In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De ouders, de vader en de moeder, hebben tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 23 februari 2017 beroep aangetekend, waarin een machtiging voor gesloten jeugdhulp werd verleend. De minderjarige staat sinds 14 april 2015 onder toezicht van de gecertificeerde instelling, de Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI). De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat de machtiging niet noodzakelijk is en dat er geen ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn die de ontwikkeling van [de minderjarige] ernstig belemmeren.
Het hof heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij ook de minderjarige zelf in hoger beroep is gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2017 zijn de ouders, de minderjarige en de GI verschenen. Het hof heeft de argumenten van de ouders en de minderjarige gehoord, waarin zij stelden dat de gesloten plaatsing niet gerechtvaardigd is en dat er alternatieven, zoals een netwerkplaatsing, onderzocht hadden moeten worden.
Het hof heeft de inhoud van de stukken en de verklaringen van de betrokkenen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij [de minderjarige]. De gesloten plaatsing is noodzakelijk om te voorkomen dat zij zich aan de benodigde zorg onttrekt. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De beslissing is in overeenstemming met de wettelijke vereisten en de belangen van de minderjarige zijn voldoende gewaarborgd.