ECLI:NL:GHSHE:2017:1929

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
200.187.155_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling en raadsonderzoek in hoger beroep met betrekking tot minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over een omgangsregeling tussen de man en zijn minderjarige kind. De man, vertegenwoordigd door mr. M.E.J. de Hart, heeft in hoger beroep verzocht om een raadsonderzoek en een omgangsregeling, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door mr. F.J.I. van den Branden, zich verzet tegen een omgangsregeling. De rechtbank had eerder het verzoek van de man afgewezen op de grond dat er geen 'family life' aanwezig was, wat het hof als een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven van de man heeft aangemerkt. Het hof heeft de man ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven verhinderdata op te geven voor de voortzetting van de mondelinge behandeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 23 maart 2017 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De man heeft aangegeven dat hij in het belang van zijn kind een raadsonderzoek wenst en dat hij openstaat voor mediation. De moeder heeft echter grote zorgen over de omgang, vooral gezien de medische situatie van hun kind, dat mogelijk autisme en een verstandelijke beperking heeft. Het hof heeft vastgesteld dat het op dit moment niet mogelijk is om een omgangsregeling vast te stellen en heeft partijen verwezen naar een traject van ouderschapsbemiddeling om de communicatie te verbeteren. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 februari 2018, waarbij partijen het hof moeten informeren over de uitkomsten van het traject.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 mei 2017
Zaaknummer: 200.187.155/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/298917 / FA RK 15-2975
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal appel,
verweerder in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.E.J. de Hart,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestiging] ,
hierna te noemen: de raad.
In deze zaak wordt als belanghebbende aangemerkt:
- de partner van de moeder, de heer [belanghebbende] (hierna: [belanghebbende] ).

5.De beschikking van 17 november 2016

Bij die beschikking heeft het hof bepaald dat het door de rechtbank afgewezen verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling (dan wel het niet-ontvankelijk verklaren van de man in dat verzoek) op de enkele grond dat family life ontbreekt, een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven van de man oplevert. Het hof heeft de man alsnog ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.
Het hof heeft daarbij voorts bepaald dat de zaak drie weken pro forma zal worden aangehouden, ten einde partijen in de gelegenheid te stellen verhinderdata op te geven voor de voortzetting van de mondelinge behandeling op een nader door het hof te bepalen datum en tijdstip.
6. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. De Hart;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van den Branden.
6.1.1.
[belanghebbende] heeft het hof bij brief d.d. 9 maart 2017, welke is overgelegd bij V6-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 maart 2017, bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. [belanghebbende] heeft bij voornoemde brief voorts zijn standpunt aan het hof kenbaar gemaakt.
6.1.2.
De raad is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de raad d.d. 8 februari 2017;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 7 maart 2017;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 8 maart 2017;
- het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 10 maart 2017;
-de ter zitting door mr. Van den Branden overgelegde en voorgedragen pleitnotities.

7.De verdere beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de man:
7.1.
De man heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting in hoger beroep – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
De man acht het in het belang van [minderjarige] dat er een raadsonderzoek wordt gelast, waarbij in ieder geval gesprekken tussen partijen worden opgestart en wordt onderzocht op welke wijze de omgang tussen de man en [minderjarige] kan worden vormgegeven. De man heeft ter zitting van het hof zijn wensen omtrent de omgang met [minderjarige] – vanwege de medische situatie van [minderjarige] – bijgesteld. Hij wil [minderjarige] leren kennen wanneer de tijd daar rijp voor is. Voorts wil de man een rol spelen in de verzorging van [minderjarige] .
De mate van betrokkenheid van de man moet afhangen van het welzijn van [minderjarige] . Op dit moment bestaat er nog veel onduidelijkheid over haar situatie. De man zou graag door de moeder worden geïnformeerd over het verloop en de uitkomsten van de onderzoeken van [minderjarige] . De man merkt op dat daarbij een goede communicatie tussen partijen van belang is. De man brengt ter zitting opnieuw de mogelijkheid om mediation te beproeven naar voren.
7.2.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de voortgezette mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De moeder doet een beroep op de ontzeggingsgronden als vermeld in artikel 1:377a lid 3 sub a, b en d BW. Zij zet vraagtekens bij het milieu waarin de man verkeert. De man heeft in het begin van de zwangerschap van de vrouw in één van zijn berichten laten weten dat hij in een problematische situatie verkeerde en dreigde zijn woning te verliezen. De moeder weet verder niet of en hoe de man met een jong kind als [minderjarige] kan omgaan. Elk vertrouwen van de moeder in de man ontbreekt. [minderjarige] is volledig van de moeder en [belanghebbende] afhankelijk. [minderjarige] kan niet zomaar onbegeleid bij de man – een voor haar vreemde
man – worden achtergelaten. Onbegeleid contact zou bovendien tot zoveel stress aan de zijde van de moeder leiden dat dit een negatieve invloed zal hebben op haar gezin. Voorts is bij [minderjarige] sprake van kindeigen problematiek. Momenteel vinden er onderzoeken plaats, waaronder een genetisch onderzoek in het [ziekenhuis] ziekenhuis in [plaats 1] en een observatie van [minderjarige] bij [instelling] te [plaats 2] . Er is op dit moment nog geen diagnose gesteld, maar de zorgen omtrent [minderjarige] zijn groot. [minderjarige] loopt ver achter in haar ontwikkeling en vertoont bijzonder en afwijkend gedrag. Er zijn sterke aanwijzingen dat [minderjarige] aan een ernstige vorm van autisme lijdt. Daarnaast is sprake van een verstandelijke beperking, maar het is nog niet duidelijk waardoor die wordt veroorzaakt. Contact leggen met [minderjarige] is daardoor niet of nauwelijks mogelijk, hetgeen eveneens aan een omgangsregeling met de man in de weg staat. Het is de vraag of [minderjarige] in staat is om een band met mensen op te bouwen. Vanwege de medische toestand van [minderjarige] kan de moeder niet instemmen met welke omgangsregeling dan ook. De moeder is van mening dat aan een raadsonderzoek niet meer wordt toegekomen. De moeder heeft – desgevraagd – verklaard dat een eerdere verwijzing naar mediation tussen partijen niet van de grond is gekomen, hetgeen bij haar veel frustratie heeft opgeleverd.
7.3.
Het hof heeft ter zitting in hoger beroep vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat het – vanwege de medische situatie [minderjarige] – op dit moment niet mogelijk is om een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vast te stellen. Het hof heeft ter zitting voorgesteld dat de moeder de man op enigerlei wijze zal informeren over de voortgang en de uitslagen van de onderzoeken van [minderjarige] .
Het hof heeft de mondelinge behandeling vervolgens enige tijd geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om in onderling overleg te kijken of een informatievoorziening van de moeder jegens de man mogelijk is. Na hervatting van de mondelinge behandeling heeft de moeder hieromtrent naar voren gebracht dat zij het moeilijk vindt om de man te informeren, nu er geen enkele communicatie is tussen haar en de man. [instelling] , de instelling waar [minderjarige] thans twee ochtenden per week wordt geobserveerd, biedt ook het traject “Ouderschapsbemiddeling” aan. Partijen zijn tijdens de schorsing van de mondelinge behandeling in hoger beroep overeengekomen dat zij bij [instelling] het traject “Ouderschaps-bemiddeling” gaan doorlopen, teneinde de onderlinge communicatie te verbeteren. Na afloop van dit traject zal door partijen worden bezien of een informatievoorziening door de moeder jegens de man mogelijk is. Partijen hebben het hof verzocht om hen voor het traject “Ouderschapsbemiddeling” naar [instelling] te [plaats 2] te verwijzen en de verdere behandeling van de zaak negen maanden aan te houden. Partijen verwachten alsdan het traject “Ouderschapsbemiddeling” te hebben afgerond. Voorts zullen de onderzoeken van [minderjarige] dan zijn afgerond en is er op dat moment meer zicht op de (on)mogelijkheden van [minderjarige] tot contact met de vader.
7.4.
Het hof zal aan dit verzoek van partijen gevolg geven. Het hof verwijst partijen naar [instelling] te [plaats 2] voor het traject “Ouderschapsbemiddeling” en zal de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot
1 februari 2018 pro forma. Het hof verzoekt partijen uiterlijk één week voorafgaande aan deze datum het hof te informeren over de uitkomsten van het traject “Ouderschapsbemiddeling” bij [instelling] .

8.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
verwijst partijen naar [instelling] te [plaats 2] om aldaar het traject “Ouderschapsbemiddeling” te doorlopen;
verzoekt partijen het hof tijdig vóór de hierna te melden pro forma datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van voornoemd traject bij [instelling] , onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen en de raad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 1 februari 2018 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.E. van Solinge en is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017 in tegenwoordigheid van mr. E. Mimpen, griffier.