ECLI:NL:GHSHE:2017:2178

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2017
Publicatiedatum
17 mei 2017
Zaaknummer
200.198.306_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige na scheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen de beschikkingen van de rechtbank Limburg, waarbij de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de moeder is vastgesteld. De vader heeft verzocht om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem vast te stellen en om vervangende toestemming te verlenen voor de aanmelding van [minderjarige] op een basisschool in België. De moeder heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen, met uitzondering van de regeling omtrent de vakanties. Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2017 zijn beide ouders gehoord, evenals de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden en de raad te verzoeken om onderzoek te doen naar de belangen van [minderjarige] met betrekking tot de hoofdverblijfplaats en schoolkeuze. Het hof heeft de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tegen de beschikking van 24 juni 2016 en partijen verwezen naar de Mutsaersstichting voor hulpverlening. De verdere behandeling van de zaak is aangehouden tot 7 september 2017.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 4 mei 2017
Zaaknummer: 200.198.306/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/198122 / FA RK 14-3467
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: N.H.J. van der Pluijm,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.B.J. Derks-Höppener,
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 20 mei 2015, van 12 mei 2016 en van 24 juni 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 augustus 2016, heeft de vader verzocht voormelde beschikkingen van 12 mei 2016 en 24 juni 2016 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het hoofdverblijf van na te noemen minderjarige [minderjarige] bij hem vast te stellen, de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] aan te melden voor een basisschool in [vestigingsplaats] (België) en voor diverse situaties (afhankelijk van de schoolkeuze en de schoolgroep) de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen zoals in het petitum van het beroepschrift is beschreven, kosten rechtens.
2.2
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2016, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen met uitzondering van de daarbij bepaalde regeling omtrent de carnavalsvakantie en de meivakantie.
2.3
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • een journaalbericht met bijlagen van 16 maart 2017 van de advocaat van de man;
  • een journaalbericht met bijlage van 20 maart 2017 van de advocaat van de man;
  • een journaalbericht met bijlage van 28 maart 2017 van de advocaat van de man.
2.4
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Pluijm voornoemd;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Derks- Höppener voornoemd;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5
Na de mondelinge behandeling heeft het hof kennisgenomen van:
- een journaalbericht met bijlage van 31 maart 2017 van de advocaat van de man;
- een journaalbericht met bijlage van 4 april 2017 van de advocaat van de man.

3.De beoordeling

3.1
De vader heeft beroep in gesteld tegen de beschikkingen van 12 mei 2016 en van 24 juni 2016.
3.2
Bij de beschikking van 24 juni 2016 heeft de rechtbank het verzoek van de vader op grond van artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) tot verbetering van de beschikking van 12 mei 2016 afgewezen.
3.3
Nu tegen de beslissing van de rechtbank om niet tot verbetering van een beschikking over te gaan ingevolge lid 4 van artikel 31 Rv geen hogere voorziening open staat, dient de vader niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek in hoger beroep tegen die beschikking. Het hof zal daartoe beslissen.
3.4
Uit de in 2013 verbroken affectieve relatie van partijen is op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] [minderjarige] , verder te noemen: [minderjarige] , geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.5
Bij de bestreden beschikking zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Deze beslissing is in hoger beroep niet aangevochten.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voorts de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald en een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.
3.7
De vader kan zich met deze beslissingen niet verenigen en is daarvan in hoger beroep gekomen. Hij voert daartoe -samengevat- het volgende aan.
Het is in het belang van [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben. De vader is beter dan de moeder in staat om contacten met de andere ouder te waarborgen. Ook is de vader beter in staat om structuur en regelmaat aan [minderjarige] te bieden. Indien het hoofdverblijf bij de vader wordt vastgesteld, kan [minderjarige] naar een school in België. Voor dat geval heeft vader het verzoek gedaan hem vervangende toestemming te verlenen [minderjarige] op school in [vestigingsplaats] , België, aan te melden. [minderjarige] zal dan slechts sporadisch tussen de middag moeten overblijven op school. De vader kan [minderjarige] bijna alle dagen tussen de middag van school opvangen. Ten slotte is de bij de beschikking vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken niet compleet. Zo ontbreken er tijdstippen van overdracht. Ook is de regeling voor meerderlei uitleg vatbaar gebleken. De vader heeft voor meerdere gevallen (afhankelijk van schoolkeuze en schoolgroep) een verdeling voor de zorg- en opvoedingstaken voorgesteld.
3.8
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader. Zij stelt
-samengevat- het volgende. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] dient bij haar te blijven. Zij is net zo goed als de vader in staat om voor [minderjarige] te zorgen en de vader zet haar in een kwaad daglicht. De moeder heeft zich neergelegd bij het advies van de raad, waarbij de overdrachtsmomenten buiten partijen om, want tijdens school, plaatsvinden. De moeder is het niet eens met een wijziging van de schoolkeuze. Voor deze school is gekozen en [minderjarige] is daar inmiddels aan gewend. Gelet op alle spanningen tussen partijen, is het van belang niet ook nog de schoolkeuze te wijzigen. Ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vindt de moeder dat dit overeenkomstig de bestreden beschikking dient te blijven, afgezien van de carnavalsvakantie en de meivakantie die zodanig verdeeld dienen te worden dat [minderjarige] het ene jaar de carnavalsvakantie bij haar is en de meivakantie bij de vader en het andere jaar andersom.
3.9.
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen. Het hof zal dan ook de raad verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren omtrent de volgende vragen:
  • In hoeverre komt een wijziging van de hoofdverblijfplaats, conform het verzoek van de vader, tegemoet aan de belangen van [minderjarige] ?
  • Is een wijziging van de school, conform het verzoek van de vader, in het belang van [minderjarige] ?
  • Weke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] en hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie te worden vormgegeven?
  • Is hulpverlening nodig? Zo ja, welke en met welk doel?
3.9.1
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak vier maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad af te wachten. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
3.9.2
De moeder heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van het hof verklaard dat zij hulpverlening wenst en zich met de vader wil wenden tot de besproken module
Begeleide Omgangsregeling (BOR) niveau 3 van de Mutsaersstichting. De vader heeft na de mondelinge behandeling, namelijk bij voormelde brief van 4 april 2017, aan het hof laten weten in te stemmen met deze hulpverlening bij de Mutsaersstichting.
3.9.3
Het hof zal partijen overeenkomstig hun verzoek naar de Mutsaersstichting op de locatie [locatie] verwijzen voor de module BOR niveau 3. Het hof acht het wenselijk dat gewerkt wordt aan de (re)organisatie van het ouderschap van partijen en aan de onderlinge communicatie. Voorts dient er, voor zover nodig, aandacht te zijn voor hulpverlening aan partijen.
3.9.4
Het hof gaat ervan uit dat partijen hun volledige medewerking aan deze verwijzing zullen verlenen, ook indien de gesprekken en begeleide contacten op enige geografische afstand van de woonplaats van partijen plaatsvinden. Het hof is er mee bekend dat de Mutsaertsstichting het hof rapporteert via de raad. In dat opzicht sluit het verzoek van het hof aan de raad tot het verrichten van onderzoek aan bij de verwijzing naar de Mutsaertsstichting. Indien de module BOR niveau 3 niet wordt opgestart verzoekt het hof de Mutsaersstichting de raad hiervan onverwijld in kennis te stellen onder opgave van de reden van het niet-opstarten.
3.9.5.
Het hof verzoekt de Mutsaersstichting de raad schriftelijk te informeren over de resultaten van de module en van de begeleide contacten. Het hof verzoekt de raad het hof te rapporteren naar aanleiding van het onderzoek.
3.1
Op grond van het voorgaande zal het hof iedere verdere beslissing aanhouden tot de hierna te melden pro forma datum.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep tegen de beslissing van 24 juni 2016;
verwijst partijen naar de Mutsaertsstichting, locatie [locatie] , voor het volgen van de module BOR niveau 3;
verzoekt de Mutsaersstichting, de raad schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van de organisatie van het ouderschap en de onderlinge oudercommunicatie;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 3.9 is overwogen;
verzoekt de raad tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 7 september 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, H. van Winkel en E.H. Schijven-Bours en is op 4 mei 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.