenlijk overleg plaats.
Sinds de ondertoezichtstelling kwamen er regelmatig meldingen van school, hulpverlening, buurbewoners en [minderjarige] en [zus van de minderjarige] dat in de thuissituatie sprake was van schreeuwen en ruzie. De school en Talent gaven aan dat de kinderen zich niet konden ontwikkelen. Ook liet [minderjarige] stiekem gedrag zien, pestte hij [zus van de minderjarige] en had hij geen contact met leeftijdsgenootjes. Volgens de ouders ging het goed in de thuissituatie, klopten de meldingen niet en werd er door de kinderen en de hulpverlening gelogen. Het lukte de ouders en kinderen niet om zich aan het opgestelde veiligheidsplan te houden, doordat er voornamelijk impulsief gereageerd werd op de momenten dat het misging. Ook is het niet gelukt om met de ouders en kinderen samen het gesprek aan te gaan over de onveilige thuissituatie. Om te voorkomen dat [minderjarige] probleemgedrag zou gaan vertonen en ervoor te zorgen dat hij tot ontwikkeling kon komen, was het nodig dat hij in een andere omgeving zou worden geplaatst.
De GI heeft intensieve hulpverlening ingezet om overbelasting van de ouders te voorkomen. Dit heeft echter geen invloed gehad op de draagkracht en draaglast van de ouders. De ouders houden heel veel van de kinderen maar zij lijken telkens overvraagd te worden wanneer zich spanningen in de thuissituatie voordoen. Ook ontkennen de ouders de gezinsproblemen, hetgeen de progressie van de hulpverlening bemoeilijkt. Door de cognitieve beperking van de ouders en hun problematiek is het moeilijk om de ouders vaardigheden aan te leren en de thuissituatie te veranderen. De uithuisplaatsing heeft als doel te onderzoeken hoe de draagkracht en draaglast van de ouders in balans kunnen zijn. Samen met de ouders, hulpverlening en [minderjarige] wordt gekeken naar de momenten waarop [minderjarige] thuis kan zijn zonder dat sprake is van overvraging bij de ouders en zonder dat de ontwikkeling van [minderjarige] in gevaar komt. In samenwerking met AnaCare is een bezoekregeling opgezet waarbij uiteindelijk zal worden toegewerkt naar een bezoek waarbij ook logeren tot de mogelijkheden behoort. Hiervan zal eind mei 2017 een evaluatie plaatsvinden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.7.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen beoordeling en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er intensieve hulpverlening is ingezet, gericht op het ondersteunen van zowel de ouders als de kinderen bij het creëren van een veilige en stabiele opvoedsituatie. Ten aanzien van de ingezette hulpverlening heeft er voldoende coördinatie en samenwerking plaatsgevonden. De ouders hebben echter onvoldoende inzicht in de problematiek van de kinderen, kunnen zich niet verplaatsen in de kinderen, erkennen de zorgen niet en zijn niet leerbaar als het gaat over opvoedvaardigheden. Zij hebben het beste met de kinderen voor, maar er is sprake van onmacht. Ondanks de intensieve inzet van hulpverlening is het niet gelukt om de bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] weg te nemen. [minderjarige] heeft behoefte aan een stabiele, voorspelbare omgeving om een veilige hechtingsstijl te bevorderen, hetgeen de ouders hem niet kunnen bieden. Dat het door de volledige uithuisplaatsing van [zus van de minderjarige] thans rustiger is in het gezin, waardoor de ouders enigszins worden ontlast, kan echter de zorgen over [minderjarige] niet wegnemen.
Gelet op de ernstige zorgen vanuit het verleden over de veiligheid en de ontwikkeling van [minderjarige] en de problematiek van de ouders en [minderjarige] , is het van belang dat er aan de hand van de draagkracht van zowel de ouders als [minderjarige] gekeken wordt naar wat haalbaar is ten aanzien van het thuis verblijven van [minderjarige] . De bezoekregeling tussen de ouders en [minderjarige] onder begeleiding van AnaCare moet hierover meer duidelijkheid geven. Nu nog onvoldoende duidelijkheid bestaat, acht het hof de uithuisplaatsing noodzakelijk in het belang van [minderjarige] . Het hof ziet geen aanleiding de duur van de verleende machtiging te bekorten, ervan uitgaande dat de GI de uithuisplaatsing niet onnodig zal laten voortduren en zij [minderjarige] weer thuis zal plaatsen indien dit mogelijk mocht zijn.
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 januari 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C.E. Ackermans-Wijn, H. van Winkel en H.J. Witkamp en is op 4 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.