ECLI:NL:GHSHE:2017:2720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
20-001590-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vrijspraak en veroordeling tot bedreiging van politieambtenaar na poging tot doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar werd wel veroordeeld voor bedreiging van een politieambtenaar. De zaak betreft een incident waarbij de verdachte met een gestolen auto op een politieagent inreed in een poging om aan zijn aanhouding te ontkomen. Het hof oordeelde dat er geen voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel was, maar dat de verdachte wel opzettelijk de bedreiging met zware mishandeling had gepleegd. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld, maar het hof bevestigde de vrijspraak voor de poging tot doodslag en de zware mishandeling, terwijl de bedreiging wel werd bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van €850 aan de benadeelde partij betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij aan de formele vereisten voldeed en wees deze toe. De beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging en de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd eveneens behandeld.

Uitspraak

Parketnummer: 20-001590-16

Uitspraak : 14 juni 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 18 mei 2016 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-845977-15 en 01-005243-16, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf, parketnummer 03-866140-14, en op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder zaaknummer 99-000034-28, tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep verblijvende in PI Vught, Nieuw Vosseveld 2 HvB Arres. te Vught.
Hoger beroep
De officier van justitie en de verdachte hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Het door de verdachte ingestelde hoger beroep is tijdig en op rechtsgeldige wijze vóór aanvang van de terechtzitting in hoger beroep weer ingetrokken, zodat thans uitsluitend het hoger beroep van de officier van justitie aan de orde is.
Omvang van het hoger beroep
De officier van justitie heeft aanvankelijk onbeperkt hoger beroep ingesteld. Bij akte partiële intrekking hoger beroep, ingekomen ter griffie op 8 juni 2016, is het hoger beroep door de officier van justitie partieel ingetrokken, te weten: voor zover het betreft de beslissingen van de eerste rechter ter zake van de bij parketnummer 01-845977-15 onder 2., 3. en 4. en bij parketnummer 01-005243-16 onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten, alsmede ter zake van de beslissingen op de vordering tot tenuitvoerlegging onder parketnummer 03-866140-14 en op de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder zaaknummer 99-000034-28. Gelet echter op de omstandigheid dat beide voormelde vorderingen mede zijn gegrond op het bij parketnummer 01-845977-15 onder 1. ten laste gelegde feit, dat in hoger beroep wèl aan het oordeel van het hof is onderworpen, kunnen de door de eerste rechter ten aanzien van voormelde vorderingen genomen beslissingen niet van het hoger beroep worden uitgesloten. Dat brengt mee dat, ondanks voormelde intrekking van het hoger beroep, beide voormelde vorderingen toch aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte ter zake van de bij parketnummer 01-845977-15 onder 1. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • op grond van artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, voor de overige, door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten, de straf zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel zal toewijzen, met toewijzing van de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
  • de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03-866140-14 geheel zal toewijzen;
  • de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling onder zaaknummer 99-000034-28 zal afwijzen.
De verdediging heeft:
  • primair bepleit dat de verdachte van de bij 01-845977-15 onder 1. primair en subsidiair ten laste gelegde ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken;
  • subsidiair -voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen- dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweerexces;
  • bepleit dat het hof geen gevangenisstraf zal opleggen waarvan de duur langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht;
  • bepleit dat het hof de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren;
  • bepleit dat het hof voormelde vordering tot tenuitvoerlegging slechts deels zal toewijzen;
  • bepleit dat voormelde vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis - voor zover dat aan het oordeel van het hof onderworpen - en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en onder toevoeging van na te melden maatregel aan de door de eerste rechter genomen beslissingen, van na te melden overweging ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte en van na te melden overweging met betrekking tot de op te leggen straf.
Bewijsvoering
Mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen behoeft de bewijsvoering door de eerste rechter verbetering.
Het hof vervangt de door de eerste rechter op pagina 8 van het beroepen vonnis opgenomen bewijsoverweging door de hierna opgenomen bijzondere overwegingen omtrent het bewijs. Het hof vervangt de door de eerste rechter op pagina 5 tot en met 7 opgenomen bewijsmiddelen door de in geval van het instellen van cassatie aan dit arrest te hechten bijlage met bewijsmiddelen.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep bewezenverklaring gevorderd van de bij parketnummer 01-845977-15 onder 1. primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte reed in de nacht van 24 op 25 november 2015 als bestuurder in een gestolen auto van het merk Nissan, type X-Trail. In die nacht, omstreeks 3.00 uur, zagen de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] genoemde auto rijden op de Middenpeelweg (N227) in Elsendorp. De verbalisanten zagen vervolgens op hun ‘ANPR-camera’ dat de auto als gestolen stond gesignaleerd. Zij gaven de bestuurder van de auto daarop een stopteken, waarna de verdachte hard wegreed. De verbalisanten zetten daarop de achtervolging in. Op enig moment reden de verbalisanten met hoge snelheid op een afstand van ongeveer 25 meter achter de auto van verdachte op de Dr. De Quayweg in de richting van het dorp De Mortel. Deze weg bestaat uit één rijbaan van ongeveer 5,5 meter breed, met verkeer in beide richtingen. De verdachte remde op dat moment hard, waarna verbalisant [verbalisant 1] , die de politiewagen bestuurde, ook hard moest remmen en een uitwijkmanoeuvre moest maken om een aanrijding te voorkomen. Door de uitwijkmanoeuvre kwam de auto van de verbalisanten links naast de auto van verdachte te rijden. Volgens het relaas van de verbalisanten stuurde de verdachte daarop zijn auto naar links, waarop een aanrijding met het politievoertuig ontstond. De verdachte is volgens de verbalisanten achteruit gereden, waarop de verbalisanten probeerden de auto van verdachte klem te rijden, ten gevolge waarvan de voertuigen weer tegen elkaar botsten. De auto van verdachte reed vervolgens ongeveer 10 meter achteruit. De verbalisanten zijn vervolgens uit de politieauto gestapt om de verdachte aan te houden. De verdachte startte daarop zijn auto en trok op in de richting van verbalisant [verbalisant 2] , die naast zijn dienstvoertuig op de rijbaan stond.
De verbalisanten hebben gerelateerd dat de verdachte vervolgens op [verbalisant 2] is ingereden. Op enig moment heeft verbalisant [verbalisant 2] vanaf genoemde positie met zijn dienstwapen één of meerdere schoten gelost. Volgens [verbalisant 2] en [verbalisant 1] vond dit schieten plaats nadat de verdachte met zijn auto optrok in de richting van [verbalisant 2] . Duidelijk is dat één van de door [verbalisant 2] afgevuurde kogels de voorruit van de auto van verdachte heeft doorboord.
De verdachte heeft bij iedere gelegenheid waarbij hij is verhoord, ontkend dat hij op [verbalisant 2] is in- of afgereden. Zijn verklaring komt erop neer dat hij met zijn auto niet in de richting van [verbalisant 2] , maar direct naar rechts, in de richting van de berm en het daarnaast gelegen fietspad, is gereden en dat hij wegreed, nadat hij door de politie werd beschoten.
Uit de inhoud van het ‘Proces-Verbaal Aanrijding’ met BVH-nummer [nummer] dat zich in het procesdossier bevindt, en de daarbij gevoegde foto’s, leidt het hof af dat het relaas van de verbalisanten dat de verdachte op [verbalisant 2] is in- of afgereden wordt ondersteund door het sporenonderzoek ter plaatse. Uit het ter plaatse verrichte onderzoek en de bedoelde foto’s is, gezien de plaats waar de hulzen zijn aangetroffen en de plaats waar het bandenspoor van de auto van verdachte in de berm is aangetroffen, namelijk af te leiden dat verdachte eerst nadat hij [verbalisant 1] en [verbalisant 2] was gepasseerd, via de berm het fietspad aan de, vanuit zijn rijrichting bezien, rechterkant van de weg is opgereden.
De verdachte heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 26 november 2015 (zie p. 28-30 van het einddossier van de Districtsrecherche Helmond) verklaard dat hij, op het moment dat hij werd beschoten, de auto naar rechts heeft gestuurd ‘om de politieagent niet te raken’. Het hof acht, gelet op alle overige feiten en omstandigheden zoals die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, deze verklaring van de verdachte niet zonder meer onaannemelijk.
Op grond daarvan is het hof is, ondanks de omstandigheid dat de verdachte met zijn auto kennelijk de plaats waar [verbalisant 2] zich op de rijbaan bevond voorbij is gereden en hij zijn auto op een later moment naar rechts heeft gestuurd dan hij veronderstelt, er niet van overtuigd geraakt dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij met zijn auto verbalisant [verbalisant 2] zou raken, zodat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij heeft gehandeld met het voor bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling vereiste opzet. Van opzet op de dood van [verbalisant 2] is evenmin sprake. Bijgevolg verenigt het hof zich met de vrijspraak van de eerste rechter ten aanzien van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de bij parketnummer 01-845977-15 onder 1. subsidiair ten laste gelegde bedreiging van verbalisant [verbalisant 2] overweegt het hof als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Vorenomschreven handelen van verdachte is in het algemeen geëigend om een dergelijke vrees bij de bedreigde op te wekken. Voorts zijn de omstandigheden waaronder het gebeuren plaatsvond, zoals hiervoor uiteen gezet, naar het oordeel van het hof dusdanig dat bij verbalisant [verbalisant 2] die vrees ook in redelijkheid kon ontstaan.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is voorts vereist dat bij de verdachte sprake is van opzet.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte heeft geprobeerd zich aan zijn aanhouding door genoemde verbalisanten te onttrekken door met een relatief grote auto (een zogeheten ‘SUV’ van het merk Nissan, type X-Trail), op een vrij smalle weg, vanaf een afstand van ongeveer 10 meter vanuit stilstand op te trekken in de richting van de zich op de rijbaan bevindende verbalisant [verbalisant 2] en vervolgens op enig moment zijn auto in de richting van het rechts van hem gelegen fietspad te sturen. Een dergelijke handelwijze is naar algemene ervaringsregels bedreigend voor degene in wiens richting op deze manier wordt gereden; de verdachte moet daarvan, evenals ieder ander weldenkend mens, op de hoogte zijn geweest. Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat bij verbalisant [verbalisant 2] , die de auto van verdachte vanaf korte afstand met toenemende snelheid op zich af zag komen rijden, in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Bijgevolg acht het hof, met de eerste rechter, de ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling van verbalisant [verbalisant 2] wettig en overtuigend bewezen. Het in zoverre tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat hij ter zake van het bij parketnummer 01-845977-15 onder 1. bewezen verklaarde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweerexces, als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof verwerpt het verweer.
Voor de motivering van de verwerping van het verweer neemt het hof over de overweging van de eerste rechter, opgenomen onder het kopje: De strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van verdachte, op pagina 17 van het beroepen vonnis.
Het hof voegt daar het volgende aan toe:
De door de verdediging aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht acht het hof niet aannemelijk geworden. Uit het onderzoek ter terechtzitting en gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is immers niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een wederrechtelijke aanranding van verdachte, hetgeen een vereiste is voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces.
Op te leggen straf
Het hof ziet geen reden om te komen tot een andere straf dan door de eerste rechter is opgelegd. Hetgeen door de verdediging is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Nu er geen vernietiging volgt ten aanzien van de door de eerste rechter opgelegde straf is het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 850,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. De eerste rechter heeft de vordering afgewezen omdat deze niet aan de formele vereisten zou voldoen. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering opnieuw gevoegd ter zake van geleden schade tot laatstgenoemd bedrag. De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade.
Het hof heeft in het procesdossier een door de benadeelde partij ondertekend voegingsformulier aangetroffen, met een daaraan gehechte bijlage waarin de geleden immateriële schade wordt onderbouwd en gesteld op genoemd bedrag van € 850,00. Naar het oordeel van het hof voldoet de vordering aan de formele vereisten.
De vordering is inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat aan de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bij parketnummer 01-845977-15 onder 1. bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade is toegebracht tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering geheel toewijsbaar is.
Het hof zal de verdachte verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De toepasselijke wetsartikelen worden aangevuld met art. 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is bij afzonderlijke beschikking van het hof d.d. 1 juni 2017 opgeheven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- doch uitsluitend ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] , onder toevoeging van na te noemen maatregel, en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] tot het bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro) en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , te betalen een bedrag van € 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 25 november 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep -voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen- voor al het overige.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. N.J.M. Ruyters en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 14 juni 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Ruyters en Van Cruchten zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.